Jongelingsdroomen(1853)–Jan van Beers– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 108] [p. 108] Vergeet-mij-niet. Ja, 't is nu al lang geleden: 'k Wandelde in een bloemhof rond, Waer ik telkens, voor mijn schreden, Schoone en schooner bloemen vond. 'k Vroeg heur naem aen elke bloeme; En ze schenen allen mij Toe te fluistren: ‘'k heet de Schoonste, O, ga mij toch niet voorbij!’ Doch ik toefde bij niet eene, Dan ten leste bij een kleene, En ik vroeg die hoe ze hiet; En ze zei: ‘Vergeet-mij-niet!’ Ik bleef stille bij dat bloemken; 'k Bleef er lang; want ziet, het stond [pagina 109] [p. 109] Daer niet als zijn zusters, trotsch en IJdel blikkend in het rond. 't Was in 't laegste gras verscholen, En het loeg mij toe van daer, O, zoo smeekend en zoo minzaem, Met zijne oogskens blauw en klaer; 't Loeg mij toe, en ik - ging henen! Maer toch is mijn rust verdwenen, Sedert ik het zoo verliet: - Ik vergeet dat bloemken niet! Dit is nu al lang geleden: Sedert heb ik voor mijn schreên Vele bloemen zien ontluiken; Maer ik denk aen dát alleen. O! zoo ik maer eens kon weten Of het nog niet werd geplukt, Of een storm het van zijn stengel Nog niet wreed heeft losgerukt; 'k Zou het zoeken gaen, het vragen: ‘Mag ik op mijn hert di dragen, Tot het leven mij ontvliedt? - Bloemken, ik vergat di niet!’ 1846. Vorige Volgende