denken te benemen, wijl ik sie dat men doch op mijn brieven seer nauwe is lettende, gelijk in 't Apostille van mijn Soons requeste den Luitenant scherp wierde belast, wel toe te sien, dat hy geen brieven af noch aen en broght. Daerom als ik niet en hebbe te schrijven dat secreet behoeft te blijven, sal ik Abraham mijn brieven al geven, ende laten mijn Huisvrouw al mede opentlijk antwoorden, bedankende Iuffrouw Hogerbeets seer hertgrondelijk voor hare E. goede affectie. Sy zijn doch aen my gewoon dat ik opentlijk dikwils schrijve, ende ik behoude die gewoonte te liever, om haer alle ander nadenken te benemen. Want het schijnt dat zedert het overlijden van onsen goeden Poppius saliger gedachtenisse, wiens lieffelijke geheuchenisse my noch alle dagen, ja by-na alle uren, voor de oogen des gemoets is, ik arme knecht doch de quaetste Man moet zijn, daer men alletijdts na om te sien heeft. Voorleden laer moghte mijn Soon my maer spreken terloops, in bywesen van getuigen, ende noch stondt in de Apostille dat men wel toe soude sien, dat het Landt door sulke schoone besoekinge doch geen ondienst en geschiede. Wel is het Landt bewaert, nu de Regeerders soo voorsichtigh zijn. Ik en koste niet wel laten, of ik moeste van dese wijse voorsichtigheit een woordt stellen, in een brief die door des Luitenants handen passeerden aen mijn Schoon-suster. Waer over hy wat dede murmureren door Abraham, doch wiste niet waer hy 't best op vatten soude. Nu was 't wederom, dat mijn Soon maer drie dagen moeste by my wesen, ende in 't komen soo wel als in 't wegh-gaen, moeste men na alle scherpe bevragingen noch sijn sakken besoeken. Dit en deed my noch soo wee niet als de valscheit, die men tegens my heeft gebruikt. Ik hadde tot twee of driemael brieven geschreven aen mijn twee jonghste
Sonen tot Elburgh in de Schrijf-school, wonende by Meester Ian de Vos. Ik gaffe Abraham met gelt daer by, om op Amsterdam te doen bestellen. Se wierden by den Luitenant gelesen, ende als ik hem daer na vraeghde seide hy my, de brieven waren wel bestelt, de Luitenant hadde geen swarigheit gemaekt in de selve voort te laten senden. Ook hadde ik my gewacht een eenigh woordt daer in te stellen, dat eenigh vroom mensch soude hebben mogen misnoegen veroorsaken, ten waren maer vermaningen tot naerstigheit in 't leeren, wel besteden van haren tijdt, tot deughdt, ende tot eerbiedinge aen haren Meester. De brieven en zijn noit t'Amsterdam gekomen, wat sy daer mede gedaen hebben is my noch tot deser uren toe onbekent: maer dat kan ik goedt-doen, datter niet een woordt in en stondt dat eenigh mensch die de borgerlijke deughdt maer bemindt, al ware hy Turk of Heidens, soude mogen mishagen. Men liet ons te Haerlem voor ons examen, ook in 't heetste ondersoek over de conspiratie, meer vryheits toe, ja ongelijk meer, aen onse Huisvrouw en Kinderen te schrijven dan men hier doet. My gaf doe dikwils groot wonder, dat men eenige dingen liet passeren, die ik met groote vry moedigheit aen mijn Huisvrouw schreef, niet soo seer voor haer, wiens verstandt het te boven gingh, als voor andere, die het souden mogen komen te lesen. Dat men ons nu soo veel vryheits gaf te schrijven, als wy doe voor onse sententie hadde: ik en soude niet seer becommert zijn, om na buiten eenige brieven secretelijk te senden. Maer het gaet met dese luiden na het seggen des Wijsen-mans: De boose vreest, daer geen oorsaek van vreesen en is. Doch mijn meeste troost is, dat de boosheit niemandt schade en doet, als daer se in is: ende dat alle die Godt lief hebben alle swarigheden ten goede mede-werken. Ik geloof vastighlijk de leere die in den eersten Psalm kortlijk is vervaet, ende de gantsche Bibel door verspreit is, de welke als het herte is, ende het fundament van alle salighmakende leer: Dat die gelukkigh is,
ende alleen gelukkigh die de vreese Godes ende sijn liefde