| |
| |
| |
Het Limburgsch dialect door A.M. Mertens.
| |
| |
Het Limburgsch Dialect.
‘Die de bouwstoffen moeten samenbrengen, waarvan het grootsche gebouw der wetenschap moet
worden opgetrokken, dat zijn niet de mannen der Wetenschap, het zijn de
mannen en vrouwen, met een warm hart voor de streek hunner inwoning, met een open oog voor het
eigenaardige, karakteristieke leven ten platten lande, met een open oor voor de afwijkingen,
die de spreektaal aanbiedt in de plaats, waar zij het best bekend zijn.’ Zoo schreef de Heer
Taco H. De Beer in het eerste nummer van dit tijdschrift. Deze woorden spoorden mij aan, ook
mijne krachten te beproeven, ten einde een steentje te mogen bijbrengen tot oprichting van 't
grootsche gebouw: ‘een algemeen Nederlandsch Idioticon.’ Dat het geene gemakkelijke zaak is,
eene geregelde verhandeling te leveren van het Limburgsch dialect, zal ieder, die er maar
eenigszins mee bekend is, gaarne toegeven; vooral hij, die heeft opgemerkt, in hoevele
opzichten deze streekspraak van het gewone Nederlandsch afwijkt, die gelet heeft op de
verschillende schakeeringen in het uitspreken der klanken, op de onregelmatigheid in het vormen
van het meervoud der zelfst. naamwoorden en der verkleinwoorden; die een meer dan oppervlakkig
onderzoek heeft ingesteld over de vervoeging der werkwoorden, enz.; hij zal gewis de
struikelblokken, welke op zoovele plaatsen den weg versperren, ontdekt hebben. - 't Geldt hier
dan ook alleen eene aanwijzing van het meest in het oog loopende verschil tusschen de taal,
welke hier gesproken wordt en de schrijftaal en daarom is het m.i. noodzakelijk ieder rededeel
afzonderlijk onder handen te nemen.
Vooraf echter gaat een en ander aangaande de uitspraak der klanken en letterteekens, en
daarna eene lijst van de meest gebruikte woorden en uitdrukkingen. - ‘Schrijven zooals er
gesproken wordt’ staat hierbij op den voorgrond, doch ik voeg er in eenen adem met Bilderdijk
bij, ‘dat de toepassing van den waren en eenigen regel: “spel zooals gij uitspreekt” nooit
volkomen en in haren | |
| |
ganschen omvang, in wat taal het ook zijn moge, heeft plaats
gehad of zelfs heeft kunnen plaats hebben.’
| |
I.
1. | Volkomen of lange a wordt in eenige woorden uitgesproken als de Nedl.
a, b.v. in haas, baas, vaas, vader, vare(n), male(n), enz. |
2. | In vele woorden klinkt de a als ao, d.w.z. heeft
eenen klank tusschen a en o, als in Eng. tall, b.v. in: staon, haor, gaon, haok, jaor, enz. |
3. | De woorden gaaf (= glad, effen), kaas, laag, schaar
en eenige andere worden uitgesproken, alsof na den e-klank nog een zeer
korte i-klank werd gehoord. Deze klank zal worden voorgesteld door éi, b.v. géif, kéis, léig, schéir. |
4. | Door êê bedoelen wij den klank è in de Fr. woorden,
père, mère, enz., eenigszins gerekt uitgesproken, b.v. pêêrd,
wêêrd, êêrd (paard, waard, aarde). |
5. | In eenige weinige woorden wordt de lange a vervangen door e, als in: hering, kremer, jeger voor haring, kramer,
jager. |
6. | In hole(n) (= halen) wordt de plaats der a door o
ingenomen. |
| |
II.
1. | Onvolkomen of korte a komt in vele woorden voor met dezelfde
uitspraak als in Ndl. woorden: kat, lat, rat, bak, enz. |
2. | In vele woorden vooral vóór de r luidt deze a en
zelfs de volkomen a als onvolkomen e, b.v. in: erm, hert, werm, kers, verke(n), stert,
twelf, voor arm, hart, warm, kaars, varken, staart, twaalf. |
| |
| |
3. | In de woorden, welker onv. a in het mv. volkomen wordt en in andere
nog, wordt Ndl. korte a in dit dialect lange a, b.v. blaad, daak, daal, gaat, paad, gaaz, laam, enz. (blad, dak, dal, gat, pad,
gas, lam.) |
4. | De a in kammen wordt ei:
keime(n). |
| |
III.
De klank aai verandert in ei als in het Fr. woord
Crayon: kreië(n), zeië(n), meië(n) (kraaien,
zaaien, maaien). |
| |
IV.
1. | In zeer vele woorden hoort men ei waar Ndl. ee
heeft: bleik, breid, deig, deile(n), heile(n), heite(n), geist, leim, meine(n) enz. (bleek, breed, deeg, deelen,
heelen, heeten, geest, leem, meenen). |
2. | Ook de éi (zie onder I, 3) vervangt in verscheidene woorden ee: béist, héir, kéir, téi (beest, heer, keer, thee). |
3. | Evenals voor de a treedt ook voor e de klank êê in gesloten, ê in open lettergrepen in de plaats: beiden
hebben dezelfde uitspraak als boven onder I, 4 is aangewezen, b.v. gêve(n), gêêl, kêêl,
lêver, mêêl, enz. (geven, geel, keel, lever, meel). |
4. | In het woord ter wordt de ee van teer kort. |
| |
V.
1. | Ook de onvolk. e klinkt slechts in weinig woorden als de Ndl., b.v.
in: bel, schel, ster, enz. |
2. | In eene menigte woorden hoort men ê, die, daar de lettergreep
gesloten is, veel korter klinkt dan in opene, b.v. in: bêd, hêl, têlle(n), mêst, enz. (bed, hel, tellen, mest). |
3. | Ook de i vervangt de plaats der onv. e, vooral voor
r en n, als: kirk, kirmes, print,
dinke(n), kinne(n), bringe(n), enz. (kerk, kermis, prent, denken, kennen, brengen). |
4. | Ook de u doet dienst als plaatsvervangster in: schulp,
stum, ummer, zwummen (schelp, stem, emmer, zwemmen). |
5. | Gesp wordt gasp; wel, waal; kers, kîêrs; spel,
spîêl. Deze îê spreekt men bijzonder week en gerekt uit. |
| |
VI.
1. | I luidt in de meeste woorden als in de beschaafde taal. |
2. | In eenige evenwel wordt korte i lange ee: bleek, gebeet,
smeed, (blik, gebit, smid). |
| |
| |
3. | In andere hoort men den korten u-klank: guns,
krumpe(n), lup, rub, slum, tummerman, enz. (ginds,
krimpen, lip, rib, slim, timmerman). |
4. | Bidden wordt bêje(n); gist, ges; schil, schêl. |
5. | Voor ie hoort bijna immer den boven onder V, 5 genoemden klank iê. |
| |
VII.
1. | Volk. (lange) o heeft in zeer vele woorden na den o-klank nog een naklank a. Dezen sam. klank zullen wij voorstellen
door oa, als in: boan, boat, broad, doas, roas, oar,
poat, enz. (boon, boot, brood, doos, roos, oor, poot). |
2. | In eene menigte andere woorden hoort men in plaats van o de Ndl. ou, als: boum, douf, houp, knoup, oug, rouk, enz. (boom,
doof, hoop, knoop, oog, rook). |
3. | In weer andere luidt de o als eu, b.v. in: dreug, euver, geut, greutsch, heure(n), keuning, weuning, enz. (droog, over, goot, grootsch, hooren, koning, woning.) |
4. | Verder wordt de uitspraak der o gewijzigd tot ui in
duipe(n), ruike(n),
kluive(n), luip, struipe(n), (doopen, rooken (vleesch), klooven, loop (van een geweer), stroopen) en meer
andere. |
5. | Nog ontmoet men in sommige woorden ô als in: hôning,
kôme(n), schôttel, vôgel, enz. Deze ô houdt het midden tusschen oo en oe. |
6. | In plaats van jood zegt men joed. De Ndl. oo komt slechts zelden voor. |
| |
XIII.
Onvolkomen (korte) o luidt nu eens als lange o, b.v.
in: groof, hool, sloot enz. (grof, hol, slot); dan weder als ö (uit te spreken als de Hd. ö in Dörfer, Hölzer)
in: börg, dörp, dörpel, schöp, enz. (borg, dorp, dorpel, schop); verder nog
als u in dumper, zunj, dul, enz. (domper, zonde,
dol).
| |
IX.
Volkomen (lange) u wordt uitgesproken of als ôô
(eenigszins meer gerekt dan ô; (zie VII, 5) in dôôren,
schôôren, zôôr (duren, schuren, zuur); of als oe in noeë, roeë, (nu, ruw); of als ou in waarschouwen,
houwelijk voor waarschuwen, huwelijk. De u bv. in vûûr,
dûûr, enz. wordt eenigszins naar de eu lijkende, uitgesproken.
| |
| |
| |
X.
Onvolk. (korte) u klinkt nu eens als ö (zie VIII) b.v. in: brögh, rögh, klòppel (brug, rug, knuppel); dan weer als o in dobbel, locht (dubbel, lucht), of als ou in schout (schuld).
| |
XI.
De ij wordt in bijna elk woord uitgesproken als ie. In
enkele woorden is deze ie bijzonder zacht en week en zal dan door îê worden aangeduid. In den 2en en 3en persoon van de werkw. met den klank ij, hoort men bijna korte i, b.v. doe schrifst,
hè schrift, (gij schrijft, hij schrijft).
| |
XII.
Ei heeft nagenoeg denzelfden klank als in de beschaafde taal.
| |
XIII.
Au insgelijks als in 't Ndl., en wel onderscheiden van ou. Deze luidt veeal als ao (zie I, 2) b.v. in: kaod,
aod, zaot, (koud, oud, zout).
| |
XIV.
De oe-klank helt in sommige woorden over naar de oo,
als in bôôk, brôôr, dôôk, dôôn, kôôk, enz. (boek, broer, doek, doen, koek);
in andere zweeft de klank tusschen uu en eu, b.v. in: grêûn, prêûve(n), vrêûg, zêût (groen,
proeven, vroeg, zoet).
Oei gaat gewoonlijk over in u: bluje(n), gruje(n), blujend, snuje(n) (bloeien, groeien, bloeiend, snoeien).
Ooi behoudt haren klank gewoonlijk, hoewel ietwat korter: koi, doi (kooi, dooi), behalve in eenige weinige woorden, o.a. leujer voor looier, hui voor hooi, struie(n) voor strooien.
Eeu hoort men met kortere e in leuw,
euw leeuw, (eeuw), of ook zonder u in snee,
geehonger (sneeuw, geeuwhonger).
| |
XV.
Eu wordt zeer week uitgesproken bijna als in de Fr. woorden heure, bonheur en voorgesteld door êû: bêûrs, klêûr, vêule(n), enz.
| |
XVI.
Ui wordt verzacht tot u of tot oe,
b.v. in: buul, kuuf, pruuk, buus, enz. (buil, kuif, pruik, buis), en in:
boek, broen, doem, hoes, | |
| |
enz. (buik, bruin, duim, huis). Suiker wordt sokker, terwijl de Ndl. klank der ui bijna niet gehoord wordt.
Aanm. De door de gewone karakters voorgestelde klanken, worden ook
nagenoeg als in de beschaafde spreektaal uitgesproken. Ik zeg nagenoeg, want 't is in zeer
vele gevallen volkomen onmogelijk, de juiste uitspraak door teekens aan te duiden en een
streven daarnaar kan m i. slechts tot verwarring aanleiding geven.
De in de woordenlijst gebruikte, niet in 't Ndl. voorkomende letters en teekens willen wij
hier nog even samenvatten:
Ao = tusschen a en o, als 't Eng.
tall, small. |
Oa = o met naklank a. |
êê = è van Fr. père, mère. |
ê = iets minder gerekt dan de voorgaande. |
éi = é gevolgd door eenen nauw hoorbaren iklank. |
îê = zeer week en gerekte ie, bijna ee. |
ôô = tusschen oo en oe. |
ô = wat minder gerekt dan de voorgaande. |
ö = als in de Hd. woorden Dörfer, Zöllner, Hölzer. |
êû = als in de Fr. woorden heure, bonheur, douleur. |
ûû = u eenigszins naar eu
overhellend. |
Aanm. Alleen bij de Lidwoorden en Voornaamwoorden hebben wij gebruik
gemaakt van è (= ê in Fr. pêle-mêle).
| |
Medeklinkers.
1. | B wordt op 't einde der woorden gewoonlijk als p
gehoord. In 't woord pochel luidt zij als p als
aanvangsletter. |
2. | D in den uitgang de gaat over in i:
maai, laai, booi, kaoi, nooi (made, lade, bode, koude, noode); nd
gaat over in den neusklank ng: onger, anger, zonger (onder, ander,
zonder); op het einde van een woord evenwel verneemt men na de d
voorafgegaan door een medeklinker, nog een j-klank: mondj, rondj, gezondj,
bedrêûfdj, naoldj; tusschen twee klinkers veranderd d in j: laje(n), braoje(n),
raoje(n), snieje(n), (laden, braden, raden, snijden), hetzelfde heeft plaats, als de d wordt voorafgegaan door n: binje(n), zenje(n), vinje(n) enz.; zij
valt heelemaal uit in schouwer, aoërs; waar samentrekking mogelijk is;
wordt dit immer gedaan met uitvalling der d: vêêr, lêêr, wêêr, enz.; in
guns (ginds) wordt geene d vernomen en in sigaard eene bijgevoegd. |
3. | F wordt niet uitgesproken in heet voor heeft. |
| |
| |
4. | G verandert in k in de woorden zoeken, bak, dok,
(zuigen, bigge, dog). Ook in den sluit neusklank ng, behalve in ww: dink, lank, gank, zank,
jonk, rink (ding, lang, gang, zang, jong, ring), doch niet in: ich zing, ich
zong; ich dring en drong; zij neemt eenen naar de k zweemenden klank aan, die wordt voorgesteld door gh en
uitgesproken als in 't Fr. woord gout in: rögh, mögh, brögh, hegh (rug,
mug, brug, heg). |
5. | Bij eenige woorden wordt eene h voorgevoegd b.v.: hove(n), haaks,
hechel, haost (oven, aaks, bloedzuiger (egel), aas in 't kaartspel), en in orlozie voor horlogie wordt de h niet uitgesproken. |
6. | Eene k wordt voor het woord kliester (lijster)
gevoegd. |
7. | In de plaats van ld treedt ll in het woord mellen voor melden. Deze vorm werd nog tot in de 17e eeuw gebruikt. |
8. | M werd ingelascht in pampîêr voor papier. |
9. | N wordt nooit gehoord na eene toonlooze e op het
einde der woorden, dan alleen voor eenen klinker of een der letters d, t, h,
r; zij valt weg in de woorden: örges, nörges, est, toe, schoe, téi (ergens, nergens,
nest, toen, schoen, teen), en verandert in l in: klöppel,
rêgele(n), hamel (knuppel, regenen, hamer). Ng is
de gewone Nld. neusklank. |
10. | Eene P wordt aangehecht achter de woorden: kamp, komp,
kromp, kramp, en op enkele plaatsen achter lamp (kam, kom, krom,
kram, lam). In het Mnl. waren deze vormen in gebruik. (Zie Noord en Zuid VI, bldz. 212.) |
11. | Verplaatsing der r vindt men in: krökkestop, kirkel,
perbeeren, persies, (kurk, krekel, probeeren, precies); zij wordt verwaarloosd in de
woorden: nao, dao, hie (naar, daar, hier), terwijl er in schierlijk (eig.
oorspronkelijk vorm) eene wordt ingelascht. Voor eene s gaat dikwijls ook
de r over in s: posselein, bossel, dosche(n), eest, kost (porcelein, borstel, dorschen, eerst, korst); in donkel, echelste, en flamboas (donkel, achterste, framboos)
verandert zij in l. |
12. | Sch wordt immer als sj uitgesproken. |
13. | T wordt ingelascht in mets (oorspr. vorm?) voor
mes, aangehecht bij genogt voor genoeg, weggelaten achter het woord ries voor rijst, terwijl zij verandert in s op het einde
van het woord naaks (naakt.) |
14. | V valt weg in dörre(n) (durven) en gaat over in f
bij de woorden: fioal, fiterjoal, floer, fleêrmoes, flîêr (viool,
vitriool, vloer, vleermuis, vlier), alsook in de telw. feertig, fieftig. |
15. | W wordt uitgesproken als v vóór de r:
vrat, vringen, vrang
|
| |
| |
| (wral, wringen, wrang), weggelaten in errt en kertîêr (erwt, kwartier) en ontstond uit b in wis
(tot = bis). |
16. | Z wordt vervangen door st in nîêste(n) (niezen), en
verscherpt tot s in: sestig, seventig. Verder dienen wij nog de
opmerking te maken, dat men eene sterke neiging waarneemt om de woorden, als 't ware, te
verlengen, door, vooral achter een vloeienden medeklinker, eene e te laten
hooren, zoodat woorden van ééne lettergreep uit twee schijnen te bestaan; men zegt b.v. niet
kortaf Jan, man, bal, maar Janne, manne, balle, eene
ware foltering voor de oorvliezen van menschen, die daaraan niet gewoon zijn. |
|
-
voetnoot1)
- Het dialect, hier bedoeld, wordt gesproken
in de dorpen tusschen Roermond en Weert (Horn, Beegden, Heel, Wessem, Thorn, Hunsel, Grathem,
Baaksem, Heythuyzen, enz.) Deze beide steden, echter hebben weder eene geheel eigenaardige
taal, die van de hier gevolgde in zeer vele opzichten verschilt. Sommige woorden, in de
Woordenlijst opgenomen, worden ook niet in al deze dorpen gebezigd of in
alle dorpen zoo uitgesproken en 'k ben zoo vrij hier de
uitspraak van Prof. de Vries in zijne Inleiding tot het Woordenboek der Ned.
Taal tot de mijne te maken: zoo verschilt zij (de volksspraak) van gewest tot gewest,
van stad tot stad, van dorp tot dorp, van buurt tot buurt, ja van persoon tot persoon: bij
geen twee leden van hetzelfde gezin is zij volkomen dezelfde, want van iedere persoonlijke
eigenaardigheid ontvangt zij den indruk.
|