Gedichten. Deel 4(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 26] [p. 26] De horenslak. Sans ami, comme sans famille, Ici-bas vivre en étranger; Se retirer dans sa coquille, Au signal du moindre danger: S'aimer d'nne amitié saus bornes; De soi seul emplir sa maison; En sortir suivant la saison, Pour faire à son voisin les cornes; Signaler ses pas destructeurs Par les traces les plus impures; Outrager les plus tendres fleurs, Par ses baisers ou ses morsures; Enfin, chez soi comme en prison, Vieillir, de jour en jour plus triste; C'est l'histoire de l'égoïste Et celle du colimaçon. Arnault. Hier, zonder vrienden of gezin, Gelijk een vreemdling rond te sluipen; Zorgvuldig in zijn schulp te kruipen, Zoo ras gevaar dreigt, meer of min; Met eigen ik en niemand meer Het huis vervullen, waar ze in wonen, En, uitgegaan bij gunstig weer, De hoornen aan zijn buurman toonen; Het heilloos pad, waar langs men gaat, Aan 't vuilste spoor te laten kennen; De teêrste bloemen, vroeg en laat, Met valschen kus of beet te schennen; Gevangene onder eigen dak, Zijn dagen vreugdloos voort te sleepen, Ziedaar het leven, welbegrepen, Van egoïst en horenslak. Vorige Volgende