Klein werk: de Opuscula Hebraea Graeca Latina et Gallica, prosaica et metrica van Anna Maria van Schurman (1607-1678)
(1997)–Pieta van Beek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 318]
| |
22. CommentaarFama est, het gerucht gaat dat de kuise Anna Maria van Schurman een Nederlandse vertaling van de Franse, veelgeprezen en veelgelezen pastorale roman l'Astreé heeft gemaakt. L'Astreé is een omvangrijke herdersroman van de Franse schrijver Honoré d'Urfé (Marseille 11 februari 1567 - Villefranche sur Mer 1 juni 1625) die na zijn dood door zijn secretaris voltooid is (1627) en die 5000 pagina's beslaat. De publicatie van het werk (drie delen) spreidde zich uit over een periode van twaalf jaar. De secretaris, Balthazar Baro, zou zelfs een vijfde door hemzelf geschreven deel als vervolg eraan hebben toegevoegd. Dat is in ieder geval een aanwijzing van de populariteit die het werk genoot.Ga naar voetnoot641 Het verhaal speelt zich af in de vijfde eeuw na Christus in het land van Forez en gaat over de liefdesavonturen van herders en herderinnen, vooral over de liefde tussen Céladon en Astrée. Het hoofdthema wordt in de loop van het werk verstoord door allerlei verwikkelingen en talrijke kleinere intriges. Daarnaast komen, dankzij de vele verschillende scènes en dialogen de zeer platonisch getinte problemen en beproevingen van de liefde aan de orde. De liefde, waaronder ook oprechte vriendschap valt, wordt ontleed en beleefd in al haar nuances.Ga naar voetnoot642 L'Astreé gaat over de eerst onmogelijke liefde tussen Céladon en Astrée. Hun families worden gescheiden door een vete. Ze moeten hun brieven via een tussenpersoon uitwisselen. In een oude holle knotwilg liggen papier en inkt. Hun passie overwint alle hindernissen en zelfs een lange reis die de vader van Céladon aan hem oplegt doet hem Astrée niet vergeten. Maar door jaloezie en machinaties van andere minnaars worden de twee geliefden van elkaar vervreemdt en springt Céladon in de rivier. Te laat beseft Astrée dat haar wantrouwen ongegrond was. Céladon wordt kilometers verderop bewusteloos uit de rivier gevist door Galathée, die hem verzorgt en opkikkert. Ze biedt hem zijn liefde aan, maar Céladon blijft vurig trouw aan Astrée. Hij vlucht weg, vermomd in vrouwenkleren en schuilt in een spelonk. Met verschillende mensen die hem vinden worden plannen beraamd om de twee gelieven bij elkaar te brengen, bijvoorbeeld door een vermomming als druïde-meisje Alexis. Hij heeft verschillende ontmoetingen met Astrée, maar ze | |
[pagina 319]
| |
herkent hem niet. Als hij zich uiteindelijk bekendmaakt, voelt ze zich zo genomen dat ze bevel geeft om hem te doden. Céladon haast zich om haar zin te doen en gaat naar de fontein van ware liefde. Die fontein laat het gezicht in het water zien van de beminde, en van diegene door wie men wordt bemind. Maar deze fontein is ontoegankelijk en wordt door leeuwen en eenhoornen bewaakt. Céladon weet slechts nog een ding te doen en dat is om zich als bewijs van zijn volmaakte liefde op te offeren aan deze wilde dieren. Céladon loopt naar de wonderbaarlijke bron, niet wetend dat Astrée hetzelfde idee heeft. Maar o wonder, de leeuwen likken de handen van de twee geliefden, de donder rolt, de aarde beeft, de God Amor verschijnt en verklaart dat hij tevreden is en beveelt de bruiloft van Astrée en Céladon. De feestvreugde is groot.Ga naar voetnoot643 Van Schurmans kennis van Frans was blijkbaar zo groot dat men een uitstekende vertaling van Astrea d' Urfe, aan haar toeschreef. Maar zij ontkende dit hartgrondig, zij had niets met dit lichtzinnige boek te maken, ook al stond het boek bekend om eerzame liefde en niet lichtzinnige liefde. Maar toch wees Van Schurman die twijfelachtige lof af in niet één, maar in een paar latijnse gedichten:Ga naar voetnoot644 het gedicht Apologia A.M. a S. contra erroneos quosdam rumores, quibus propter nominis schurmanni homonymiam Astraeam d'Urfe e Gallico in Belgicum sermonem vertisse creditur en een ander gedicht dat slechts van naam bekend is uit de Elogia van Louis Jacob: Epigramma aliud Latinum de Historia fabulosa alterius Batavae Annae Mariae Schurmannae, quod legi, sed ineditum quod sciam (een ander Latijns epigram over de roddelgeschiedenis van een andere Nederlandse Anna Maria van Schurman, dat ik gelezen heb, maar dat zover ik weet niet is uitgegeven).Ga naar voetnoot645 Haar goede naam, haar eer zat haar dus blijkbaar erg hoog. Wanneer dat gerucht de ronde deed is niet meer precies te achterhalen. Het eerste gedicht is zelfs eerst in plano uitgegeven, dat kan dus als een vlugschrift zijn geweest.Ga naar voetnoot646 In een handschrift op de UB (Poemata Errantia) dat documenten tot en met 1637 bevat, is het opgenomen.Ga naar voetnoot647 Het werd voor het eerst in 1639 gedrukt in het boek van Van Beverwijck over de lof van vrouwen.Ga naar voetnoot648 | |
[pagina 320]
| |
Over zeventiende-eeuwse vertalingen van de l'Astreé in het Nederlands is nog weinig bekend. Gedeeltes werden eruit vertaald door Johan van HeemskerckGa naar voetnoot649, en verschillende door J. Heerman onder de titels De ghedenckweerdighe historye van Chryseide en Arimant of De historie van Silviane en Andrimart. Deze laatste verschenen in 1638 in Amsterdam bij N. van Ravensteyn in duodecimo.Ga naar voetnoot650 J. Heerman was vertaler en boekverkoper in Amsterdam Zijn achternaam heeft wel wat klankovereenkomst met Van Schurman, en daar zijn voornaam Johannes niet op het titelblad uitgespeld staat, kon het gerucht dat een vrouw het boek vertaald had, en wel Van Schurman, misschien zo ontstaan zijn. Ik ken slechts een vrouw met dezelfde naam , haar nichtje Anna Maria van Schurman. Maar zij werd pas op 2 december 1653 geboren.Ga naar voetnoot651 Echter als je teruggaat naar het enige handschrift van dit gedicht dat overgeleverd is (in de Poemata Errantia) staat de naam van de vrouw met wie Van Schurman verward is boven het gedicht geschreven, ‘Johanna de la Cava, weduwe Van Schurman’. Alle pogingen om meer over haar te achterhalen, faalden tot nu toe. Op dat oorspronkelijke blad staat in handschrift ook aangetekend dat het gedicht voor Andreas Rivet geschreven is (Ad Andream Rivetum), maar dat opschrift is in de Opuscula weggelaten. Het is nu bedoeld voor een groter lezerspubliek dat ook Latijn machtig is. Waarom ze het gedicht in eerste instantie voor Andreas Rivet schreef, weet ik niet precies. Mogelijk had het te maken dat hij haar ‘geestelijke’ vader was die juist moest weten dat ze absoluut niets met die vertaalster en met dat boek te maken had? Eerst spreekt ze in het gedicht in het algemeen de mensen aan die het gerucht maar al te graag gehoor geven. Dan richt ze zich tot die vertaalster en de vertaling op een zeer ironische toon. Mensen die dit gerucht zo gemakkelijk gehoor geven, hadden beter moeten weten. Ze houdt zich immers met een ander soort liefde bezig, namelijk met amor meus crucifixus.. In de laatste twee regels spreekt ze de godin Astraea, de godin van gerechtigheid aan. Zij vluchtte de hemel in vanwege de toenemende boosheid op aarde. Van Schurman volgt haar voorbeeld in die zin dat ze de aardse liefde transcendeert naar de Hemelse liefde, zoals ook in het vorige gedicht Symbolum tot uitdrukking kwam. |
|