Gedichten. Deel 4(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende IJs. Waar de IJs-berg over de andre gluurt En uitkijkt met zijn toppen, Daar worden de oogen uitgetuurd, En alle harten kloppen. Zoo ras zich op 't verdronken land Een vlies van IJs laat merken: Wat zegt verdronken? 't Hart ontbrandt, En ieders voet krijgt vlerken. En komt er IJs op 't nagerecht, 't Wordt nergens afgeslagen; Zelfs nufje Kieskauw-Maagkramp zegt: ‘Ik zal het toch maar wagen.’ Is 't IJs dan wel een ijzig ding, Dat huivren doet en rillen? Neen, aller menschen lieveling, Zoo zij 't maar weten willen. Vorige Volgende