Dichtkonst van verscheide stoffen
(1668)–Johan Beets– AuteursrechtvrijR. Hogerbeets aen den e. heer burgermeester J.M. Merens.DAt uwe E. medelijden heeft met mijne droef heden ende ellenden, soekende d'selve met uwe E. Christelijcke ende trouhertige vertroostingen te versachten, is mijn seer aengenaem geweest te verstaen: na dien in desen tijdt weinige bevonden worden die sich mijnder eenighsins schijnen aen te nemen; in die in mijne voorspoedt, mijn als broeders schenen te beminnen, hebben mijn selfs ondergedruckt, van naem, eer, soo sy menen, ende goedt, ontbloot, sulx dat mijn niet anders en rest als een miserabel ende katijvigh leven, soo anders leven magh genoemt worden, een dusdanige opsluitinge, daer van noit diergelijken in Hollandt gehoort is. Boven desen heeft mijn Godt almaghtigh noch soo verre besocht, dat hy mijn seer l. ende beminde Huisvrouwe, die met haer mannelijke couragie mijne droefheden voor een groot deel hielp dragen, ende mijn tot sonderlinge troost was dienende, dese seer waerde Vrouwe, segge ik, heeft hy uit dese ellenden verlost, ende tot hem genomen, latende mijn met mijne l. Kinderen alleen in dese benautheden noch sitten; Soo dat ik met den | |
[pagina 10]
| |
Propheet wel magh seggen, dat mijne ziele sat is van tegenspoet, ende dat mijn leven tot in het graf gekomen is onder de dooden, afgesondert van den levenden. Dan in desen al is de Heere by mijn, hy geleit mijn met sijnen staf, ende doet mijn bystandt in de noodt, als ik tot hem roepe soo verhoort hy mijn genadelijk, ende komt mijn te hulpe:Ga naar voetnoot* hy geeft mijn een gerust gemoedt, 't welk mijn versekert, dat ik lijde om een goede sake; niet om dat ik yemandt verongelijkt, 't sijne benomen, ofte eenigerley wijse beschadight hebbe; maer om dat ik mijn wettige beroepinge, tot voorstandt van Godes eere, de vryheidt der conscientien, ende van mijn Vaderlants gerechtigheden, volgens mijn eedt ende schuldige plicht, ge-yvert hebbe met een oprecht gemoedt uit te voeten, sonder dat ik in 't minste mijn particulier iewers in gesocht hebbe, ofte met eenige staetsuchte, tot eens anders nadeel, oit ben beladen geweest: dat mijn nu tot vergeldinge van desen, dusdanigen harden tractement wordt aengedaen, ende dat mijn handel onder de naem van oproer, conspiratie, verbrekinge van de gemene ruste, ja van crimen laesae Majestatis begaen te hebben, wordt uitgemeten; daer in moet ik gedult nemen, wetende dat sulx te voren in gelijke voorvallen, den alderoprechtsten, vroomsten ende Godtsalighsten mede is gedaen geweest, als hare vianden geen ander dexel tot verdrukkinge van de onnooselheit, ende bedekkinge van haren wraek, haet ende nijdt wisten voort te brengen, hebben sy altijdt met dese ende gelijke namen hen gesocht te behelpen, gelijk te sien is, uittet gene onsen Salighmaker selfs, de Apostelen, Martelaren ende veel vrome Heidenen in dienste van haer Vaderlandt, is wedervaren, dan dese alle te samen, ende ik mede, hebben hier in des menschen oordeel niet geacht, maer hebben haer beroepen op de getuichenisse haerder conscientie, dat sy in eenvoudigheidt door Godes genade op de wereldt hadden gewandelt; Daer mede haer genoegende; 't is waer, dat evenwel de waerheidt altemet voor een kleine tijdt wat verdrukt is geweest ende heeft moeten lijden, midtsdien dat hare parthye met quade middelen de leugen wisten eenigen schijn te geven, gelijk de Oversten der Ioden als sy met alle middelen sochten te beletten, dat men niet gelooven soud' de verrijssenisse Christi, maer dat sijne Discipulen hem by nacht uit den Grave gehaelt hadden, dan eindelijk zijn sy beschaemt geworden. Het schijnt ook dat Godt almaghtigh dit voor heeft in onse sake, want tot noch toe heeft men met harde scherpe bewaringen, verboden, ende anders, de ware gelegentheidt gesocht te dempen, om het uitgestroide alleen geloof te doen hebben; Maer nu, God lof, is dat ten einde, door de miraculeuse verlossinge van de Heer Grotius, daer voren Godt niet ten vollen kan worden gedankt, de gerechtigheit ende der vromer onschuldt, sal nu, hope ik, soo klaer ten thoone komen, als de middaeghsche Sonne: God sal, volgens sijne beloften, verhooren het suchten ende kermen der gener die tot hem gestadigh roepen, ende salse ook kortelijk uit hare ellenden, tot hare saligheidt verlossen; hier op wil ik mijn verlaten, vertrouwende dat Godt mijn door sijn genade sal bystaen, op dat ik ten uit-einde toe in 't goede magh volharden, om hier na in den Hemel daer voren uit genaden, om Christi Wille, geloont te worden, Ik dank uwe E. voor de aengebodene hulp ende bystant aen mijn | |
[pagina 11]
| |
ende mijne Kinderen gedaen; men heeft nu by de twee Jaren geleden op de confiscatie van mijne goederen, aengeslagen een geheelen boedel, sulx dat mijn zalige Huisvrouwes, nu Kinderen, Goederen, soo wel geannoteert ende by de Graeffelijke Rentmeesters beheert, ende de vruchten van dien ontfangen worden, als van mijn eigen, sy hebben in twee laren van gene eenigh genot gehadt, moetende haer onderhouden met opgenomen penningen, ende anders soo sy best konnen. Ende het Proces 't welk sy tegens den Fiscael van Hollandt moeten sustineren, op den uitkoop van mijne goederen, wordt seer gesleept; Soo uwe E. haer eenigh behulp hier in doen kan, dat sy aen 't hare mogen komen, het sal mijn aengenaem zijn. Hoe het gaet, ik betrou den Heere, dat hy mijn Kinderen van hare nootdruft sal voorsien, haer begenadigende met ware Godtsaligheidt, ende een genoeghsaem herte, 't welk mettet sijne te vreden is. Ende hier mede Erentfeste seer wijse beminde Neve, mijn van gantscher herten gebiedende aen uwe E. midtsgaders desselfs seer l. Huisvrouwe mijn Nichte, uwe E. Swager Iacob Rippertsz., sijn Huisvrouwe ende gantsche familie, Cornelis Veen ende sijn Huisvrouwe, Willem Pietersz. Hases, ende alle andere vrome ende goethertige bekenden, zijt Gode almaghtigh bevolen; gedenkt mijnder tot Godt in uwe E. gebeden. Uit Loevestein, desen xix. April xvj C. ende xxj.
Uwe E. seer dienst willige Oom
R. HOGERBEETS. |
|