Gedichten. Deel 4
(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend
[pagina 242]
| |
Die slaaploos aan het venster staat
Wendt naar den kant het bleek gelaat,
Vanwaar de galmen óverkomen.
De nachtwind weet niet wat hij doet,
Die al haar snaren dwingt te trillen,
- Zoo min als 't oog dat, door zijn gloed,
Ontroering in een rein gemoed
Verwekt, maar niet vermag te stillen.
|
|