wondering van huisgenooten en buren gaande te maken over zulk een kind! Meent gij dat, bij eene andere behandeling, uw baard nog voorspoediger zou zijn opgegroeid, uw hand zich nog gespierder onder uw glacé handschoentje zou hebben vertoond, en gij u te paard en te voet krachtiger en leniger bewogen zoudt hebben dan nu? Het is mogelijk. Maar hier is het portret van mijnheer uw overgrootvader. Ook gebakerd, mijnheer! Ook gebakerd, in zijn tijd; en ik geloof vrij wat broeiender, vrij wat stijver dan gij; de gebakerde kindertjes geleken toen ongelijk veel meer dan nu op de poppen van den zijdeworm. Maar wat dunkt u? Hij ziet op u neder, alsof gij nog in de luren laagt.
Houd uw baker in eere. In het vooruitzicht der bange ure, bij haar naderen, als zij daar was, was de stille, altijd bedaarde, ondervindingrijke, medegevoelende, handige, zachthandige, kloekzinnige vrouw voor uwe moeder als een engel Gods. En ook daarna! haar trouwe zorg voor u was het eenige niet. Die jonge moeder had nog steeds veel zorgen noodig; zij die zoo zorgeloos was, toen alles goed ging, en haar eersteling aan haar boezem lag, en die allerlei gedaan en allerlei gewaagd zou hebben, dat haar jong leven had kunnen in gevaar stellen en u van een moeder berooven, vóór gij nog wist dat gij een moeder hadt. Wat u betreft: nooit heeft, in uw volgend leven, eene vreemde zoo veel geduld gehad, met al uw kuren bij dag en bij nacht; nooit een vriend (zelfs geen kunstvriend) u zoo overvloedig in het aangezicht geprezen; nooit een weldoener zoo veel stank voor dank van u ingeoogst. Van harte hoop ik, mijnheer! dat gij hare onschatbare diensten nog eenmaal zult weten te waardeeren, bij het kraambed van de echtgenoot van uw hart, bij de vuurmand van uw eerstgeboren zoon.
Dan zij het oogenblik daar, waarin gij zeggen zult: ‘o Mijn Baakster, gezegd Baker! Gij trokt een goed loon; gij hadt veel noten op uw zang; de meiden haatten u deswege met al het vuur van een gloeienden partijhaat: gij ontvingt een schat aan fooien; gij deedt mijn moeders amandelstrikken en moscovisch gebak verdwijnen als een morgennevel; maar gij waart onbetaalbaar! Gij hadt, als ik het zeggen mag, uwe vooroordeelen, uwe bijgeloovigheden, uwe eigenzinnigheden; gij waart wellicht niet geheel en al vrij van kwaadsprekendheid. Maar uwe teedere, nauwgezette, waakzame zorg geven u aanspraak op een kroon. Mij is in mijn kindsche dagen op alle scholen, in alle geschriften voor de jeugd, steeds voorgehouden, de plichten van dankbaarheid te betrachten jegens mijne ouders en onderwijzers, maar mijne kinderen zal ik erkentelijkheid inprenten jegens hunne ouders, en onderwijzers, en Bakers....
En zulks te meer, nu het getal onderwijzers met een leeraar in de gymnastie vermeerderd is.’
Dit opstel schijnt alleen van de goede Bakers te spreken.
Hildebrand heeft geene slechte gekend. Zijn eigen baker was een uitstekende. Hij zal zich zijn leven hing verbazen dat er, met zulk een baker, niets voortreffelijkers van hem geworden is.
1840.