Reeds ziet hij voor zijn magt dien woesten Landaard bukken;
Hij zelf vliegt voorwaarts om de zegepalm te plukken, -
Daar buigt het krakend ijs, en gaapt de breede plas,
En ros en ruiter beî verzinken in 't moeras.
Daar staat hem 't lot van 't hert, door hem gejaagd, voor de oogen!
En plotsling komt een deel dier woestaarts aangevlogen,
Met opgeheven knods! - ‘Genade!’ smeekt de Vorst,
Maar brullend slaat men toe, het staal hem op de borst,
En scheurend hem van een, als uitgevaste honden,
Misverwt zijn bloed het ijs, uit meer dan twintig wonden.
Daar lag de hoop des Rijks, een Kroon en Gravenhoed,
Daar Hollands oogelust verachtlijk in den vloed!...
Maar, troostloos, boven al, de rouw der Koninginne!
Tien jaren lang beschreit zij 't voorwerp van haar minne,
Eer haar de dood ontheft aan 't lijden; onbewust
Waar 't dierbaar overschot van haar verslaagne rust!
De trouwe Bato zwierf, om 't (mooglijk) op te sporen,
In 't bar West-Friesland om, voor vreugde en zang verloren;
Alleen, om 't Hofgebouw vernam men soms een zucht,
Die als zijn harptoon klonk - en wegsmolt in de lucht.
|
-
eind26)
- Dat aan den bouw van de groote zaal van het Hof kosten noch moeiten gespaard zijn, blijkt niet alleen uit verschillende oude schrijvers, maar ook uit de vastheid en ongeschondenheid van het gebouw zelf, zoo als het nog bestaat. Het kapwerk is van cederhout uit Ierland aangevoerd, en allen vermelden dat daar geen spinnen of ongedierten in kunnen huisvesten. Bij Henricus Thaborita, Lib. VIII Historiarum, Cap. XVII, in de Analecta van Matthaeus, leest men: Ligna istius castri sunt imputribilia, delata ibidem ex Hibernia, et resistunt omni veneno. En Cats, in zijne aanspraak, ten besluite van de Groote vergadering in 1651, maakte ook van deze bijzonderheid, dat aan het houtwerk der groote zaal geene spinnekoppen kunnen nestelen, gewag, om de Leden dier vergadering te herinneren dat zij ook notabele resolutiën hebben genomen tegen ‘alle vuylicheden ende corruptien.’
-
eind27)
- Hoe de stichting van het Hof in den Hage, door Koning Willem II, reeds vroeg aanleiding heeft gegeven tot het bouwen van vele andere adellijke huizen in den omtrek, die wederom van andere woningen omgeven werden, en waaruit eindelijk deze fraaije, door Vreemden en Inlanders eenparig geroemde Hofstad is ontstaan, blijkt reeds uit het vroeger vermelde kaartje van den Haag, zoo als die zich vertoonde in de 13e eeuw, door den Heer Baron vas Westreenen uitgegeven en beschreven. Op dat kaartje komen, behalve de kapel en het voormalige jagthuis der Graven, reeds acht of negen aanzienlijke gebouwen voor, waaronder de nog bestaande gebouwen, (of die daarvoor later in de plaats gesteld zijn) op den hoek van het Buitenhof (vroeger Voor- of Nederhof) en het Halsteegje; - het huis van Egmont op den hoek van den Vijverberg en Kneuterdijk, (vroeger Tournooiveld) enz. - Gouthoeves, in zijne kronijk, noemt, behalve deze, als de aanzienlijkste huizen van Edelen, in de nabijheid van het Hof des Graven gesticht: het huis van Brederode, thans het Raadhuis; het huis van Wassenaer, in het Voorhout; het huis van Naeldwijk; (later verbouwd tot de woning van 's Lands Advocaat Joas van Oldenbarneveld, thans een gedeelte van het Ministerie van Financiën.) het huis van Assendelft, in het Westeinde, enz. - De Groote of St. Jacobs-kerk is gesticht ten tijde van Hertog Albrecht vas Beijeren; en de Kloosterkerk in het Voorhout, behoorende tot het klooster der Predikheeren van de orde van St. Dominicus, door 's Hertogs tweede gemalin, Margaretha vas Kleef, in 't jaar 1397, waarin zij ook begraven werd. - Hij
zelf ligt, of lag begraven, gelijk ook zijne eerste gemalin, Margaretha vas Briga, in de aanzienlijk door hem gedoteerde Kapel op het Binnenhof; alwaar ook de ongelukkige Gravin Jacoba van Beijeren hare laatste rustplaats vond. - Het was onder dezen Graaf, en zijn broeder en voorganger Willem, de dolle Hertog bijgenaamd, die beide zich gaarne in den Hage onthielden, dat deze stad, door het bouwen van een aantal adellijke huizen en andere woningen, aanzienlijk werd uitgebreid. Minder was dit het geval onder de Graven uit het Huis van Henegouwen, die zich veelal in dat gewest te Valenciennes of te Quesnoi onthielden.
-
eind28)
- Het rampzalig omkomen van Graaf Willem II van Holland, Roomsch Koning, in een togt tegen de West-Friezen, over het ijs, in de maand Januarij 1256, is algemeen genoeg bekend. Door zijne gewone dapperheid vervoerd, alléén, tegen de West-Friezen vooruit ijlende, om hen in hunne hinderlagen, achter eenige rietbosschen te overvallen, zonk zijn zwaar geharnast paard door het brooze ijs, tot den buik in den modder. De pogingen van het dier om zich te redden, doen het nog dieper zinken, en het stort ter zijde, boven op zijn afgeworpen ruiter neêr. Eenige Friezen schieten toe, en zetten hem hunne werpspiesen op de borst. Geene smeekingen, geene aanbiedingen van den hoogsten losprijs baten, maar de Vorst wordt met verscheiden wonden afgemaakt, zijn lijk naar het West-Friesche leger gesleept, en vervolgens in het dorp Hoogwoude, niet ver van Medemblik, onder de haardsteê van een boerenhuis, diep onder de aarde begraven. - Eerst in den jare 1282 werd door Floris V het lijk van zijn vermoorden vader ontdekt, en te Middelburg, met vorstelijke pracht en na het vieren van eene plegtige Lijkdienst, begraven.
De ontzetting welke de tijding van Willems dood in het Duitsche Rijk, ja in geheel Europa, maar vooral in het hem dierbare en getrouwe Holland, veroorzaakte, laat zich niet ligt onder woorden brengen. - Zijne nagedachtenis wordt te regt als die van een groot, dapper, godvruchtig Vorst en Regent vereerd, en zal vooral geëerd blijven in de stad 's Gravenhage, die hem haar aanzijn dankt, door het denkbeeld van het stichten van een Paleis op deze geliefkoosde plek, hetwelk door den Latijnschen dichter Janus Dousa, in deze woorden uitgedrukt is:
Inde Aulae mea cura novae: Gravezanda valere
Jussaque Consiliis Haga patere meis.
welke door den Heer La Lau, dus vertaald zijn:
'k Verliet toen 's Gravezanad, waar 'k voormaals placht te leven,
'k Heb 's Hage tot mijn Hof- en Lustplaats toen verheven,
En stichtte er een gebouw en Koninklijke Zaal,
Versierde 't rijkelijk met Vorstelijke praal.
|