Gedichten. Deel 4(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende De schoonste. Wie immer als de schoonste zij geprezen, Om leliewit en rozekoon: Bevallig zijn is meer dan schoon te wezen; Het vriendlijkste is het schoonste schoon. Het statige doet zich met eerbied groeten, 't Volmaakte, met bewondering; Maar 't hart ontsluit waar wij de lieve ontmoeten, Wier mond ten glimlachje openging; Daar 't oogje tintlend meêlacht met de lippen, En 't handje minzaam toegestrekt, Als 't zich vanzelf in onze hand laat glippen, De zachtste ontroeringen verwekt. Moog dan de kroon der schoonheid hoofden sieren, Des kunstnaars hand en marmer waard; De schoonste roos, die in mijn hof wil tieren, Wordt voor de vriendlijkste bewaard. Vorige Volgende