Gedichten. Deel 4
(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend
[pagina 125]
| |
[pagina 126]
| |
Als de doodelijkste dwaling klinkt het nu eens in mijn oor;
Dan weer is het mij alsof ik enkel evangelie hoor;
Iets waar 'k zelf in staat toe ware, dan juist als 't geloof het luidst
In mijn hart spreekt van de liefde, die voor zondaars werd gekruist.
Maar dan komt van achttien eeuwen weer de eenpaarge stem en schreit:
‘Wee den dwazen, heil den wijzen maagden, in alle eeuwigheid!’
Mag ik op mijn hart vertrouwen, waar mij alles wederlegt?
Hilda.
|
|