Marijke Folke, allebei.’ Zijn ogen worden zwaar, hij wentelt zich van haar af.
‘Je laat me in de kou.’
Zijdelings schuiven ze weer tegen elkaar aan.
‘Samen één mens,’ denkt hij, ‘samen één weergaloos dier, een goddelijk dier. God voor mijn part.’
Steunend op een elleboog richt hij zich op. Zij ademt in vergetelheid. Haar borstjes hangen omlaag, het lijkt of ze wachten op iets, op iemand, de mond van een kind eerder dan die van een man. ‘Mijn zaad zet haar schoot in beweging. Eéns moet het toch gebeuren, en dan groeit het onderhuids uit tot hoofd en voeten, het draait rond, het trapt, dan is het tijd voor een nieuwe mens.’
‘Luister eens, Tine.’
Ze kreunt met tevreden ogen.
‘Er is ons ooit verteld, dat man en vrouw het lichaam maken, maar god schept zelf de ziel, door een persoonlijke ingreep.’
Ze schudt haar hoofd: ‘Wij maken een complete mens. Als de tijd rijp is maken wij een mens met lichaam en ziel. Gelooft gij dit?’
‘Vrouw, gij hebt de woorden van het eeuwig leven.’
‘Samen zijn wij god. Wilt gij een kind met lichaam en ziel?’
‘Ja ik wil. Dat wil ik, met geheel mijn hart, geheel mijn ziel, en met al mijn krachten.’
Hij knipt het licht uit. De kamer valt in het halfdonker. Door een kier van het gordijn schijnt licht van een lantaarn op straat. Er bestaat nog een ándere wereld dan dit klein, almachtig heelal hierbinnen. Voorzichtig