Gedichten. Deel 4(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 272] [p. 272] II. Als 't liefste zoet na 't bangste leed, Van God gegeven Vrede, Het zwaard tot ploegschaar heeft versmeed, Of kluistert in de scheede, Dat is, voorwaar, de beste tijd Voor zaaien en voor bouwen; De geesten kunnen vrij en blijd Hun vleugelen ontvouwen. Dan wekt de gunst, dan kweekt de moed De gaven en de krachten; De horen van den Overvloed Doet lof en loon verwachten; Daar waar de Olijfboom wortel schiet Wil Alles welig groeien, De Lauwer wast op elk gebied, En alle Rozen bloeien. Sticht dan, ontsluit met pleeggebaar Der Wijsheid eeretempels; Verzamel dan haar priesterschaar Op hun gewijde drempels! Als voor de tabberd wijkt de kling En niemand hoeft te schromen, Dan is voor vlijt en oefening De rechte tijd gekomen. Vorige Volgende