Gedichten. Deel 4(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Sledevaart. Hoor de sleden met de bellen, Zilvren bellen, Die van jeugd en vreugd vertellen, D' oudsten suffer wakker schellen, 't Al in rep en roere stellen, Wat niet somber ziet of zuur In dit fijnkoud avonduur, Nul min vijf van Réaumur, Daar aan 's hemels hel azuur, Alle sterren pittig pralen, Flikkren, stralen, Als nooit uitgeblonken vonken Van een lustig hoogtijdvuur, Als zoo veel deelnemende oogen Vroolijk blikkende uit den hoogen Op dit sneeuw- en vreugdeveld, Schitterend aan alle kanten Van juweel en diamanten; Waar het pronkpaard met zijn pluimen, Brieschende 't gebit doet schuimen En steeds sneller voorwaarts snelt, Op 't geklingel En getingel, Dat het prikkelt, dat het kwelt, Dat het, met een vruchtloos wanen, Door het schudden van zijn manen Wil doen zwijgen met geweld, Daar 't steeds luider belt, belt, belt, Belt en schelt, Schelt en belt, En, in altijd hooger tonen, Onzer dochteren en zonen Onverdoofbre feestpret meldt. Naar aanleiding van Edgar Poe's The Bells (1). Vorige Volgende