Gedichten. Deel 4(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Hopeloos onderwinden. In 't alpgebied der geestelijke wereld, Waar menig spits met schittrend ijs bedekt Zich veler blik en aller voet onttrekt, En mist op mist voor sterflijke oogen dwerelt, Dat we overal slechts stuksgewijze zien, - Mijn vrienden! spreekt, wat dunkt uw hart van dien, Die, diep in 't dal, op ingesloten meren, Op 't maken van een bergkaart zich bevlijt, Uit weeke kurk daarvan modellen snijdt, En de oreographie ons wil doceeren. Gij ziet slechts wat uw oog bereiken kan; Gij kent slechts waar u deze voeten dragen; 't Licht (van Gods Woord) beschijnt er deelen van, En toont ze u, in zijn gunstrijk welbehagen. 't Geheel, 't ontwerp, het onderling verband Zijn zijn geheim en boven uw verstand. Verkwik u aan de beken, aan de stroomen, Aan 't lommer en de bloemen der vallei, De zuivre lucht der grazige alpenwei, En wat er meer van zegen af moog komen, En sla uw oog naar steilen top bij top, Niet om te weten, maar te aanbidden op. Vorige Volgende