Gedichten(1876)–Jan van Beers– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina II] [p. II] [pagina 1] [p. 1] Licht (bij 't genezen mijner blindheid) (Fragment) Licht! Wat is licht? Diepten der hemelen, Diepten der zeeën, En gij, o aarde, Antwoordt mij, antwoordt mij, Wat, wat is licht? Zie! als het daagt in het Oosten, dan juicht Gij heemlen; dan tintelt van vreugd Het grondeloos blauw uwer spheren; dan kleedt Gij de wiegende wolken in purper en goud; En gij bloost: Liefelijk bloost gij, Gelijk eene maagd, Die den beminde Van verre ziet komen, Glansend van liefde, Ziet komen tot haar! [pagina 2] [p. 2] Zie! als het daagt in het Oosten, de zee! Uit den afgrond des afgronds Ruischt er een liefdegemurmel; en grootsch Glimlacht de onmeetlijke vlakte! En de aarde! Hoor, als de morgend, Met zijne lippen Van dauw en van rozen, Haar wakker kust, - Hoor, wat een hymne er dan opstijgt van de aarde! Duizend miljoenen van zielen Zingen: wees welkom, o licht! Bosschen en bergen en dalen, En stroomen en beken, En alle de ontwakende vogels, En alle de ontluikende bloemen Zingen: wees welkom, o licht! Aarde, zee en hemel, Gij, die juicht van vreugde, Als het licht verschijnt; Aarde, zee en hemel, Weet gij dan wat licht is? Zeg! is 't geen weerschijn der levende glansen, Waar de englen hierboven, Op drijven, op wiegen? Is het Gods adem niet, [pagina 3] [p. 3] Die albezielend De schepping omruischt? Is 't zijne goedheid niet? Is 't zijne liefde niet? Ja! zijne liefde, Die in den beginne, Door 't eindeloos duister, Haar vleugelen uitsloeg over 't heelal; Ja, zijne liefde, Die iederen morgend, Over 't heelal nog haar vleugelen uitslaat; Zijn liefde, die, wakend Gelijk eene moeder, Heur schepselen gâslaat, Heur schepselen koestert! Zeg! is het licht niet de liefde van God? ................... ................... 1843. Vorige Volgende