Gedichten. Deel 4(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Gij schittert. Gij schittert, maar verrukt ons niet, Hoe schittrend gij ook zijt. Uw blinkend woord, uw klinkend lied Verkwikt niet, noch verblijdt. Gij toont u rijk, en laat ons arm; Gij gloeit, en maakt geen onzer warm. Hoogt vliegt gij op verbeeldings vlerk, Hoog boven aarde en zee. Wij zien u na door 't luchtig zwerk; Maar niemand voert gij meê. De hoogste kracht op 't kunstgebied Ontzet ons, maar ontroert ons niet. Vergeefs voor haar bewonderaar Met gouden luit gepraald De snaar toch, die de hartesnaar In ons doet aanslaan, faalt. De rijkste tonen zijn verspild, Waar deze snaar niet medetrilt. Groot Kunstnaar, wilt gij Dichter zijn: Wees met ons mensch! - Gevoel [pagina 146] [p. 146] Eens menschen harte-vreugd en pijn, Of alles laat ons koel. Vertolk wat in ons lacht en schreit; En oogst den traan der dankbaarheid. Vorige Volgende