geopenbaert, ende voorts aen de mijnen datelijk bewesen, soo langh ik leve sal ik de selve met een dankbaer gemoedt altijdt gedenken, ende na dien ik nu geen ander vergeldinge doen kan, soo bidde ik Godt dat hy dese mededooghsaemheidt aen ons bewesen, uwe E. ende de uwen door sijne genadigen zegen wil beloonen, mijn gelegentheidt alhier is noch de selfde, als te voren, de wachten al even sterk, de toesicht van niet te ontfangen of af te senden, immers soo strengh, niet-tegenstaende dat nu soo vele Iaren verloopen zijn, dat ik hier geweest ben, daer uit wel is af te nemen dat voor mijn geen hoop van eenige verlichtenisse by de menschen is te verwachten, maer dat ik al mijn troost van boven uit den Hemel hebben moet, die ook vast ende seker gaet, in der voegen dat de selve door geen gewelt noch maghten in eenigerley wijse kan belet worden, dese dan sal mijn gewerden ter bequamer tijdt als 't de Heere belieft ende mijn saligh is, Ik verlangh wel na mijne ontbindinge ende bevrijdinge van dese ellenden, maer den tijdt is noch niet gekomen, den strijdt moet eerst volstreden zijn, eer wy ter glorien mogen ingaen, ende den eeren-krans ontfangen, dese is toegeseit alle den genen die ten einde toe haren wacht uitstaen, ende niet door de tempeesten, koude, lange wintersche nachten daer van afgeschrikt worden. De Heere wil daer toe mijn met sijnen Geest bekrachtigen, op dat ik mijnen strijdt volendight hebbende, het geloove ende een goede conscientie magh behouden, Hy wil ook uwe E. met sijn seer l. Huisvrouwe, mijn seer beminde Nichte, midtsgaders uwe E. seer l. Kinderkens met sijne gaven zegenen aen Ziel ende lichaem ende voor alle quaedt, in goede gesontheit bewaren. Zijt hier mede van mijn seer hertelijk alt'samen gegroet, 6 Octob. 1623.
Uwe E. gants gunstige ende dienstwillige Oom
R. HOGERBEETS.