Gedichten. Deel 4(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Aan ‘mijn wijf.’ Wijf! ik weet geen beter naam, Waar 'k u mee kan groeten. Koosje klinkt mij veel te fijn, Koos te grof; wijf moet het zijn, Zal het blijven moeten. Wifman, in de aloude taal, Der Germaansche landen, Wifman is de mensch die weeft, En - de spil van 't echtheil heeft In haar zachte handen. Wijf, in d'ouden Bijbelstijl, Zegt van den beginne Niet de vrouw in 't algemeen Of in 't afgetrokken, neen! Wederhelft, Manninne, Hulpe tegen over hem. Wien zij werd gegeven [pagina 22] [p. 22] Door een goedertieren God Tot zijn vreugd, geluk, genot, Leven van zijn leven. Moet dan dit de naam niet zijn, Daar ik haar meê noeme, Die dit alles is voor mij, In wier liefde ik mij verblij, Op wier trouw ik roeme? Wip daz muoz iemer sin der wibe höhste name. Walther von der Vogelweide. Vorige Volgende