Gedichten. Deel 4
(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend
[pagina 164]
| |
't Wordt op ons pad
Zoo ledig, om ons henen.
Och, blijf nog wat!
Wij waren jong,
Toen wij elkaar ontmoetten.
Gij zongt, ik zong
Om 't bruisend hart te boeten.
Wij waren jong.
Een zelfde werk
Eischte onze mannekrachten,
Die wij der Kerk
Met vreugd ten offer brachten,
In 't zelfde werk.
Wij werden oud -
't Verwelken komt na 't bloeien -
Maar nog niet koud
Voor wat ons eens deed gloeien,
Al werden we oud.
En zoet noch zuur,
Bij jong zijn of verouden,
Bracht nooit een uur,
Dat wij elkaar mistrouwden,
Bij zoet of zuur.
Voor ons verbond
Zijn vijftig jaar verloopen.
Is daar nog grond
Op langer tijd te hopen
Voor ons verbond?
't Zij naar Gods wil,
Wij hadden nooit iets te eischen.
Wij zullen stil
Vaneengaan en verreizen,
Zoodra hij 't wil.
Toch wensch ik dat
Aandoenlijk uur verschoven;
Het ‘Blijf nog wat!’
Komt telkens weder boven.
Och, blijf nog wat!
|
|