Gedichten. Deel 4(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende 'K Ben jong geweest. Ps. 37:25. 'k Ben jong geweest. Ik greep van 't leven Den beker moedig aan. Met rozen was de rand omgeven En frissche wingerdblaân. 'k Heb menig zoete teug gedronken - Niet altijd enkel zoet!.... Die haar gemengd hadt en geschonken, Mijn God! waart altijd goed. 'k Ben oud geworden. 'k Heb de doornen, Het deel van Adams kroost, Als alle van een vrouw geboornen Gekend, maar ook den troost; Het zweet des aangezichts, de smarten En zorgen hun bereid; Maar ook den stillen vreê des harten; En nooit vertwijfeldheid. Ik zag rechtvaardigen en vromen, Door leed op leed gedrukt, [pagina 64] [p. 64] Het water tot de lippen komen, Het dierbaarst hun ontrukt; Belaagd, gekweld door die hen haatten, Gelasterd en bespot. Van hun voornaamsten vriend verlaten, Maar nimmer van hun God. Ik zag hun kroost, met smartlijk treuren. Beroofd van steun en staf, 't Bekreten oog ten hemel beuren, Bij 't ouderlijke graf; Maar zegen aan hun lot verbonden, Ook bij den hoogsten nood, Altijd den balsem bij de wonden, En zeker van hun brood. Vorige Volgende