Journal tenu par Isaac Beeckman de 1604 à 1634. Tome 3: 1627-1634 (1635)
(1945)–Isaac Beeckman– Auteursrecht onbekend[1 januari 1633]Te Dordrecht den 1en Jann: 1633Ga naar voetnoota). Ga naar margenoot+Distinctè videre non eodem modo (quamvis vulgò aliter videatur) dici potest. Tota enim Luna videtur distinctè, item maculae ejus, toti montes, totae urbes, totae domûs, totae fenestrae, litterae, et tandem pulicum crines per instrumentum visorium. Et si instrumenta forent subtiliora et plus luminis per specula ustoria rei videndae applicarentur, etiam crinium istorum minimas forsitan particulas videremusGa naar voetnoot2). Distincta igitur visio fit secundùm rationem distantiae; idque dicitur distinctè videri cujus omnes radij in pupillam oculi incidentes, in tunicâ aragnoide in unum punctum conveniunt, quod ferè fit ab omnibus radijs parallelωs ad pupillam venientibusGa naar voetnootb). Punctum igitur in Lunâ, quod omnes suos radios ad pupillam directos sensibiliter parallelos emittit, tantum est ut totas regiones aequet. Illae igitur confusae videntur quia omnes earum radij in unum punctum post humorem cristallinum in tunicâ dictâ concurrunt, nam nulla unius puncti sensibilis est distinctio; sic urbs è longinquo visa ita ut duntaxat punctum repraesentet, non videtur ut urbs, sed ut punctum aliquod: a puncto quod ex silvâ aut monte provenit, different. At cùm tam propinqua est urbs ut domuum cacumina ad pupillam parallelωs veniant, non haec, sed urbs videtur. Adhuc propinquioribus lapides aedificiorum puncta fiunt visibilia per eaque toti muri, aut parietes, videntur. Sic litterae in pariete scriptae è longinquo non videntur, sed tres in rectum conjunctae, videntur ut linea; novem verò ut quadratum dispositae, videntur instar maculae. Pulicum membra singula ad pupillam parallelωs venientia, fiunt puncta visibilia per quae toti pulices videntur. Myopibus ex longinquo haec puncta visibilia sunt majora, presbytis verò majora sunt puncta ex propinquo visa, ideòque his propinqua exigua videntur confusa, illis exigua longinqua. Qui ita sunt presbytae ut non nisi paralleli radij in tunicâ concurrere possint, ij omnia non majora quàm est pupilla oculi eorum confusè vident. | |
[pagina 255]
| |
Ga naar margenoot+
Ga naar margenoot+Psal. 16 singht men te Dort in den 1en regel pro sol sol fa fa, sol sol re fa. Ende weet op dese occasie, als ghy wilt sien wat noten in desen of dien psalm eyghen syn, dat gy niet en moet meynen dat se al goet syn die tot noch toe vant gemeyne volck niet verbetert en syn, want veel psalmen worden tselfdeGa naar voetnoota) gesonghen. Ende gy soudt voor goet, ende als eenen regel van de reste aennemen, dat quaet is, ende in familiaer gesangen wel verbetert sou werden. |
Ga naar margenoot+Psalmo 36, versu nono, pro mi fa la sol mi fa mi canit vulgus in templis mi la la sol mi fa mi, naturâ illi suggerente consonantiam fa la huic modo, quo totus hic psalmus canitur, non convenire. fa la enim pars est modi, cujus finalis est re qui etiam est sol; psalmus verò est modi cujus finalis est ut qui etiam potest esse fa.
Ga naar margenoot+8 of 9 daghen lanck voor den 23en Decemb. 1632 istGa naar voetnootb) te Dort so stille geweest dat niet eenen meulen en heeft konnen malen, ende by mans gedencken en ist voor desen so niet geweest, seght de kneght van den meulenaer. Ten regende doen oock niet.
Als men wilt dat het glas van twee verscheyden spheraciteyt sy, so slyptGa naar voetnootc) eerst het gansche glasGa naar voetnootd) op het becken sonderGa naar voetnoote) het glas aent houdt (capulum vocant)Ga naar voetnootf) vast te maken, want dan salt effen syn gelyck het becken. Ende daerna, capulo affixum, slypt parvo manûs ambitu totdat de kanten tot halfwege afgegeten syn, ende polyst het so samen; dan sal de midden wat holder syn dan de reste ende also sullen de radij best in één punt vergaderen. Men mach oock maken door instrumenten; ofte, gelyck voorenGa naar voetnoot1) geseydt is, dat manûs ambitus exactè semper idem fit. So sullen de stralen van de kanten seker gaen. DochGa naar voetnoot2) dit al is sulcken abuys gelyck of men docht dat een glas eerst op een vlack becken ende daerna op een holder geslepen, tot de vergaringhe der stralen in één punt wat goets doen sondeGa naar voetnoot3). Doch beyde is contrarie. So ist oock al dat my dieshalven in den sin kompt. - 10en Jan. 1633Ga naar voetnootg. WantGa naar voetnoot4) als het glas int slypen eerst aen de kanten afneempt, so wort het bolder alst van te vooren was; ende alst eerst in de midden afneempt, so wort het daer holder dant van te vooren was. Ibi radijGa naar voetnooth), per loca à centro remotiora, citiùs | |
[pagina 256]
| |
Ga naar margenoot+ quàmGa naar voetnoota) antè concurrunt; hîc per loca circa centrum concursûs longiùs protendunturGa naar voetnootb). Quaerebatur autem ut per haec citiùs, per illa tardiùs concurrerent, ut ita omnes radij in unum omninò punctum convenirent.
Hieronymus Sirturus, parteGa naar voetnootc) 2, cap. 22 TelescopijGa naar voetnoot1) dicit majus aut minus specillum sive lentem, in eâdem formâ paratam, suscipere diversam figuram, Ubi ille errat, quia non videt majorem lentem per extrema sua punctum concursûs propiùs lentem constituere quàm lentes minores quia hi centro sunt proximiores. Deinde nescit radios, per extrema transeuntes, superare illos qui propè centrum transeunt, quia triplò plures radij transeunt per eandem latitudinem; circulus enim duplum habens diametrum, occupat quadruplum spatium. Cùm igitur punctum propinquius a pluribus radijs constituatur, fit ut remotiùs obscuretur, id est negligatur. Idcircò forsitan praestabit loca circa centrum tegere, ne confundant punctum propinquius, nisi putes radios, proximè centrum parallelωs ferè incidentesGa naar voetnootd), illud punctum sub transitu illustriùs reddere. |
Int slypen van seer bolle glaeskens ist goet dat men het glas so groot neemt als men kan, gelyck voorenGa naar voetnoot2) oock bewesen is van allerhande bolle glasen, omdat dan de oneffenheyt op so grooten gedeelte der sphere te niete gaet. Maer dan valt het glasken al te dicke. Om dan oock dunne te krygen, sal ment setten met cement int midden van een ander grooter glas ende die beyde so samen slypen, tsy dat het grooter glas in centro een gat heeft, daer het kleyn glasken in past ('twelck men meer of min uytwaert of inwaert setten mach)Ga naar voetnoote), tsy dat men het kleyn glasken boven op het groot glas plackt, doch dan en sullen de kanten van het groot glas maer het becken raken. Aldus maeckt men het bol glasken so bol als men men wilt, ende oock so dunne. | |
[8 januari 1632]Men kan wel eerst een glas slypen dat niet seer bol en is, ende hetselfde in een ander becken, dat holder is, slypen, halfweghe of so verde als men begeert. Dan sal het glas bestaen van twee soorten van convexiteyt, den randt bolder synde dan de midden. Doch dewyle men soeckt al de parallele stralen achter tglas in één punt te vergaderen, so is deze inventie effen contrary, want de kanten brengen de stralen al te vroegh byeen ende hierdoor vergaderen sy noch vroeger. Derhalven behoort men te maken dat het midden bolder is dan de kanten, twelck so wel niet te doen en is, want een bolder glas op een vlacker becken brengende, so raeckt het midden meest teghen het becken. Daerom moet men het midden met dun bleek of yet diergelycke besetten, so verre alst van noode is, ende het glas een weynich kantenGa naar voetnootf), also by beurte ronsom slypen, want het becken en kan | |
[pagina 257]
| |
Ga naar margenoot+ telckens maer van een linie des glas gerocht worden, twelck langh werck sal syn. Men kan oock het glas, voornementlick als het groot ende vlack is, int midden wat ingeboghen setten; dan salt de hyperbole naerder kommenGa naar voetnoot1). Maeckt het glas so geboghen vast dat het so blyft staen. Ofte slypt u glas eerst op een holder becken, ende neempt dan eenGa naar voetnoota) vlacker becken met een gat in de midden, ende set het op eenen drayenden asGa naar voetnootb)Ga naar voetnoot2), ende houdt u glas daer so teghen dat het midden altyt in het gat kompt. So sal het midden so bol blyven alst was, ende de randen so vlack alst twede becken. Also kont ghy een groot glas op meer als twee beckens slypen dat de delen naest het centrum altyt bolst syn. Ofte neempt een tin becken, ende laet het op den asGa naar voetnootc) al drayende slypen. So sullen de kanten altyt meest afnemen omdatse meest raken, ende so wort het becken ende glas een hyperbole gelyck. Doch alst te veel aen de kanten door veel slypen afgenomen is, maecket dan wederom spherael, ende proeft elck geslepen glas. - 8en Jan. 1632Ga naar voetnoot3). |
Nadien datter drymael meer stralen gaen door de kanten vant glas dan door gelycke breette ontrent het midden, so waert goet een groot glas maer halfweghe te slypen. Alsoo behoudt het best syn dickte ende tis eer gedaen dan of ment heel sleep ende het midden stopte. Ende omdat dese kanten niet te schielick en souden veranderen, dat is te segghen dat de kanten te breeder mochten syn sonder verscheyden vergaerpunt te maken, so sal men een vlacker becken daertoe gebruycken. Ende omdat het kleyn ooghglasken in dese gelegentheyt heel dicht by het vergaerpunt staen moet (anders en souden die stralen daer niet invallen omdattet deel daerse door gaen moeten, maer so groot mach syn als de pupilla oculi)c), so moet men dat ooghglaeskenGa naar voetnootd) geheel hol of (wil ment achter het vergaerpunt stellen) geheel bol maken.
Als men een geslepen glas, eer het gepolyst is, in schoon water nat maeckt, so siet men daer heel bequamelick deur. Ende soudent oock konnen gebruycken in een verrekycker sonder polysten, ware die klare vochticheyt soodanich dat se niet strax uyt en drooghde, als daer is deurschynende oly. Dits een teecken dat het polysten niet en geschiet om de vuylicheyt, die in poris vast sit, uyt te wisschen, maer om de puntjens, die door het slypen alom scherp | |
[pagina 258]
| |
Ga naar margenoot+ uytsteken, af te wryven, want de stralen teghen de syden van die puntjens kommende, steuten af, ende verspreyden haer ongelyckelick, sonder deur het glas te gaen.
Een glas, even groot met een ander, dat op een vlacker becken geslepen is, en sal de species rerum exterarum in een doncker kamer so perfect niet doen konnen als het ander voorss. Want al ist datter evenveel stralen van elck punt van buyten kommende, in één punt opt pampier vergaderen, so ist evenwel dat die punten op het pampier so dicht byeen staen dat het ooghe daerin gheen onderscheydt en kan mercken, want al dat buyten een duym groot is, moet opt pampier maer een spellenhooftken beslaen. Daerom staen de deelkens daervan opt pampier te te dicht byeen, maer door een vlacker glas staen sy opt pampier verder vaneen. Daerom en ist niet vrempt dat de langhe verrekyekers de beste syn.
Een gepolyst glas en kan op een becken, daer anders niet op en is dan tripoly nat gemaeckt, niet voortgaen gelyck een glas dat maer rechs geslepen en is, omdat het gepolyst, sonder puntjes synde, al te dicht aen het becken kleeft, waerdoor het kompt dat het int voortsteecken sleept. Ende het ongepolyste rolt daerover, hoe fyn dat den amaril of tripoli oock sy. OftGa naar voetnoot1) ten ware dat men docht dat de puttekens, vol vette vuylicheyt synde, te lichter voort slyerenGa naar voetnoota); welcke vetticheyt met doorpolysten, als met seepe, uytwast. |
Als men een glas met sulcke vochticheyt bestryckt die klaer ende deurschynich is ende niet haest op en drooght, ofte die so blyvende styf wort, so soude men sulcken glas konnen besighen eer het gepolyst is, ende daerdoor sien oft beter so is dan gepolyst, dewyle men vermoeyt dat door het polysten het glas die forme niet juyst en houdt diet opt becken gekreghen heeft. Ende so sal men sien wattetGa naar voetnootb) scheelt ende hoeveel het vergaerpunt door het polysten verder kompt. Ende of het vergaerpunt dan sulcken breette niet en heeft als gepolyst, dat is te segghen, of men het pampier dan niet juyster op een seker plaetse houden en moet etc.
Als men 't glas, sonder aen een houtjen ofte hanthaefkenGa naar voetnootc) (capulum vocant) vast te maken, slypt, so en kanment niet opheffen om op het sandt of amaril telkens te stellen, daer hier of daer een hoopken byeen is om die te beter te breken ende fyn te kryghen. Waerdoor kompt dattet hier ende daer onder het glas, dat byna geslepen is, gerakende, streepkens maeckt. Want al stoot het glas met syn kanten de groote sandekens meest altyt wech, so gebeuret evenwel, als het sandeken so heel groot niet en is, dat het onder het glas geraeckt. | |
[pagina 259]
| |
Ga naar margenoot+
Daerom machmen het glas, eer men het begint te slypen op syn vlack becken, eerst een weynich slypen op een geheel hol becken, dat de kanten een stroobreet afGa naar voetnoota) geslepen syn; so sullen dan als men opt vlack becken kompt, al de sandekensGa naar voetnootb) onder het glas gemaeckelick geraken, al en heft men het niet op, omdat de kanten van het glas het becken niet en raken. Ende so sal al het sandt gerocht wordende, fyn werden sonder eenighe over te schieten. DusGa naar voetnoot1) sal een gepolyst glas oock wel slyeren.
Nadien dat het vergaerpunt is achter het glas de lenghteGa naar voetnootc) van den <anderhalven>Ga naar voetnootd) diameter van de spheraciteyt, als de stralen, door het glas gaendeGa naar voetnoote), strax wederom in de locht kommenGa naar voetnoot2), ende, als sy, int glas ofte water, so dick synde blyven vergaderen achter het begin vant glas de lenghte van den halven diameterGa naar voetnoot3), so moet volghen dat een dicker glas op hetselfde becken geslepen, eer vergaderen sal als een dunder. Dit kan dienen om het vergaerpunt beter byeen te brenghen, te weten als men op het midden vant geslepen glas een ander, aen beyde syden plat, plackt, omdat andersins de stralen doort midden verder vant glas byeen vergaderen. | db endeGa naar voetnootf) ca syn twee stralen. Fig. 52
ab de bollicheyt vant glas. fh endeGa naar voetnootf) eg is de dickte. l daerse willen byeen kommen. n daerse souden byeen kommen. m daerse ymmers byeen kommen. fi ende ek gaen so door de dickte. bn ende an sooder geen dickte en waer. | |
[pagina 260]
| |
Ga naar margenoot+
Radij ergo db et ca, si nulla esset vitri <bhga>Ga naar voetnoota) densitas, concurrant in nGa naar voetnootb) (quod quidem KeplerusGa naar voetnoot1) totâ convexitatis sesquidiametroGa naar voetnootc)Ga naar voetnoot2) distare asseritGa naar voetnootd))Ga naar voetnoote). At si totum spatium usque ad l vitro plenum foretGa naar voetnootf), concursus fieret in l; radij igitur, dum sunt in vitro, eodem modo se habent ac si totum iter tali corpore esset; exeunt ergo ad k et i. Inde verò sese ita habere videntur ac si primùm ex convexitate exirent, atque procedunt paralleli cum bn et an, unde fit ut necessariò concurrant in m. Hinc patet magni referre ut crassities vitri sit aequalis. Si enim ag breviùs sit quàm bh, radius ca inter m, n et radius db inter m, l conveniet, si, inquam, bhGa naar voetnootg) longius sit quàm antè positum erat.
Als men een bol geslepen glas in den midden stopt, also dat de stralen maer door den rant ronsom gaen en konnen, so siet men dat opt pampier alle dynghen dobbel syn. Dit en kan niet kommen uyt de gelegentheyt van de convexiteyt, want elcken cirkel moet juyst in één punt vergaderen, welcke punten alle commen in den asGa naar voetnooth) waerdoort kompt dat men het pampier voorwaerts of achterwaerts doen mach, ende men houdt evenwel opt pampier deselfde gedaente, want als ment naderby doet, dan heeft men de vergaderinghe van stralen des randts, ende als ment verder af houdt, heeft men die van de midden. Daerom acht ick dat dit geschiet als de platte syde niet wel geslepen en is, maer datse wat scheef staet. Let hier oock op de ongelyckheyt van dickte ende merckt wat se veroorsaeckt. Die dan niet vylenGa naar voetnooti) en wilt, moet het glas op beyde seyden bol slypen ende dat solanghe totdat den uytersten kant allom afgeslepen is.
Ga naar margenoot+Per lumen candelae videmur unicam litteram ex tam longinquo ferè spatio videre posse quàm per lumen Solis. Putamus verò aliter se rem habere quia littera è longinquo latet, at toti libri, homines, aedificia per lumen Solis videntur è longinquo; non verò per lumen candelae quia (ut antè alibiGa naar voetnoot3) dixi) nimis attenuatur. Est enim parva proportio inter distantiam candelae à litterâ benè visâ etGa naar voetnootk) distantiam candelae à partibus libri, hominis, aedificiorum. | Ferè dixi quia lumen Solis candelae lumine multò est defaecatumGa naar voetnootl). In flammâ enim candelae multi adhuc vapores insunt etGa naar voetnootm) fumi necdum inflammati, qui | |
[pagina 261]
| |
Ga naar margenoot+ non nisi, cùm longiùs digressum est lumen, separantur etGa naar voetnoota) consumuntur, tum videlicetGa naar voetnootb) cùm jam nimis tenuè est quàm ut per id videri aliquid distinctè possit. Ga naar margenoot+Qui igitur de nocte multis candelis ibiqueGa naar voetnootc) urentibus litteram ferream (ne comburatur)Ga naar voetnootd) illustraverit, eaGa naar voetnoote) non minùs fortassè benè ob noctis ad oculum obscuritatem è longinquo per telescopium ac nudum oculum videri possit quàm de dieGa naar voetnootf) procul dubio effecerit.
Ga naar margenoot+Alsmen een concavum slypen wilt, so salmen in het midden van het becken een gat maken ende daerin het glasken met cement vast maken, sodat syn kanten met de superficie concava des beckens net overeenkommen, ende dan so voorts slypen gelyck voorenGa naar voetnoot1) geseydt is dat men het becken schueren moet met een hangende gewicht aen eenen stock. Ende so doende salmen ten laetsten onder aen het gewicht wat laken ofte leer spannen, ende so met tripoli of potey polysten.
Dat de dynghen op het pampier door den randt van het glas meer dobbel schynen dan door de middenGa naar voetnoot2), is omdat de refractie meer benaerdert verre van het centrum dan daer dichtby, in evenveel spatie.
Een geslepen glas, daer aen een kant of in de midden noch wat foilje aen is, alsmen dat gepolyst heeft, so bevinde ick dat men de keerse of de veynsters daerin perfecter siet aen de syde daer geen foli en is dan aen de syde daer de foilje is, daer nochtans de folie aen de spiegels gedaen wort omdat mer beter in soude konnen spieghelen dan of mer peck achteraen streeck. De reden hiervan is omdat men in de plaetse, daer de folie is, twee keersen siet, waervan de eene is een reflectie vanGa naar voetnootg) de opperbolle syde des glas, ende de andere van den binnenkant, te weten van daer de folie aen kleeft. Doch aen de kant, daer peck achter is, en is maer reflectie van de bovenkant, omdat de peck so niet en reflecteert ende dierhalve en isser geen confusie van twee dynghen seffens so dicht byeen. Want de vlamme van d'een keerse ontsteeckt de ooghe soseer, dat d'ander vlamme niet wel gesien en kan worden: de vlamme, die naest is, schynt donckerder dan die daerachter schynt te staen. Doch als men de keerse siet sonder vlamme, so schynt de naeste klaerst, want dan en isser die flickeringhe in de ooghen niet. Daerom, als men syn aensight spiegeltGa naar voetnooth), so siet men verre veel beter daer de folie is, dan daer het peck is. Merckt oock dat de naeste keerse dat schynsel is dat opt peck niet ghesien en wort. | | |
[pagina 262]
| |
Ga naar margenoot+
Nadien dat het glas somtyts ongelyck dick is ofte oock ongelick dicht, so salmen tot remedie daervan noch een ander glas daer oplegghen ende so langhe keeren ende wenden totdat men de plaetsen treft daer men se tegen aen legghen moet om daerdoor best te sien. Ende dan mach mense so teeckenen of so vast aeneen maken.
Als men een glas op een becken so nageslepen heeft dat den amaril heet isGa naar voetnoota), dan kleeft het so dicht daerteghen, dat ment qualick aftrecken kan. So oock, al ist dat mentGa naar voetnootb) onderaen den hangenden stockx gewichte plackt ende so slypt, waerdoor kompt dat het glas sich formeert juyst gelyck het becken is ende en kryght geen verbeteringhe doordat hanghen. Daerom, als ment al hanghende slypen wil, so moet men het becken in voos hout of kurck maken, dat vol gaetjens is, want de openheyt van die gaetjens maeckt, dat het teghen het becken aen niet suyghen en kan. Meyne oock, dat men het ysere becken vol kleyne gaetjens maecke, die heel deur quamen, datter dan gheen suyghinghe en soude syn, want dan drynght de locht vanonder deur die gaetjens genoegh tusschen het becken ende t' glas, sodat het sonder kleven altyt rollen sal, hoe fyn den amaril oock is. Twelck oock dienen soude om het glas syn rechte forme te doen hebben, door dat aen den hangenden stock te kleven, al en ware het becken juyst niet net; want so synde en sal t' glas maer die plaetsen vant becken raken, die met het waggelende gewicht in één spheraciteyt syn.
Als men een bol glas in de midden met een rondt bleek stopt, also dat door den randt maer de radij in kommen konnen, so siet men op het pampier alles dobbelGa naar voetnoot1), voornementlick als ment pampier wat dichter aen het glas houdt dan het vergaerpunt soude syn. Maer waerom schynt alles juyst dobbel ende niet dry, vier, etc.? De reden is omdat de dynghen, die recht overende staen, haer stralen alder-dichts byeen werpen door de syden vant glas; want men snydt also van boven nederwaerts meer glas van de syden als van boven ende beneden, te weten, als de snydende linien evenverre vaneen staen. Confer cum his quae de circuli segmentis scribuntur. Daerentegen de dynghen, die buyten horisontael syn, snyden meer van boven ende beneden dan van de syden. Nu ist reden dat <dat>Ga naar voetnootc), daer de stralen dights staen, best gesien wort; ende dat tusschen beyden is, soude oock wel gesien worden, waere dat deel van het glas, daer de meeste stralen byeen kommen, gestopt.
Men moet oock weten als men een randtglas ende een middelglas byeen voeght, beyde op hetselfde becken geslepen, dat het middelglas de dynghen opt pampier | |
[pagina 263]
| |
Ga naar margenoot+ grooter sal schilderen, omdat het verder af staet, ende so en konnen de stralen niet net overeen kommen. Daerom moet het middelglas in een holder becken geslepen worden, so dat alle de glasen neffen aenstaen moghen in eodem plano: dan sullen aller randen stralen juyst met de middelstralen overeen kommen, ende hoe meer glasen hoe beter. | Ofte men mach op hetselfde becken het middelglas alio manûs ambitu slypen, ofte op eenen hoogheren dop placken als ment slypt, ofte een dicker glas daertoe nemen, ofte een ander glas daerop placken. Doch dit aeneen placken en kan geen veranderinghe geven als er noch eenighe locht tusschen henGa naar voetnoota)is, want dan is de refractie al gegaenGa naar voetnootb). Daerom soude men het een platte teghen het ander moeten placken met eenighe vochticheyt tusschen beyden, die deurschynich ware ende van deselfde consistentie, ofte dichterGa naar voetnootc), daer het glas van is ofte ten naestenby, nadat het dienstich mochte syn. Also kan men water, etc., tusschen beyden gieten als de kanten ronsom dicht aent glas syn, ofGa naar voetnoot1) men macht op een vlacker hout polysten.
Dewyle dat de grootste geslepen glasen de perfectste syn, ende onder dese dieGa naar voetnootd) de kanten geheel dun hebben, ende dat die niet wel gepolyst en konnen worden omdat die dunne kanten altyt teghen het laken steken (ende daer en is geen dickte om de kanten op een holder becken af te slypen)Ga naar voetnoote), so mach men die groote glasen met de handt sonder dop geheel op slypen tot het polysten toe, ende dan de kanten ronsom afsnyden so verre alst van noode is om bequamelick te polysten. Want dan kan men se op den dop stellen, de kanten afslypen ende voorts doen gelyck met alle andere; ende so polysten datter niet of weynich afgae, ende also gheen of weynighe veranderinghe in de forme en geschiede. Dewelcke niet bysonders syn en kan als men het laken so leght dat de midden ende de reste tegelyck klaer worden, ende de dop ordentelick keert ronsom ende ten naesten by elcke reyse even veel streken geeft.
Willem Janss. BlauwGa naar voetnoot2) braght my in den sin hoemen een bol, perfect ront soude drayen. Hy deelt op den drayboom de middellini, dat is den equinoctial, in vieren ende treckt met de passer, een vierendeel geopent, op den bol twee cirkels wiens polen in eenen selvighen axis door desen aequinoctiael gaen staen. So die | |
[pagina 264]
| |
Ga naar margenoot+ circkels juyst in één kommen, ist recht globeus; daer afwycken ist te dick, ende daer over malcanderen loopen, ist te dun.
Op het binnenste van droogh leer potey gestroyt, sal het glas, seght men, seer wel polysten.
De spiegels worden geslepen ende gepolyst met eenen langhen geboghen stockGa naar voetnoot1), teghen de solder steunende ende op het hout, dat op de leye of schaelje licht, daer het glas met plaester aen vast is. Ende so treckt men het glas gins ende weer aen alle canten, ende den gebogen stock geeft allom toe ende perst. Daerom, hoe langer stock, hoe beter. Willem Janss. BlauGa naar voetnoot2). Men polyst de spiegels op laken. Men soude moghen een wiel van houdt maken gelyck de mesmakers hebben, ende Fig. 53.
daerop fyn amaril met oly kloppen, ende het glas, aen eenen stock hanghende, daeraen houden, als het drayt. So sal het glas altyt maer met één punt het wiel raken ende de bollicheyt kryghen volgens de langhte des hanghendens stockx, ende wacker gedaen syn met slypen ende polysten. Men soude oock dit wiel met leer of laken konnen overtrecken. | | |
[4 april 1633]Ga naar margenoot+Sennertus, de periodis febrium intermittentiumGa naar voetnoot3), prolixè satis disserens, non satis videtur explicare cur potiùs integris diebus quàm horis, aut alijs temporum partibus, periodi integrentur. Nam anticipatio et postpositio ita se habent ut dies integer inter eas sit medius, id est tàm multae sunt postpositiones quàm anticipationes. Explicandum igitur erat cur potiùs 24 horae quàm 30, 15 etc. inter illas medium sint. Causa hujus rei ad noctis et dici vicissitudinem referri debere videtur. Maximè enim insignis haec est mutatio. Singulis diebus homo semel tot horas dormit, semel prandet, semel caenat, semel aut bis excernit, semel se vestit et vestes exuit, omnesque omninò ejus actiones cum die finiuntur et redeunt. Quid mirum igitur si interna etiam ejus opera integrorum dierum periodos habeant, cùm ab externis illis toto vitae tempore sollicitentur, et consuetudo voluntaria etiam sola interdumGa naar voetnoota) | |
[pagina 265]
| |
Ga naar margenoot+ (ut illis qui certo tempore excrementa egerere consueverunt) ad naturam certâ horâ stimulandam sufficiat. | |
[3 april 1633]Ga naar margenoot+Den 3en April 1633, also ick smiddachs ende savons wat meer als ordinaris gegeten hadde, snacks daeraen also ick mynen eersten slaep uythadde (ende na gissinghe mocht het omtrent 2Ga naar voetnoota) ueren syn in den morgenstondt, want ick worde meest altyt dan wacker)Ga naar voetnootb) so docht my dat ick bescheelick voelde dat de spyse uyt myn maghe ginck na het gedermte, want het scheen alsof het onderste van de maghe opwierp ende het bovenste so gesloten bleef, dat ick weynich of geen geur in de mondt en voelde, maer voelde het nederwaerts schuyven van de chilus. Waeruyt ick besluyte dat om het uyttrecken van de spyse uyt de maghe veel menschen in den nacht wacker worden; want daer is meer of min alteratie in die actie, ende blyven een uertjen of so wacker. | |
[2 april 1633]Ga naar margenoot+Also ick den 2en dito reedt tusschen Leyden ende den Haghe ende daeghs te vooren tusschen Amsterdam ende Haerlem voer, sagh ick dat het d'een uere schoon weder was ende d'ander uere hageldet of sneeuwdet. So oock daeghs te vooren binnen Amsterdam synde, sodat ick tegen Willem JanssGa naar voetnoot1) seyde: ‘het gaetGa naar voetnootc) haghelen ende sneuwen ende den windt is Suydwest’. Doch den wint hadde te vooren langhe Noortoost geweest ende is nu desen 4en ditoGa naar voetnootd) Westelick, doch seer kout ende <met>Ga naar voetnoote) fraye sonneschyn. Ga naar margenoot+Ich sagh den voorsz 2en dito dat de witte wolcken stille waren ende de swarte van het Westen kommen, daeronder rasch aenkommende; so besloot ick dat de voorgaende daghen door den Noortoosten wint al de siltighe warmtenGa naar voetnootf) uyt onse locht na de see toe gewaeyt waren. Ende alser een wolcke uyt de see tot ons quam, die regen brenghen soude, so veranderde se in onse locht tot hagel of sneeuw, want sy en konde soveel warmte niet mede brenghen om de gansche locht warm te maken. Ick giste dat de witte wolcken noch al van de Noortooste waren ende veel hoogher dan de swarte; want gelyck ick gistermorghen sach dat de Sonne den rym tot damp dede optrecken (ende dat omdat de locht, koudt synde, te beter het water, met de stralen der Sonne gemeynght synde, draghen konde)Ga naar voetnootg) so achte ick dat die dynghen also ordinaris gebeuren. De locht is boven alderwarmst om reden voor desenGa naar voetnoot2) verhaelt, daerna omtrent de aerde, ende int midden alder | koudts, doch also dat het midden sy soveel leegher dan het opperste, als het opperste warmer is dan het onderste, sodat de swarte wolken misschien maer 1000 voet hoogh waren ende de witte wel 10 000 voet. | |
[pagina 266]
| |
Ga naar margenoot+
Ga naar margenoot+Als den damp begint op te trecken, so moet se voortgaen, omdat de locht daer hoe hoogher hoe kouder wort, tot datse so verre voorby het koudste is daer de locht wederom niet kouder en is dan ontrent de aerde. Daer blyft den damp dan hanghen ende vergadert daer byeen. Ende isser yet onder, dat noch warmer is, dat ryst noch hoogher, ende hetgene dat kouder wort, sackt neder tot aen het koudste; maer daer voorby synde, moet het tot op de aerde toe vallen in forme van hagel, of reghen, ofte van sneuw, of mist. Alst dan langhe Oostenwint gewaeyt heeft, so en kan den Westenwint niet eer warm weder maken dan alse soveel siltichheyt ingebracht heeft, dat de heele locht daervan na behooren vervult is.
Ga naar margenoot+Mirum videtur Democritum existimare Terram ex atomorum confluxu provenire, cùm nullas unquam particulas ad Terram nostram accedere sentiamus, nisi quis Alpes ex coelo cecidisse crediderit, aut insulas (quae ab Antiquis subitò dicuntur natae), primùm in intermundio coivisse, postea veròGa naar voetnoota) a Sole motas usque ad nostrae Terrae activitatem, fortê fortunâ, in mare cecidisse. Casûs autem illius celeritas fecit ne quis unde venerint, animadvertere potuerit. Terra autem non antè inter intermundia ex collectione atomorum crescere et augmentari potest quàmGa naar voetnootb) atomorum talis fuerit confluxus uti in Terrâ nostrâ est seminum ex quibus crescunt arbores, etc. In seminibus enim apto loco positis, aliquid est quod motu suo recipit in se, quod sibi conveniens adjacet. Qui motus actum accipit à Solis vel alterius cujusvis corporis calore.
Ga naar margenoot+Liactûs quos vocant Medici seu eclegmata, quibus ulcera etc. pulmonum curare tentant, usque ad ipsos pulmones non videntur pervenire. Asperae enim arteriae nimis sunt longae et circa finem nimis exiles quàm ut tam tenax humor ad earum finem pervenire et per earum oscula in pulmonem exire possit. Idcircò danda opera est ut per fumos et vapores idem fiat. Hi enim cum aere mixti, totum pulmonem complere possunt, estque is proprium pulmonum ingrediens. Quia autem toubacum et alia accensa saepè nimis acres et densos fumos exhibent quåm ut eos pulmo absque suffocatione posset recipere, quaerenda sunt talia quae calefacta, duntaxat leves fumos edunt. Et si capsula tam exigua (qualis est aen de toubackpypen) huic rei non sufficiat, fiat tanta ut odor ex toto acervo exeuns, per exiguam fistulam in nares vel os receptus, intentioni tuae satisfaciat.
Ga naar margenoot+De meester te VyanenGa naar voetnoot1) gebruyckte een droogh stoofbat om in te sitten tot genesinghe van de gebreken in de neuse. | |
[pagina 267]
| |
Ga naar margenoot+
Ga naar margenoot+Het stof van witte steen, daer men de beelden afmaeckt, gelyck hier te Dordrecht aen het Groot Hooft staen, is so subtyl (hoorde ick in de schuyte segghen) dat het in een gesloten blase aen de solder hangende, treckt so vol dat se berst, ende so veel menschens leven verkort. Ende daerom en willen der vele sulcken steen niet wercken |
Ga naar margenoot+Een mensche die eenen dicken buyck heeft propter venarum, mesenterij, aut si vis, lactearum obstructionem, moet nootsakelick veel eten ende drincken, want den meesten deel gaet voorby deur de dermen, sonder in de lever te konnen geraken door de verstoppinghe van den wech, die daertoe leydt. Ende de lever ende de reste gesont synde, trecken even staegh.
Ga naar margenoot+Dat de swarichheden, die aent herte kommen, na de oxelen trecken ende die aen de lever kommen na de liessen, geschiet om datter geen ander deelen des lichaems en syn, die so seer ende so dickwils beweeght worden dan de armen ende de beenen ende op die plaetsen. Ende dat alle andere swaricheyt dan daertoe niet altyt en loopt, acht ick te syn omdatter misschien sulkenGa naar voetnootb) wech daernae toe niet en is als van het herte ende de lever.
Ga naar margenoot+Die op een waghen, met syn ooghen toe, achterwaerts rydt, die schynt voorwaerts te ryden, omdat de peerden met horten treckende, ons hooft geduerich voorwaerts, dat is buckende, valt, doordien dat het onderlyf altyt eerst den waghen volcht. DanGa naar voetnootc) die so voorwaerts rydt, schint achterwaerts te ryden, gelyck oock voor desenGa naar voetnoot1) geseydt is.
Het mos aen de boomen hebbe ick eergisteren int ryden gemerckt altyt int Noorden te groyen, omdat de warmte van de Sonne de vochticheyt aldaer so niet opdrooghen en kan.
Ga naar margenoot+In Engelant steken de keersmakers een fyn yserken in de cathoen, omdat de cattoen rechtop, sonder te hanghen, soude blyven staen. So kan weynich cattoen sonder drayen styf staen ende de nachtkeersen branden langhe. | |
[8 april 1633]Ga naar margenoot+Mynheer van BerckelGa naar voetnoot2), borghmr binnen Rotterdam, na der doctoren segghen de teeringhe hebbende (ende in der waerheyt syn fluymen, hoest, ende magheren | |
[pagina 268]
| |
Ga naar margenoot+ deselvighe genoeghsaem betuygende)Ga naar voetnoota), so hebbe ick den 8en April 1633 bevonden dat syn pols 19 mael sloegh teghen mynen 20. Ende eenighe daghen te vooren dat het wel 3 of 4 polsen scheelde dat de syne tragher was. Hinc concludendum videtur vel febrem posse esse absque frequentiâ pulsûs, vel phtisin absque febre. Verùm tum dubitabitur quae possit esse causa emaciationis, cùm ea in tabe oriri videatur a nimio et continuò carnes absumente calore, per arterias in totum corpus sparso. Hanc igitur causam ego sitam esse existimo in particulis ex putrescente pulmone, mediante aere per cor et arterias ob similitudinem substantiae partes omnes corporis solidas vellicantibus, et intra earum poros ingrediendo solventibus. Verisimilè enim est particulas pulmonis solidas, putredine solutas atque ad minima homogenea redactas, unâ cum aere per laeves arterias in cor rapi atque inde totum corpus pervadere. Particulas verò illas eam habere figuram quae instar cunei solidas corporis partes frangat, non aliter quàm nomae, cancerGa naar voetnootb), etc. ejusmodi fermenta omnem circumjacentem carnem depascit et pestis materia vaporosa non corpus ipsum, sed spiritûs aut saltem tenuiora corporis nostri suo ingressu et mixturâ dividit, divisaque actiones suas exerere nequit. Atque illud est quod ab Hippocrate τὸ θεῖον dicitur, quia figuram hanc homogeneorum talium nemo facilè explicaverit. Ulcus autem pulmonis frequentiùs phtisin causatur quàm partium aliarum, quia haeGa naar voetnootc) partes illo aeris vehiculo versus cor et arterias carent. Nec tamen rarò etiam ex illis putrescentibus hectica excitatur, maximè verò cùm ob febres ardentes ipsius cordis substantia raditur |.
Ga naar margenoot+Cibus qui in prandio comeditur, usque ad horam quartam vel circiter in ventriculo coqui videtur; post verò usque ad coenam per intestina volvi anum versus, atque interim ex hoc chilo hepar id, quod nutritioni est aptum, attrahereGa naar voetnootd). Attractio illa fit ut reliquorum omnium, per arteriarum motum. Hoc enim motu in systole succus, ex venulis in loca ab arteriâ concidente deserta, exprimitur, ut etiam antèGa naar voetnoot1) significavi. Haec attractio fit <per>Ga naar voetnoote) noctesGa naar voetnootf) diesque absque intermissione. At cùm homo vigilat, spiritus ex cerebro per nervos in musculorum membranas emissus, easque motitans, tendens, etc., eundem in modum etiam attrahit, uti jam attractio sit multò vividior et quasi duplex; cùm homo dormit, ea attractio remittitur utpote unicam duntaxat attractionis causam obtinens. Venis hoc modo exinanitis, etiam inanitur earum fons videlicetGa naar voetnootg) jecur, quo spatiola vacua acquirente, siccus ex intestinis per venas lacteas in eâ exprimitur. Venae autem illae tam sunt exiles ut in mortuo animali non appareant; et nisi | |
[pagina 269]
| |
Ga naar margenoot+ tam essent exiles, non tantùm tenuior pars chili, sed etiam crassior transfundi posset, quod in venis multos morbos causareturGa naar voetnoot1). Post septem autem, credoGa naar voetnoota), horas à prandio, chilus ferè ad intestinum rectum pervenit, ibique id incipit vellicare et flatus putrescendo excitare, ita ut non pauci, antequam decumbunt, secedere cogunturGa naar voetnootb); mihi verò et plurimis alijs, ob consuetudinen, non talem affert molestiam hoc simplex excrementum ut ante tempus matutinum exonerare cogar. Tum verò duplex excrementum suâ multitudine intestinum id aggravat, quod in eo est acre aut flatulentum; jam non tam laxè habitans, latera ejus ex propinquo pungit et tendit, nam coena tantundem ferè excrementi quàm prandium suppeditat. Cibus enimGa naar voetnootc) in coenâ sumptus, non tàm brevi tempore ex ventriculo excutitur quàm dum homo obambulat etc., sed, ut antè dixi, circa horam secundam, aut, cùm cibus est concoctu difficilior, circa tertiam noctis ventriculus sese exonerat. Ga naar margenoot+Qui autem post illam horam in lecto vigilat, ferè sudorem per universum corpus emitttet, quia attractio jam confertim fit ob accessum spiritûs in musculos, ita ut etiam tenuior pars chili per jecur et orificia venarum capillarium in carnes et cutem attrahatur, qui aliàs inter dormiendum per insensibilem perspirationen lentè solet exhalariGa naar voetnootd). De die verò, etsi eadem sit magnae attractionis ratio, non sudat homo, quia non tam calidè tectus est et novo semper aeri occursat. Post septem igitur 8 velGa naar voetnoote) 9 somnij horas, nihil ex intestinis venae ampliùs accipiunt, sed partes circa ventriculum exinanitae, alijs excrementis pituitosis implentur, atque ita vicinae illae partes sese exonerant in ventriculum et intestina. Tertia verò corporis regio per insensibilem perspirationem vacuatur usque ad prandium, quod nobis qui non ope<rantur>Ga naar voetnootf) facillimum est ferendo. Qui verò ab horâ quintâ operantur usque ad | octavam, eorum carnes tam multo labore non tantùm ab excrementis liberantur, verùm etiam ipsae difflantur et consumuntur, ideòque illi horâ octavâ esuriunt.
Ga naar margenoot+Cùm juvenis essemGa naar voetnoot2), contigit ut hyberno tempore totas tres menses post coenam usque ad horam primam, aut circiter, noctis legendo studerem. Atque animadverti, postquam aliquamdiù sedissem, pedes frigere, post verò eos calere, tandem verùm iterum frigere, ac tunc ibam cubitum, ubi iterum calescebant, et dormiebam ferè usque ad octavam aut nonam. Sed finitis ijs mensibus, manifestò sensi mentem | |
[pagina 270]
| |
Ga naar margenoot+ esse laesam, nec de ijsdem quibus antè tam acutè disserere quibamGa naar voetnoota), ideòque totius anni vacationem à studijs mihi indixi. Ga naar margenoot+Ratio cur frigerent pedes est quia cùm cibus in ventriculo coquitur, totius corporis calor eo tendit. Nam cùm cibus, in ventrem immissus, non sit tàm calidus quàm partes corporis circa ventriculum sitae, multae necessariò caloris particulae ex circumpositis partibus in poros cibi vacuos exprimuntur, multaeque ex arterijs, quae in partes illas immissae fuissent, in cibum aberant. His autem vicinis partibus hoc modo aliquantulum evacuatis, externae partes suum calorem (quatenus plus jam ejus habent quàm partes praedictae) in illas effundunt, ideòque, minus caloris solito retinentes, frigere videntur. Haec eo ferè fiunt modo quo antèhacGa naar voetnoot1) glaciem fieri dixi circumpositâ nive sale mixtâ, circa vitrum aquâ plenum. Imò si lapidibus venter impleretur, etiam externae partes frigefierent. Ga naar margenoot+At cùm jam cibus coquitur, qui et ipse in se particulas caloris continet, eae <particulae>Ga naar voetnootb) coquendo solvuntur <et>Ga naar voetnootc) volitant primùm ex ventriculo per poros in totum corpus; deinde dum expelluntur tenuiora ex ventriculo (ut fit illis qui saepè à mensâ ad mingendum coguntur surgere) et, ut antèGa naar voetnoot2) dixi, per hepar in extima corporis attrahuntur, non mirum est pedes incalescere. Ubi verò hi ignes superficiarij, in tenuiori ciborum substantiâ delitescentes, absumpti sunt, et jecur ipsos humores jam accipit (qui magis sunt consistentes et sanguini faciendo apti, et in jecore novum iterum calorem, accipiunt)Ga naar voetnootd), idem iterum fit quod modo dum cibus in ventriculo coqueretur. Et si quidem cibi calidissimi in ventrem ingerantur, nihilominùs tamen eadem quae dicta sunt, contingent. Hîc enim calor statim per poros insensibiles secedit cùm non habeat a quo nutriatur; ignis enim foci eum introduxerat. Ga naar margenoot+Hoc instrumento poterit aliquis differentiam expirationis et inspirationis Fig. 54.
examinareGa naar voetnoot3). Nam a b aquâ repleto, siphunculum c vicissim aperi et claude, ad modum quo fit aegri inspiratio et expiratio. Idque continuò fiat, donec tota aqua effluxerit. Si enim siphunculus tubum claudit dum aeger inspirat, eum verò aperit dum aeger expirat, sitque numerus expirationum minor ante totalem aquae effluxum quàm tune, cùm in inspiratione siphunculus tubum aperiret, erat numerus inspirationum, patet inspirationem esse tantò tardiorem. Poterit etiam aegri inspiratio et expi | ratio hoc modo conferri | |
[pagina 271]
| |
Ga naar margenoot+ cum respiratione hominis sani. Si enim in aegro aqua citiùs effluxit, ejus inspiratio vel expiratio estGa naar voetnoota) celerior, etc.
Ga naar margenoot+Qui febre laborat quâ interiora ardere videntur, exteriora verò frigent, illis calor ille internus ex foco per poros ad stomachum etc. pervenit, non verò ex corde per apertos canales, arterias dico, diffunditur. Proinde ut quis à tali febre liberetur, dabit operam ut calor per arterias egrediatur. Cùmque materia hujus febris in venâ ita est conclusa, ut ab eâ ad cor non sit manifestum iter, alterum excitabis calorem qui, per arterias in extima corporis dispersus, ad se etiam hunc latentem rapiet. Optimè autem calorem excitabis, si in lecto totum caput tegumentis operias, atque ita eundem ferè quem expirasti aerem, inspirando recipias. Sic totum corpus intus et extus calidum calorem illum latentem etiam discutiet et undique poros et vias aperiet quibusGa naar voetnootb) possit forasGa naar voetnootc) evolare. Ga naar margenoot+Sic qui sudare desiderat, vigilans quiete, jaceat toto capite ut supra opertûs. Sic enim tàm diù ferè sudabit quàm volet, et cùm satis, superque ejus judicio, sudatum est, primùm nares frigido aeri committat; deinde tegmina minuat; tùm genua attollat, etc. AEquè existimandum hoc pacto interiora nimis reddi calida, cùm ratio et experientia demonstret sic externa potiùs calida reddi; imò, cùm venarum oscula etiam in ore et ferè ubique desinant, senties et sitim, sudore circa os exeunte, etGa naar voetnootd) omnes ferè squalorem, minui. | |
[23 april 1633]Ga naar margenoot+Gerrit HoubenGa naar voetnoot1) ende Monsr SaumonGa naar voetnoot2) hebben desen 23en April 1633 eenen volmeulen gepractiseert, met denwelcken sy voorgeven door één peert soveel te sullen doen als met de ordinare volmeulens door 3 peerdenGa naar voetnoot3). Van haren volmeulen is het groot kamradt, daer het peert onder gaet, gelyck desen bygestelden circkel, ronsom met rollen, uytstekende ontrent eenen voet lanck ende eenenGa naar voetnoote)Fig. 55.
halven voet dick, op de manniere gelycker hier 3 geteeckent staenGa naar voetnootf). D'een rolle staet na gissinghe wel 2 voet van d'ander. | |
[pagina 272]
| |
Ga naar margenoot+
Ick meyndeGa naar voetnoota) dat haer intentie is door dese rollen het slepen ende wryven der tanden ende staven teghen een te verhinderen. Daer staet te observeren als een ordinaris kamradt wel gestelt is, ende dat met 10 pondt 50 pondt opgetrocken wort, of dan oock met 100 ℔, 500 ℔ opgetrocken kan worden. Ist so, so en groyt het wryven ende slepen niet dan naer advenant. Ende nadien het vast gaet dat de verhinderinghe van dit slepen int lichte niet en scheelt van 1 tot 3, so is haer intentie ongefondeert. Daerenboven so en verhinderen sy het slepen niet geheel, want also de staven int midden naest by het radt kommen, so slepen sy noch al lanckx de rollen heen ende weer, ende daerom maken sy se so lanck. | Ten anderen so is het naecksel van de rollen te groot teghen haren asch. Daerom, ist goet datse voor hebben, so moesten sy geen rollen, maer wielkens maecken, dat is, hebbende eenen grooten diameter ende dunne ysere askens ende te anderen so moesten der hoe meer wielkens hoe beter syn, want dan moghense oock soveel smalder wesen.
Ga naar margenoot+Caput mihi solet dolere post cibum durioris concoctionis, praesertim post esum piscis et super cibum illum vini liberaliorem haustum ingestum. Ratio etiam rei est quòd fundus ventriculi mei frigidior est. Cibus igitur diutiùs in ventriculo haerens, corrumpitur; cùmque illum fundus nauseabundus conatur eijcere, eum non adjuvat stomachus, quia corrupti illius cibi nidore non delectatur, ideòque se non comprimit accedendo, sed potiùs aperitur fugiendo et retrocedendo. Aperto illo et longiùs ab hoc chylo distante, non potest is per pylorum exprimi, sed a fundo ventriculi duntaxat concutitur, atque ita tenuiores partes ejus. Vapores facti, adjuvante etiam vini levitate, per apertum aesophagum etc. caput replentGa naar voetnootb) ibique cerebrum et praesertim meninges, quibus ultimò occurrunt, vellicando vexant.
Ga naar margenoot+Johannes Baptista Benedictus de Mechanicis, cap. 14, sub finemGa naar voetnoot1), dicit: | |
[pagina 273]
| |
Ga naar margenoot+ in quibus (id est in lapidibus ex fundis jactis) impetus motûs impressus, naturali quâdam propensione rectum iter peragit. Et paulò inferiùsGa naar voetnoota) incedere per lineam rectam vocat inclinationem a naturâ tributam. Verùm hujus rei ratio non difficulter reddi posse videtur, si illa, quae ante haecGa naar voetnoot1) de tertio Terrae motu, quem trepidationis vocant, huic rei accommodaverimus. Esto circulus ligneus klim, horisontaliter motus super centro A. Circumferentiae verò alius circellus ita affigatur ut nullo negotioFig. 56.
super centro suo moveri possit. Cùm igitur omnes circelli ekd partes eâdem vi moveantur, necessè est ut aequè celeriter procedant, nisi quid impediat; quod foret si circellus hic ita circumferentiae majoris circuli affigeretur, ut ipse quoque moveri non posset. Jam verò pars ejus d aequè magnum circulum describet quamGa naar voetnootb) centrum ejus kGa naar voetnootc), nec majorem describet e pars à centro A remotissima. At moto circulo klim versus sinistram et circello ad k non fixo, necessariò no (lignum circulo affixum)Ga naar voetnootd) premet circellum cùmque d singulis momentis longiùs ab n removeatur, volvitur ad lignum no versus o. d enim etiam versus sinistram, e versus dextram moveri videtur, cùm reverâ axis de quiescat. Cùm ergo ut motum semel pergat moveri, tria requirantur, viz. ut partes moti omnes aequaliter moveantur eodem quo coeperunt ordine et versus eandem plagam, quae tria in motu recto insunt. At circuli majoris partes interiores celeriùs moventur quàm exteriores, eaque pars quae Austrum versus movebatur, nunc versus Septemtrionem movetur, etc. In circello verò ea pars quae modo ante aliam movebatur, nunc eandem sequitur, quaeque versus Austrum, nunc ad Septemtrionem movetur; ut hic solum celeritatem, sic ille solum ordinem servat. | | |
[15 mei 1633]Ga naar margenoot+Existimat idem Baptista capite 17oGa naar voetnoot2) quò saepiùs rota circumvolvitur vel funda antequam lapis dimittitur, eò majorem impetum lapidibus imprimi. Quod nullomodo fiet nisi ultimo momento funda vel circulus celeriùs moveatur | |
[pagina 274]
| |
Ga naar margenoot+ quàm priùs. Quod tàm primo quàm millesimo circumactu fieri posset, nisi commodiùs motus hic pedetentim a manu factus cresceret, secundùm illud antehacGa naar voetnoot1) toties repetitum: lapis e manu etc. emissus, non potest non perseverare in eo motu quem in manu existens habebat. In Dortrecht, 15en Mey 1633.
Ga naar margenoot+Idem in DisputationibusGa naar voetnoot2), cap. 2Ga naar voetnoot3): quaelibet duo corpora, gravia aut levia, areâ aequali, similique figurâ, sed ex materiâ diversâ constantia, eodemque modo situm habentia, eandem proportionem velocitatis inter suos motûs locales naturales, ut inter suamet pondera aut levitates in uno eodemque medio servaturaGa naar voetnoot4). Contrarium tamen videbis in ijs quae primùm per aerem, deinde per aquam descendunt. Quorum enim unum corpus per aerem duplò celeriùs cadit quàm alterum, id in aquâ adhuc multò majorem proportionem habebit ad alterum. Imò fieri potest ut levius corpus innatet. Ratio est, quia si aufers medij densitatem quae unica est ab utrisque corporibus, nullo modo horum corporum proportio manebit. Ab inaequalibus enim aequale ablatum, facit quidem ut ea quae restant, sint inaequaliaGa naar voetnoota), sed eorum proportio mutatur, ita ut minoris ad majus proportio jam sit multò minor. His adde quae de proportione inter corporeitatem et superficiem hîc spectantia antehacGa naar voetnoot5) proposui. Quod Benedictus, capite 8oGa naar voetnoot6), non animadvertit, cùm tamen ejus maximè interesse saepiùs a me demonstratum estGa naar voetnoot7). Sic capite 10oGa naar voetnoot8). Nam non tantùm corpora ejusdem materiae, sed etiam materiae diversae <eâdem celeritate in vacuo cadunt>Ga naar voetnootb), quia in vacuo superficierum non habetur ratio; ideòque non celeriùs cadet aurum quàm plumaGa naar voetnoot9). Hinc enim ratio tantae velocitatis corporum lucis, etsi admodum exiguorum, deducitur. | |
[pagina 275]
| |
Ga naar margenoot+
Si hunc Benedictum antehac vidissem, multa meis meditationibus non inseruissem, quia hic multa habet, quorum ipse prior author esse mihi videbar.
Ga naar margenoot+Mirum mihi videtur Baptistam existimare, ibidem cap. 34Ga naar voetnoot1), rarius corpus interdum aptiùs esse ad lumen reflectendum quàm densius, exemplo nubium et aeris. Verùm etsi tota nubes, ut est mixta aqua cum igni, rarior sit quàm aer, particulae tamen aqueae ad quasGa naar voetnoota) propriè lumen impingitur, aere crassiores sunt, ideòque duntaxat ascendunt quia admodum multae particulae igneae, eas circumstantes, sursum vehunt.
Ga naar margenoot+Multa Benedictus scribit animadversione dignissima, nonnulla etiam nonnihil corrigenda, quae mihi, obiter eum percurrenti, non vacat annotare. In EpistolisGa naar voetnoot2) tamen, pag. 315Ga naar voetnoot3), dicit ventum ideò accendere carbones, quia materiam excrementitiamGa naar voetnootb) quae eos circumdat, aufert |, quodGa naar voetnootc) parum aut nihil ad hancGa naar voetnootd) rem facit, sed, ut ante alubiGa naar voetnoot4) scripsi, quia ventus, particulas ignis disijciens, intra poros carbonum trudit, atque ita velut aciculis aut cuneis poros separando, igniculos in ijs solvit.
Ga naar margenoot+Si cavitates sint in TerrâGa naar voetnoote) infra aequilibrium aquae marinaeGa naar voetnoot5), cur eas aqua non impleret, cùm etiam per saxa et montesGa naar voetnootf) transudet aquae pluvia non tantae altitudinis ideòque nec tanti ponderis quàm ea quae istis cavitatibus circumstaret? Quodque non fieret uno anno, fieret mille annis, cùm poros in ijs esse vix quisquam negare audeat. Et metallum esse totam Terram, per quod aqua nunquam transire posset, priùs probandum foret quàm illinc aliquid inferretur.
Ga naar margenoot+Albedo nihil aliud esse videtur quàm lumen ab exiguis corpusculis specularibus reflexum. Ideò vitrum in pollinem album redigitur, et aqua in homogenea sua constricta fit nix alba etc.
Ga naar margenoot+Nicolaus Tartalea in suis Quaesitis, Libro primo, Quaestione tertiâ pag. 11, in medio in editione Italicâ in Venetiâ 1546Ga naar voetnootg)Ga naar voetnoot6), dicit pilam, ex bombardâ explo- | |
[pagina 276]
| |
Ga naar margenoot+sam, eò rectiùs procedere quò celeriùs movetur, quia quò celeriùs movetur in aere, eò levior est. At rationem non reddit cur potiùs levior fiat cùm celeriorGa naar voetnoota) quàm cùm tardior est, nam undique, tam supra quàm infra, aequaliter aeri occurrit. Et si motûs celeritas in hac re aliquid faceret, debebat turbo puerorum, dum rotatur, in bilance minoris esse ponderis quàm cùm quiescitGa naar voetnoot1). Videndum igitur an pila, dum volat, aequali tempore non descendat aequaliter motu gravitatis versus centrum, id est, uno minuto secundo unius horae dum horisontaliterGa naar voetnootb) movetur, per tantum aeris spatium cadat, per quantum, si motu hocGa naar voetnootc) careret, cecidissetGa naar voetnoot2). Quod non difficulter experiri licet tormento in monte collocato et horisontaliter exploso, nam aliae explosiones motumGa naar voetnootd) versus Terram obscurant.
Ga naar margenoot+Idem, Quaest. 4aGa naar voetnoot3), putat secundam explosionem, versus eandem plagam et in eâdem elevatione, esse fortiorem primâ, quia aer versus eam plagam jam est motusGa naar voetnoot4). At debebat post secundam aut tertiam explosionem, cùm jam humor omninò evanuisset, idem experiri idque versus plagas contrarias. Aer enim nimis tenuis est et nimis citò ad statum suum revertitur, et nimis parva in eo per pilam facta est fovea, ut id quod dicit, mihi videatur verisimile.
Ga naar margenoot+5ta QuaestioneGa naar voetnoot5), cur post multas explosiones ultima sit debilissima. Comparatio ejus cum ventosâ non placet. Nimis parva enim videtur proportio hujus attractionis, tam exiguo in canali, ad vim pulveris. Sed malim hoc referre ad metalli per hunc calorem mollificationem, ob quam pulvere jam rarefacto, aliquantulum cedit, et idem patiturGa naar voetnoote) quod corpora ex altoGa naar voetnootf) in plumas, ligna, ferrum, etc. cadentia. Exigua enim cessio hîc multum demit de casûs vehementiâ. |
Ga naar margenoot+Idem, Libro 2, quaest. 10Ga naar voetnoot6), scribens de pulveris pyrij granulatione, non aliam causam reddit quàm ut commodiùs intra cavitatem sclopetiGa naar voetnootg) influat. Cùm tamen alio atque alio modo per majores poros granorum majorum quàm per minores minorum flamma transeat, <mihi dubium restat>Ga naar voetnooth), ita ut necessarium videatur determinare in varijs casibus quanta grana esse debeant.
Ga naar margenoot+Multa antehacGa naar voetnoot7) de corporum magnorum inter se connexione disserui et exis- | |
[pagina 277]
| |
Ga naar margenoot+timavi planetas quos vocant primarios, à stellis octavi orbis ad Solem cogi, Solem verò eos à se repellere, ita ut ibi, ubi vis aequalis est, necessariò haereantGa naar voetnoot1). Etsi enim unus duntaxat est Sol, infinitae verò fixae, quae tamen propè illum sunt, plus ab illo unico quàm ab omnibus totius universi stellis patiuntur. Sol verò et ipse in eo quo nunc est loco, ab ijsdam fixis impulsus est, eo scilicet loco in quo omnes fixarum vires, simul junctas, aequè possunt ad illum de loco suo removendum; ideòque si potentia divina ad locum Saturni ferretur, naturâ manente ut nunc est, iterum ad eundem locum impelletur. At si in octavum coelum ferretur, fieri posset ut inter fixas in aliquem locum cogeretur, ipse verò suo effluxu etiam omnes fixas vicinas ex suo loco aliquantulum expelleret. Sole igitur in suo loco hîc fixo supra axem suum movetur, sicut antè alubiGa naar voetnoot2) diximus, eâque circumvolutione omnes planetas primarios circa se rapit. Haec antehac saepiùs. At quo pacto Luna semper Terrae, et planetae Medicei adhaereant Jovi, non memini me satis manifestè explicasse, nam cum Keplero attractionem magneticumGa naar voetnoot3) hîc introducere tam diù non possum quàm sciam quo pacto magnes in vacuo ferrum attrahat, aut saltem quàm eum ibi etiam ferrum trahere certò certiùs intelligam. Ga naar margenoot+Interim igitur statuamus aerem non esse tam paucum ut antehacGa naar voetnoot4) dixi, sed ultra Lunam extendi, omnesque igniculos ex Terrâ exeuntes, usque ad hujus aeris superficiem cum nonnullo humore ascendere. Cùmque supra aerem sit vacuum, ulteriùs ascendere nescientes, ibidem colliguntur, igniculosque suos undiquaque proijciunt, quo fit ut non tantùm homines etc. Terrae adhaereant (hi enim etiam ab igniculis mediae regionis, ubi sunt nubes, coguntur), verùm etiam ipsa Luna cum toto aeris globo Terram versus premitur, Lunaque usque ad Terram cogeretur, nisi tantum quotidie ex Terrâ effluviorum illam repelleret; homines verò usque ad Lunam pelli nequeunt quia nimis multam ignis supra caput eorum est. Hinc cometae generantur cùm in superficie illius aeris tantum fumi collectum fuerit, ut Solis lumen per eum refringi debeat. Sic etiam ratio reddi poterit quo pacto motus Terrae annuus et diurnus simul juncti, | causae sint non tantùm fluxûs et refluxûs maris, ventorumque statis temporibus flantium, verùm etiam motuum Lunae qui cum maris motu conveniunt. Nec putandum hanc aeris quantitatem nimis magnum esse cùm tantam tenuitatem habeat ut vix ulla inter eum et aquam reperiatur proportio. Nec mirum erit totum hunc aerem cum Lunâ mediante Terrâ circa Solem rapi, cùm Sol tam longè supra Lunam situs sit, ut vacuum inter hunc aerem et Solem adhuc tantum | |
[pagina 278]
| |
Ga naar margenoot+ sit, ut nihil phaenomenis haec meditatio sit ablatura. Nec magis necessè est hunc aerem propter motum Terrae circa Solem relinqui quàmGa naar voetnoota) aer a nubibus nostris usque ad nos relinqui antehac ostensum est. Sed suprema pars aeris quae non scatet continuis exhalationum ibi subsistentium ventis, eodem motu movetur quo nostra aqua et ipsa Luna.
Ga naar margenoot+Tartaglia, Libro primo dellaGa naar voetnootb) Nova scientiaGa naar voetnoot1) primaGa naar voetnootc) delle comuni sentenzeGa naar voetnootd)Ga naar voetnoot2) dicit: quanto più un corpo egualmente grave verrà da grande altezza di moto naturale, tanto maggior effetto farà in un resistente. Quod longè aliter a me supraGa naar voetnoot3) est demonstration, ubi de puncto aequalitatis agebam; ubi enim ad illud punctum pervenit, pergit cadendo aequaliter. Sed in vacuo planè eo se habet modo quo hic putat, uti itidem antehac3) ostendi.
Ga naar margenoot+Symon Stevyn in syn WeechkonstGa naar voetnoot4) multò meliùs explicat quae Tartalia 8o Lib., prop. 5, primo Corollario QuaesitorumGa naar voetnoot5) malè. Meliùs fortasse ratio trochlearumGa naar voetnoote) hoc modo explicabitur quàm Baptista Benedictus, Mechan., cap. 21Ga naar voetnoot6) eam explicat: Ga naar margenoot+Sit e affixum trabi; sicGa naar voetnootf) etiam l; reliqua sint pendula. Pondera ex i et p sintFig. 57.
aequalia; virtus verò quaedam ad r quae funem q sustinet. Haec virtus fert dimidium ponderis p; sic etiam e dimidium ponderis i, ast l sustinet utrinque dimidium. Si igitur ad r ponatur paulò major virtus quae sursum spectat, ascendet q, m, g; sed cùm k non possit descendere, ascendet etiam i. Funis verò no descendet quidem, sed cùm virtus ad r sit paulò major quàm dimidium ponderis ad p, facilè erit illiGa naar voetnootg) attrahere funem per trochleam p ut pondus p etiam ascendat. Ergo utrumque pondus ad p et i simul ascendet per vim paulò majorem utrius quartâ parte. Hoc igitur modo quadruplum ferè tollet virtus. | |
[pagina 279]
| |
Ga naar margenoot+
Ga naar margenoot+Cùma) mensis Martius sit frigidior pro proportione quàm JanuariusGa naar voetnootb) (secundùm id quod Belgicè dicitur de Meert steeckt met syn steert; praeterea fingitur Martius dicere Januario si tuo loco essem, totum mare glacie constringerem, et Januariusb) Martio: si ego essem tuo loco, tam multi nata | rent quàm medio aestate; item: het steertje van den Mey, het beginsel van de somer; item den koelen Mey)Ga naar voetnootc) cùmque post aequinoctiumGa naar voetnootd) vernale tanta differentia oriri non potest duntaxat quia adhuc multiGa naar voetnoot1) igniculi ex praecedente aestate relicti sunt (multi enim intercedunt dies et jam frigidi quibus procul dubio relicti igniculi avolarunt)c), necessè estGa naar voetnoote) rationem aliquam invenire per quam novi igniculi autumni potiùsGa naar voetnootf) quàm veris tempore restaurentur. Ea fortassis est motus Terrae per zodiacum. Verno enim tempore polus arcticus praecedit, unde fit ut aer relictus illinc ad nos venire videatur, quia nos illi occurrimus; autumni verò tempore polus antarcticus praecedit nosque idcirco aeri qui aequinoctalem spectat, occurrimus. Cùmque omnis motus impetum diutiùs servat, fit utGa naar voetnootg) multò diuturnior sit fluxus ille post aequinoctia quàm ante illa incoeperat. Cùmque nonnunquam res haec aliter se habeat, praesertim in aliquot diebus aut septimanis, id fit quia extra ordinem halitûs, ex mari salso quod nobis ad Occidentem jacet, excitati, igniculos ex sale ad nos impellant; quo vento cessante, statim Septemtrionalis, vel Noortwest, aut Noortoost, revertitur.
Ga naar margenoot+Si Luna posset emergere ex aere Terrae, jam foret planeta primarius. At quò magis accedit ad hujus aeris superficiem, eò vehementiùs et pluribus petitur igniculis, in ejus aeris superficie volitantibus; et quò magis accedit ad Terram, eò magis idem ab illâ patitur. Necessariò igitur manet in eâ utrinque distantiâ in quâ nunc est.
Ga naar margenoot+Joh. Bap. Benedictus, Disput. cap. 2Ga naar voetnoot2) ita de corporibus per aerem aut aquam cadentibus disputat ac si corpus, ejusdem cum aere aut aquâ gravitatis, eodem modo per haec media moveretur quo per vacuum. Verùm oportet etiam celeritatis rationem in pleno habere quae in vacuoGa naar voetnooth) habenda non est. In pleno enim, quò aliquid celeriùs movetur, eò pluribus eodem tempore corporibus occurrit. Hinc multa resiliunt ab ijs medijs quae per ea, si tardiùs incedere liceretGa naar voetnooti), transirent. Hinc etiam fit quòd horisontalis motus etiam ab aere occurrente impediturGa naar voetnoot3).
Ga naar margenoot+Sol eo modo quo Terram, etiam aerem, nubes, LunamGa naar voetnootk) circa se rapitGa naar voetnootl). Igniculi | |
[pagina 280]
| |
Ga naar margenoot+ verò undique disijciuntur aeremque et omnia quae circa Terram sunt parte sui ad se, ergo ad Terram cogunt; totâ enim circumferentiâ aeris hujus volitant. Hinc fit quòd ea quae circa Terram sunt, ibidem maneant. AEquè enim celeriter omnia a Sole rapiunturGa naar voetnoota), atGa naar voetnootb) quaeGa naar voetnootc) motu Terrae diurno relinquuntur, hoc <raptum>Ga naar voetnootd)illa à Terrâ non potest dimovere. Sed hoc facit ut Luna et cometae etiam singulis diebus occidant, quod non fieret si tam propinqui essentGa naar voetnoote) quàm nubes. |
Ga naar margenoot+Nubes non ultra dimidium miliaris à Terrâ ascendunt, quia ibi aer est densissimus uti antèGa naar voetnoot1) dixi; hinc usque ad superficiem semper fit tenuiorGa naar voetnoot2). Quam tenuitatem causantur igniculi, à superficie summâ disjecti, qui tam multi sunt ut tam longè sensum sui afferant. Haec magnitudo aeris fortassis in causâ est quòd authores de vaporum altitudine ita variant, nam quò nubes est levior, eò potest esse altior, quae potentia durat usque ad summam superficiem, in quam igniculi ex Terrâ, non absque materiâGa naar voetnootf) aqueâ et terreâ, colliguntur.
Ga naar margenoot+Joh. Bapt. Benedictus, cap. 10Ga naar voetnoot3) dicit corpora ejusdemGa naar voetnootg) materiae, licet inaequaliaGa naar voetnooth), aequali velocitate moveri in vacuo. At dicere debebat simpliciterGa naar voetnooti) corpora quaevis, id est ejusdem materiae, diversae materiae, aequalia, inaequaliaGa naar voetnoot4) etc. Nam omnia corpora ultimò in atomos dividuntur, quae omnia sunt ejusdem materiae. Figura verò hîc nihil mutabit, cùm nulla sit resistentia. Quin etiam, etiamsi corpora in homogenea sua duntaxat dividerentur, nihilominus tamen aequalis ictus igniculorum, qui etiam homogenea pervadit, vel virtus promovens, quae omnes particulas simul et aequaliter movet, nullamGa naar voetnootk) potest mentibus nostris imprimere inaequalitatis differentiam, cùm in vacuo semel ita motum, ita semper pergit moveri.
Ga naar margenoot+Quod idem, Disp., cap. 4Ga naar voetnoot5), de vento dicit, id saepè verum est in subitaneis venti mutationibus, nam et ipse saepè animadverti in vicinis locis ventum esse diversum. Nubes enim ab aliquo loco aeris radios Solis avertens, fit ut igniculi ejus loco avolent, atque ita aer ibi condensetur, unde in loca vacua quae ibi forent, undique alius aerGa naar voetnootl) impellitur, unde ventus omnis flat versus illum locum. Hoc, inquam, fit eo tempore, quo ventus major hunc offuscans, aliunde non venit. Nec negandum magnos etiam ventos, ubi integrae regiones ob vapores ascenden- | |
[pagina 281]
| |
Ga naar margenoot+tes etc., frigidiores fiunt, propter hanc causam spirare, ita ut ventus causa interdum sit frigoris, cùm ob aeris aut exhalationum rarefactionem producitur, interdum verò frigus venti, cùm fit propter aeris condensationem, uti jam dictum est. Illic fit frigus cùm ventus est Orientalis, quia igniculi aeris ad mare per ventum pelluntur, et calor, cùm ex mari salso ad nos igniculi veniunt, idque pro diverso regionum situGa naar voetnoota), mutatur. Sic etiam, si aer condensatur in parte à nobis Orientali, ventus ab Occidente nobis affert igniculos salis; si in Occidente aer ab Oriente veniens inGa naar voetnootb) locum illum condensatum, dum nos transit, secum rapit igniculos qui in nostro aere volitabant, vel potiùs noster aer versus Occidentem vadit ut locum ibi impleat et Orientalis in hujus locum succedit. Ast ubi Mediterraneus aer ob silvas, aut sulphureas exhalationes, calidior est aere maritimo, contrarium fieri debet. |
Ga naar margenoot+Contra fluxum et refluxum GalileiGa naar voetnoot1) per motum Terrae duplicem sol eo obijcere, hoc posito, oportere ut Sole versante in Cancro, ventus Orientalis sit maximus noctu. Tunc enim ibi motus diurnus cum annuo concurrit; Sole verò existente in Capricorno, idem de die fiat ob causam eandem. Quod tamen fieri non video. Da, Quintiliane, coloremGa naar voetnoot2).
Ga naar margenoot+Hoc modo fieri poterit een steeckpompe dewelcke door de buysen, die opgaen, het water steeckt, sonder datse door het suyghen eenighen last lyden. Hetwelck dient om steene buysen daeraen te maken, die het suyghen so wel niet lyden en konnen, omdat het cement lichtelick loswagghelt ende dan worter locht in de pompe getrocken. De pompe sy a b. Daeronder staet een clappe i, dewelcke opengaende, het water van onder of van terseyden onder het dekselken in laet. Den suyger h, opgetrocken synde door den stock ef, so gaet het dexelken aen i open, ende den suygher h speelt tusschen i ende c. Ende het leer is boven aen dien suygher; ergo so en kan cd van dit suyghen geen last lyden, maer het water ryst al pompende in de buyse cd, so hooghe alst in de pompe getrocken wort. Maer aen denselfden stock ef is noch eenen anderen suygher, wiens leder onderaen de suygher is, dewelcke moet spelen tusschen c ende a; ende alsse neergaet, so stootse het water door c ende door d wegh. Ende welcke om die klappewille niet weerom en kan. Fig. 58.
| |
[pagina 282]
| |
[22 mei 1633]D'occasie hiervan gaf my den 22en Mey 1633 de huysvrouwe van den ontfangerFig. 59.
Mr Jacob de WittGa naar voetnoot1), die my vraeghdeGa naar voetnoota) ofGa naar voetnootb) haer pompe so niet en konde gemaeckt worden dat het niet van noode en was het water eerst door de pompe lm op te pompen ende dan wederom neder te laten door een buyse, ende so voorts door nop in haer huys. Ick vraeghdeGa naar voetnootc) haer waerontrent sy dan de buyse pon in de pompe wilde in laten: onder de klappe, of tusschen de klappe ende de suygher, of boven alle beyden. Sy antwoorde: ‘boven de klappe ende de suygher’, twelck ick voor goet approbeerde, alst oock hier blyckt.
Ga naar margenoot+Hieronymus Fabricius ab Aquapendente, cap. 2, parteGa naar voetnootd) 3, de AureGa naar voetnoot2) putat cum AristoteleGa naar voetnoot3) vocem non esse similem projectis corporibusGa naar voetnoot4), quòd projectum illud, cùm unum assiduè sit, identidem assiduè fertur, et quia pondus in unum duntaxat locum cadere possit. Vox autem, inquitGa naar voetnoot5), undiquaque spargitGa naar voetnoote) sese, non secus ac si projectum pondus in partes frangatur innumeras, atque etiam se retrorsus dispertiat. At haec, inquam, ita se habent per tremulum illum motum chordarum etc., ut antè saepe videre est; non tamen, uti ille requirit, ut | nullum punctum mathematicum, viz. aeris, quod vox illa, per corpuscula disjecta, non pervadat et non communicetur; sed duntaxat, inquam ego, punctum physicum et sensile, quod sufficit ad auditum excitandum. | |
[pagina 283]
| |
Ga naar margenoot+
Ga naar margenoot+Idem, ibidem, cap. 3, dicensGa naar voetnoot1) meatum auditorium ad facilem dilatationem soniGa naar voetnoota) esse factum, confert eum eum instrumento quodam quod ego non vidi unquamGa naar voetnoot2), sed fieri tamen posse puto, si incidentes particulae vocisGa naar voetnoot3) ita reflectantur per plures reflectiones ut omnes in unum ferè locum conveniant, uti aliquando de echo disseruiGa naar voetnoot4) etc. ‘Si aliquis (inquit Fabricius) ad orificium illius cannulae seu canalis loquatur, qui vulgò ciarabotana dicitur, tam remissè ut neque ipsemet, neque ullus qui propè sit vocem, persentiat, si alius aurem ad alterum canalis orificium admoverit, exquisitissimè omnia percipiet, quamvis longissimè distet.
Ga naar margenoot+Idem, parte secundâGa naar voetnoot5) putat nervum auditorium non sentire sonum cùm non sit aereus, at malè putat aerem sentire. Nec aliter nervus auditorius ab ossiculis in aure aut similibus pungitur quàm tunica aragnoides ab igniculis, quam non credo esse diaphanam, ut ille putat, sed quia admodum est tenuis, talis videtur; quam si multoties plicaveris, videbis, credo, eam diaphancitatem multò aliter quàm in vitro multiplicato omninò perire. Differt verò auditus à visu, quòd ipsi igniculi per se tunicam aragnoidem intrando pungunt; sed particulae aereae movendo timpanum celeriùs, tardiùs, rariùs, frequentiùs, nervum auditorium afficiunt. Nihil hîc aliud spectandum quàm celeritas et frequentia et fortitudo aut si quid tale; quae in visu omni semper eodem modo se habent, sed igniculorum concursu et mixtione omnia in eo peraguntur quae in auditu non sunt, nec esse possunt.
Ga naar margenoot+Idem, de OculoGa naar voetnoot6), parte 2, cap. 4Ga naar voetnootb),Ga naar voetnoot7) quae de agno pascali narrat, nihil erat aliud quàm caro aptè fortassis putrescens, ita ut pinguedo ejus dissoluta pedetentim in igniculos abiret. Quod antehac scripsi me observasse cùm noctu vehementiùs molle saebum securi percuterem. Vide etiam quae de lignis putridis, mura etc. dicta suntGa naar voetnoot8).
Ga naar margenoot+Idem, parte 3, cap. 10Ga naar voetnoot9), probat Democriti dictum dicentis si vacuum totum esset, musca in coelo a nobis videreturGa naar voetnoot10). Sed non videt angulum, a muscâ in oculo efformatum, fore nimis parvum, et nimis parum igniculorum seu lucis ad oculum pervenire quàm ut eum afficeret, cùm tantum distet musca et in totum sphaeram radiare debeat. | |
[pagina 284]
| |
Ga naar margenoot+
Ga naar margenoot+Hippocrates, Lib. de Flatibus, dicitGa naar voetnoot1) aerem seu spiritum sanguini permixtum, multas oppilationes causari. Confer haec cum ijs quae de aere scripsiGa naar voetnoot2) in fistulis aquaeductuum concluso. Is enim suâ naturâ implet loca superiora et separat aquam ab aquâ. Sic etiam inFig. 60.
venis sanguinem à sanguine. Sanguis enim in venâ ex parte deorsum vergente, eam partem implet; quicquid verò aeris est in sanguine, ascendit ac haeret ad a; ergo sanguis b d nequit misceri cum sanguine e c. Et si locus b c valdè premitur ob copiam sanguinis ibi accumulatam, vel ob acredinem ibi acquisitam, locus ad a vim | patitur, atque aer ibi condensatur. Compressione verò auctâ subitò expellit sanguinem e c qui vel extra venas, vel in alias vicinas, magno impetu exprimitur atque ibi morbos pro partis naturâ excitat. Animus igitur his rebus adhibendus est, et observandum quid fiat in aquaeductuum ob aerem inclusum fistulis, vel hoc vel illo modo sitis, ut his similia in venis fieri certò concludere possimus.
Ga naar margenoot+Hippocrates, Lib. 1 de Dieta, omnia dicit gigni ab aquâ et igni. Confer haec cum ijs quae antehac scripsiGa naar voetnoot3) de duabus qualitatibus tantùm positivis, quas vocavi ignem et aquam, humiditatem viz. et calorem, ita ut humiditas nihil aliud sit quàm aqua et caliditas nihil aliud quàm ignis; siccitas verò nihil nisi privatio humiditatis, id est absentia aquae, et frigiditas absentia ignis. Ergo terra et aer nihil quatuor qualitatum, quas primas vocant, habent positivi, sed alia fortassis quae qualitates secundas dicunt. Aer enim condensari et rarefieri potest, id est majores et minores poros vacuos recipit; terra compacta est et fixa. Sic si quae alia sit materia, habet aliquid in figurâ et situ ab alijs diversum; solus verò ignis et aqua sunt materia caliditatis, humiditatis, et horum defectu frigiditatis et siccitatis. Terra et aer sunt humida cùm illis multum adest aquae, sicca cùm parum aut nihil; calida cùm adest illis multum ignis, frigida cùm parum ignis aut nihil illis inest.
Ga naar margenoot+Hipp., Lib. 1, de Morbis, multis in locis dicit calorem attrahereGa naar voetnoot4); Joh. verò Baptista Benedictus, Disputationum cap. 34, de Raro ac densoGa naar voetnoot5), dicit attraccionem potiùs per frigus fieri. | |
[pagina 285]
| |
Ga naar margenoot+
Res autem se habet hoc modo: Quando locus aliquis multum ignis continet, necessariò ejus aer et oleumGa naar voetnoot1), quod in eo loco est, consumuntur. Aer ab igni disijcitur cumque eo avolat; locus igiturGa naar voetnoota) tantò magis vacuus fit quantò plus aeris decedit, unde fit ut vicinus aer in eum locum, nullo prohibente, comprimatur, oleum verò et materiaGa naar voetnootb) quae fieri potest ignis, attenuatur <et>Ga naar voetnootc) semper aliquid ex eâ fit ignis. Minuitur igitur et oleum; et pori, in quibus id erat, fiunt vacui, unde fit ut vicinum oleum in eos, nullo prohibente, exprimatur. Ergo dum ardet res et calet, fit attractio quamdiù materia quae potest fieri ignis, suppeditatur. At in cucurbitis ubi talis materia praesto non est, tam diù fit attractio, donec omnis ignis per vitrum se cum corpusculis quae secum vehit, proripuerit.
Ga naar margenoot+Hipp., Lib. 4 de Morbis dicitGa naar voetnoot2): cibi quidem semper postridie per alvum secedunt. Antehac verò ego scripsiGa naar voetnoot3), cùm expertus non essem, eum cibum qui hodiè in prandio et coenâ sumitur, sequenti die manè excerni. At nunc in me hoc fieri video manè post diem sequentem, id est quod die Lunae comedi, id excerno die Mercuris manèGa naar voetnoot4). Ergo nihil aliud in antecedentibus mutandum est quàm ut dicas excrementa uno die seriùs in alvo efficere quod ibi dicebam, interim verò in colo fortassis (certus enim necdum de eo sum) intestino versari. Accipe autemGa naar voetnootd) quae in me ipso nunc sum expertus. Sed verte duo foliaGa naar voetnoote)Ga naar voetnoot5) |.
Ga naar margenoot+Venti Orientales ortum suum habere videntur ex motu Terrae diurno, Occidentales ab aquis in Occidente nostro abundantibus, Septemtrionales ex motu Terrae annuo, Meridionales ex Sole, aereGa naar voetnootf) ibi interdum calore suo attenuante. Ergo Noort-oost quando Sol parùm potest in aerem Meridionalem et in aquas Occidentales, quod fit tempore hyberno. Cùm Sol verò in utrumque tantum potest ut motuum annui et diurni vires superet, ventus spiratGa naar voetnootg) Suydtwest, quod fit tempore aestivo. Ubi motus annuus, id est ventus à polis veniensGa naar voetnooth), parùm aut nihil sentitur, ibi ventus semper spirat ab Oriente, quod fit sub aequinoctali. Ubi aqua ubique dominatur, ibi ventus de die spirat ab aquâ versus continentem, quod fit in insulis in Oceano aut magno mari sitis.
Ga naar margenoot+Si quis venas in manu aut brachio deorsum versus digitos fricet, videbit, sublato digito per quem fricaverat, sanguinem versus humerum sursum refluere; at si | |
[pagina 286]
| |
Ga naar margenoot+ sursum fricet, sanguis non refluet. Unde manifestò probantur in venis valvulae versus extremitates artuum clausae, ne motu, quo continuò vexantur, nimius sanguis versus digitos et pedes flueret. Qui enim lapidem manu proijcit, is sanguinem in venis eodem modo proijcit ex brachio versus manum, eoque procul dubio confertim volitaret.
Ga naar margenoot+Vochtighe steenen ofte schalien, alse in een warme plaetse als een stove gebracht worden ofte op de vloer ligghenGa naar voetnoota), alst warm weder wort, so wordense nat dat ment siet ende voelt. De reden is, omdat het vier, te weten de warmte, also welGa naar voetnootb) ende meer in de steenen kruypt als int water, vervullende de gaetjens van de plavuysen, daer het water ingedoken sadt. So wort het water daeruyt gedronghen tot boven op de superficies van de steen of plavuysen of schalien. Ende al kompter oock veel viers door de warmte in het water, so en syn de igniculi strackx so vele niet dat sy het water in quantiteyt doen opdampen; maer de igniculi, die in de poros van de steen kommen ende daerin spelen, stooten het water uyt.
Ga naar margenoot+Den steen wort heeter dan het water ende het yser heeter dan de steen; ende in universum, hoe meer lichaems op een plaetse, hoe meer viers of hitte daerin kan. Dits een teecken dat het vier geweldich kleyn, dun ende subtyl is, sodat de pori int water synde, so groot syn, dat de igniculi, aen de kanten daervan hangende, malcanderen noch niet en raken. So oock in de steen, ende daerom vervlieghen sy te haester. Also moet men, of mach men oock dencken dat de pori of gaetkens van het glas so groot syn, dat het licht met veel deelkens seffens daerin kan, ende alsoo der niet en werckt dan dat teghen de latera pororum stoot ende reflecteertGa naar voetnoot1). So volghtGa naar voetnootd) datter veel verloren gaen, die door het glas niet en geraken, conform haere convexiteyt ofte concaviteyt. Waerdoor D. des Cartes sustinue soude konnen geexcuseert worden, te weten hoe dichter glas, hoe meer licht, daerdoor gaetGa naar voetnoot2). Doch daer soude wel sulcken dichten lichaem konnen bedocht worden, in hetwelcke de latera door het wederom steuten meer lichts souden doen verliesen dan de grootte van de pori; ende van daer af mach men segghen; hoe dichter hoe donckerder. | | |
[10 juni 1633]Ga naar margenoot+10en Junij 1633, savons ten 10 ueren, hoorde ick binnen Dort grof geschut af- | |
[pagina 287]
| |
Ga naar margenoot+schieten in de Clundert ende te Willemstadt. De Clundert licht van DortGa naar voetnoota) twee gemeyne Duytse mylen van 15 in een graet ende een halve myle,id est 2½ mylenGa naar voetnoot1). Ende hebbe de vlamme effen 60 van myn polsen eer gesien datGa naar voetnootb) ick de slach hoordeGa naar voetnoot2). Hebbe hetselvige 5 of 6 mael achtereen so bevonden. De 50 van myn polsen maken 36 secunden van een uere; ergo als den blixem 24 polsen eer gesien wort dan denGa naar voetnootc) donder gehoort wort, so is de wolcke daer de materie in licht, een myle van onsGa naar voetnoot3). Op denselven tyt hoorde ick oock het canon afschieten te Willemstadt, twelck maer een ¼ myls, ja min, verder van Dort lichtGa naar voetnoot4); doch ick bevont het verschil van de vlamme ende slach meer dan 70 polsen, so my docht, somtyts al by de 80, doch en ben daervan so seker niet als van de Clundert, omdat het my daer so niet en geluckte dat ick so seker was dat het de slach van de voorgaende vlamme was, omdat se so dicht opéén schoten, ende ick en konde dat so wel niet onderscheyden. Evenwel twyffele niet van 70Ga naar voetnootd) twelck volgens proportie te veel isGa naar voetnoot5). Ten ware datter onderscheydt ware of de slach over landt of over water vloghe. Nu de Clundert licht meest over water ende Willemstadt meer over landt. So soude oock den donder, geen impediment hebbende in verschillen van de blixem, als naer advenant de vlamme ende slach vant canon lanckx den horisont. Sed hoc quaeratur.
Ga naar margenoot+Salomomon de CausGa naar voetnoote) en sa MusiqueGa naar voetnoot6), Partie premiereGa naar voetnootf), Propos. 34Ga naar voetnoot7) dicit Veterum musicam nostrâ minùs perfectam fuisse. Rationibus ejus adde musicam turn fuisse novam cùm illi, quorum scripta de illâ re ad nos pervenerunt,vivebant. Id autem quod novum est, est etiam paucis cognitum, ideò etiam insolens, charum, multaque dicuntur et creduntur, quae ab alijs duntaxat audita sunt, qui saepè suos extra ordinem principibus eo nomine volebant commendatos. Imò nee mirum Graecorum nonnullos hyperbolicè ridendiGa naar voetnootg) aut | |
[pagina 288]
| |
Ga naar margenoot+ loquendi gratiâ in re novâ mentitos fuisse, quod alij scriptores, veri aliàs at nimium creduli, excipientes, nobisGa naar voetnoota) pro vero tradiderunt. Nulli enim eorum scribunt se haec, quae referunt musicae artis miracula, vidisse. Ga naar margenoot+Haec igitur eodem ferè fiebant modo quo nunc de praestigijs daemonum et exorcistarum mentiuntur, quae tamen semel praelo mandato, nunquam obliterantur, sed indies poliuntur et itaque, velut per manûs descripta, posteritati pro veris obstruduntur, cùm tamen ipsi qui aliàs haec se vidisse profitebantur, post, cùm ad se redirent omniaque perpenderent, saepissimè coeperint dubitare, imò apertè videre suum errorem vel aliorum fallacias cognoscere, idque nonnunquam post menses, imò annos |Ga naar voetnoot1).
Ga naar margenoot+Cùm GlareanusGa naar voetnoot2) et Claude LejeuneGa naar voetnoot3) modos musicos diverso nomine appellent atque huic sit modus primus qui illi undecimus, statui posthac eos appellare per ipsas notas; exempli gratiâGa naar voetnootb), modus ut est ille qui potest in tribus locis principalibus habere ut; sic modus re, modus mi etc. Nullus enim ita cum altero coincidit facillimèque eorum ordo perspicitur, ita tamen ut authentus hic non differat à plagaliGa naar voetnootc).
Ga naar margenoot+In psalmis modi ut aliquot psalmos examinans, vidi ferè ubique tonos majores cum minoribus confundi, id est, in eodem psalmo ut re nonnunquam est tonus major et minor. Sic re mi in hoc versu est tonus major, in illo tonus minor; imò interdum credo hoc fit in uno eodemque versu. Hoc colligo dum consonantias quae omnes exactae supponuntur, à consonantibus abstraho: relinquitur hîc tonus minor, ibi major. Pro consonantijs etiam habeo quando versus incipit à sol et desinit in re, etc., etiamsi per tonos et semitonia proceditur. Sic etiam distantiam inter ejusdem versûs altissimam et infimam notas.
Ga naar margenoot+Psalmo 77, v. 3, tertia major est inter quatuor notas fa, mi, re, ut, idque factum est quia praecedentibus versibus ob cadentias ut factum est semitonium, estque re ut semitonium minus 25: 24Ga naar voetnootd), quia re fa consonantia tribus illis versibus vigens, abstracta ab hoc ditono, restat 25: 24Ga naar voetnootd), ut dixi. | |
[pagina 289]
| |
Ga naar margenoot+
Ga naar margenoot+Psalmo 51, v. 2, populus canit mi fa pro integro tono, quia versu primo sol la et fa sol fuerunt toni minores. In eo enim versu est consonantia la mi et mi sol, ergo la sol est tonus minor. Et est sol re et re fa, ergo etiam fa sol est tonus minor. Si igitur fa sol la caneretur ut primo versu factum fuerat, dissonantia inter fa la audita fuisset, quae nunc populo canente est tertia minor.
Psalmo 28 canit populus versu 3 penultimâ notâ fa molle pro mi. Ne quinta minor audiatur quae foret inter fa mi la sol fa mi re, populus canit fa mi la sol fa fa mi, nec tamen effugit quartam majorem quae est inter mi la sol fa, quia haec mi faGa naar voetnoota) notae sunt minùs principales; at fa superius est magis principalis estque suprema et prima post consonantiam, ergo reliquae cum hac magis quàm cum mi consonare debent. Ga naar margenoot+In modo ut, cùm psalmus contineat consonantias supra proprias quae sunt ut sol, sol fa, ut mi, mi sol, in parte inferiore re sol et re fa non potest eum psalmum rectè ingredi ut fa, quia hoc modo ut re foret tonus major et minor, quod est absurdum in vocis mutatione et auditum turbat. Sic ut fa et re fa vicissim excludunt re sol. Et sic consonantiae aliae alias excludunt. Hinc pendet singulorum modorum varietas quam antehacGa naar voetnoot1) modos modorum vocavi. De eorum numero diligentiùs inquiratur. |
Ga naar margenoot+Franciscus Patricius de Spacio physicoGa naar voetnoot2) dicit glaciem minorem locum occupare quàm aquamGa naar voetnoot3). Item mel et oleum ob gravitatem per parva foramina vasis undique clausi, casura, pag. 63; ex ungue leonem ergo. De vacuis tamen spaciolis in aere non malè.
Ga naar margenoot+Gaspar Asellius Cremonensis in Lib. de LactibusGa naar voetnoot4) ostendit in figuris formam venarum mesaraicarum multò majorem venis lacteis, ita ut mirari quis posset vias per quas nutrimentum defertur, esse majores ijs per quas defertur chylus. Verùm ita per naturam fieri debuit. Indies enim novus chylus per lacteas transit suoque munere aliquot horis defunctae sunt; at mesaraicae tantum sanguinis continere debentGa naar voetnootb) ut per morbos et jejunia ad mesenterium etc. nutriendum sufficeret, uti etiam in alijs toto corpore venis usu venit. Quae nutritio fit absque in- | |
[pagina 290]
| |
Ga naar margenoot+termissione per arteriarum pulsum elicito nutrimento, utantè audivimus. Aliam etiam rationem cur lacteae tam parvaeGa naar voetnoota) esse debeantGa naar voetnootb) ad arcenda crassiora excrementa antehacGa naar voetnoot1) descripsimus, cùm lactearum tractatum in Sennerto legerem.
Ga naar margenoot+Adeps in ventre, imò toto hominis corpore, multum caloris producit. Etsi enim, ut in candelâ, ibi non accenditur, accenditur tamen lentè, et nullum est momentum temporis quo non aliquid ex omnibus ejus partibus in ignem tenuem et rarum convertatur. Quem autem usum hoc praebeat vitae animalium, ulteriùs videndum.
Ga naar margenoot+Eenen steen sal op een kussen, of in de locht, of op een kamerspeelders buyck lichtelicker in stucken gebroken worden dan op de vloer ofte op harde materieGa naar voetnoot2). De reden is, omdat de steen, alse op de harde vloer light, ende dat mer so styf met eenen hamer op smydt dat het deel, dat van den hamer gerocht wordt, wel wycken soude, so en kandt niet wycken omdat de deelen van den steen daer ronsom soveel te styver teghen de vloer geperst worden. Ende soude de steen scheuren of splyten, so moeten de deelen des steens van malkanderen wycken; maer omdatse so styf teghen de vloer ligghen, is het naecksel so groot datse niet slepen en konnen. Maer als de steen in de locht hanght etc., so en isser niet dat de deelen, die wycken moeten ende van malcanderen scheyden, hierin verhindert, hoe sterck men oock teghen de steen slaedt.
Ga naar margenoot+Qui in foetido loco versatur, cujus halitûs et odorem per nares attrahere nolis, <applicet>Ga naar voetnootc) sudarium, pileumGa naar voetnootd) aut aliud quid, in quo aerisGa naar voetnoote) qui expiratur maximam partem haerere potest. Tunc enim idem qui ex corpore exivit aer retrahitur, estque nonnihil frigidior factus quàm cùm esset in pulmonibus, parumque aut nihil aeris foetidi admixtum habet. At si aerem tuum liberè foras exire pateris, in inspiratione ejus parùm aut nihil retrahes, totusque ferè erit foetidus; qui iterum in pulmonibus, cum eo qui ibidem adhuc restat, permixtus non tam foetidus expiratur quàm fuerat inspiratus, quia nonnihil foetidi mansit in pectore et nonnihil boni aeris expirabatur. Quod cùm saepiùs factitatur, totus tandem aer in pectore fit malus. A quâ pernicie eo quem dixi modo quivis sibi non difficulter cavere poterit, et naturâ duce sibi etiamnum cavere solet. |
Ga naar margenoot+Psalmus tertius sic habet per tonos et consonantias exactè consideratus:Ga naar voetnoot3) Praeter has consonantias haberi etiam aliae possunt in harmoniâ plurium vocum | |
[pagina 291]
| |
Ga naar margenoot+
aut in productione ejusdem psalmi absque earum quae jam actu positae sunt, depravatione, nempe la mi, la fa,
Fig. 61.
mi mi, mi sol. Etsi enim in duabus ultimis potentia in hoc psalmo non habeatur expressè, nihil tamen obstat quo minus mi la possit esse tonus major et fa mi semitionium medium, id est 9 : 8 et 16 : 15Ga naar voetnoota). Excluditur verò ex toto hoc consensu consonantia fa reGa naar voetnootb), quia tertia minor nequit constare ex 10 : 9 et 16 : 15a); nec mirum, quia cum nullâ notarum principalium communionem habet. Quam nec habet la fa, quae tamen fortuitò hîc est bona, ultimo tamen loco, id est rariùs, idcirco admittenda. La re verò non magis adhibenda quàm fa re; utraque enim commate 81 : 80a) deficiunt à quintâ et semiditono perfectis. Sic bona est fa fa quinta. Sic sol la mi fa sol; est enim sol la mi ut re. Sic la mi fa sol la; est enim la mi ut re mi. At la mi fa sol non convenit; est enim la mi ut re commate major quàm quarta legittima. Mi fa sol la, id est mi ut re mi potest esse bona. Sic sexta ut la bona est. Sic re mi fa sol la mi potest esse bona. Mi fa sol la mi fa est bona. Fa sol la mi fa sol est mala; est enim fa sol la mi ut re. At ut re est tonus major; debet autem ex quintâ bonâ restare tonus minor ut etiam sexta major sit legittima. Sol la mi fa sol la bona; est enim solGa naar voetnootc) la mi ut re mi. Sic la mi fa sol la fa; est enim la miGa naar voetnootd) ut re mi fa. Sic mi ut re mi fa sol.
Ga naar margenoot+Eodem modo procede cum modis re. Videbis re mi esse tonum majorem consonantiasque re fa, fa la, re la, etc. excludere mi sol etc. Unde major adhuc modorum quàm per sola semitonia determinatio; nequeunt enim praecipuè consonantiae modi unius alterum ullo pacto ingredi, nisi chordis mobilibus constitutis, quod cantûs naturae planè repugnat. CanereGa naar voetnoote) enim est idem acumen eandemque exactè gravitatem multoties et vicissim repetere. Hinc vox per loca haec mobilia malignè cogitur consonantias pronunciare et simul quaerere locum vocis, id est vocem aliquam toto hoc cantu nondum auditam. Quae ob dissonantiarum admixtionem fieri interdum possunt, hîc non disputo; id verò certò scio mixtionem hanc impropriarum consonantiarum, tonorum et semitoniorum, fortuitò absque arte factam, nequaquam posse esse gratam. Quid verò, inquam, posset fieri et quomodo nonnunquam artificialiter pro tono majore minor, pro semitonio medio maximum etc. possit substitui, non disputo, quòd certo consilio nunc fieri non video; nec, si fieret, an cum ratione futurum foret multum dubito. Nimis enim parva est inter haec differentia quàm ut mentem ra- | |
[pagina 292]
| |
Ga naar margenoot+tione dissonantiarum movere queat; et tamen, qualiscunque ea est, non potest non aliquam modulationi gratiam adimere temerè ut fit adhibita. |
Ga naar margenoot+Als men ondersoecken wilt welck van tween het beste is, als by exempel wat meest in een predickant te prysen is: welsprekentheyt of geleertheytGa naar voetnoot1), so vraege ic gemeynelick wat beter is in een predickant om op stoel te staen: de grootste welsprekentheyt by een middelbare geleertheyt, ofte de grootste geleertheyt by een middelbare welsprekentheyt. Men antwoort my ordinaris: het eerste. Dan besluyte ick dat de welsprekentheyt een beter teecken is van een goet predickant dan de geleertheyt. Twelck vele selfs so niet en begrypen, nochtans ist notio communis. Want is summum a cum mediocri b beter dan summum b cum mediocri a, so moet ymmers a beter syn dan b. Ick brenghe een exempel, dat men tasten kan: 1 ℔ gout by ½ ℔ silver is beter dan 1 ℔ silver by ½ ℔ gout, ergo gout is beter dan silver. Ende ick brenghe daervan soveel exempelen als men begeert. Ende daer en kan in contrarie niet één instantie gegeven worden, ergo de inductie is goet. Sommighe en willen geen middelbare geleertheyt genomen hebben, meynende daermede te ontvluchten. Doch ick antwoorde, dat men dan aen dander syde oock sulcken trap van welsprekentheyt nemen moet. Verbi gratiâGa naar voetnootc); 1 ℔ gout by ⅛ ℔ silver is beter dan 1 ℔ silver by ⅛ ℔ goudt. Dit verscheelt noch meer; ende in universum, hoe veel minder men de geleertheytGa naar voetnootd) ende welsprekentheytGa naar voetnoote) neempt, hoe blyckelicker de sake moet syn; ende hoe grooter, hoe twyffelachtiger. Verbi gratiâc): 1 ℔ gout by ⅜ ℔ silver is noch wat beter dan 1 ℔ silver by ⅜ ℔ gout; maer 1 ℔ gout by 1 ℔ silver is effen so goet als 1 ℔ silver by 1 ℔ gout. Ga naar margenoot+Om te beproeven an Harvei sententia de circulatione sanguinisGa naar voetnoot2) sit veraGa naar voetnoot3), so sal men eenen levendighen hondts, of anders beestens, ader sachtkens los maken Fig. 62.
ende bindense aen wedersyden dicht toe, sodat de binsels soveel verder vanéén syn dat dese bygevoeghde glase buyse aen weersyden daerin kan. DanGa naar voetnootf) salmen de aere so verre afsnyden, ende steken dese buyse daerin, ende knoopen de eynden van de ader (venae) vast op de eynden van het glas. Dewelcke met was of peck etc. van buyten bestreecken moghen worden, opdatGa naar voetnootg) door de gladdicheyt vant glas | |
[pagina 293]
| |
Ga naar margenoot+ de ader niet los en gae van het glas; ofte men mach in de eynden van het glasen buysken kerfkens vylen of snyden met amaril of diamant. Als nu de ader aen het buysken wel vast is so salmen het touken daer de ader te vooren mede toegeknoopt was, aen beyde syden los doen. So sal het bloet in het glasen buysken trecken ende men <sal>Ga naar voetnoota) bescheelick sien of het bloet met elcken oogenblick na het herte toe en treckt, want in het bloet syn genoegh dynghen die soveel van het ander verschillen dat men 't wel sal konnen sien vloeyen. So niet, so mach men door het speutken dat aen dit glase buysken gemaeckt is, een stofken of bolleken daerin werpen ende so besien werwaerts dat het dryft. | | |
[7 juli 1633]7en Julij 1633, te Dort. Ga naar margenoot+Verte 21 fol.Ga naar voetnoot1). Sult daer sien een instrument, in twelck men een stock steken kan om den stock aen alle kanten ende syden te konnen keeren ende wenden, dienstich tot het slypen van bolle glasen. Nu so steke ick een stock in sulcken instrument aen de solder vast genagelt, ende het onderste van de stock maecke ick scherp ende steke dat puntjen in een putteken dat ick boven in den dop (daer 't glas onder aen vast is) gemaeckt hebbeGa naar voetnoot2). Welcken dop staet op een houten becken met laken becleet, juyst van sulcken holte als het becken is, daer tglas op geslepen is; ende dit houten becken is so vast gemaeckt, dat het schroefken van het voorss. instrument, daer de stock in steeckt, de polus is van de holte of sphaeraciteyt. Als de scherpte dan van de stock in het putjen van den dop is, so draeye ick den stock totdat sy door middel van de schroeve omhooghe styf tegen den dop perst, ende dan wryve ick den dop teghen het laken, dat op het becken vast is, eveneens gelyck ick te vooren het glas sleep. Ende bevinde dat ick so wel sesmael meer machts doe dan sonder stock. Ten anderen, so wort myn handt geleydt volgens de holte des beckens, daer andersins, door het slyngeren van de handt, de kanten des glas altyt plachten meest te raken, sodat ick op een gelyck holtich becken gheen groote glasen polysten en konde, omdat de handt int polysten meer slynghert dan int slypen. Ten derden, als ick sie dat het glas in de midden meest polyst, so draye ick den stock wat losser. | |
[pagina 294]
| |
Ga naar margenoot+
Het is oock seer gemacklick den dop los ende vast te drayen om elcke reyse te sien wat men gevoordert heeft. Om dat licht te doen, sonder het glas te wassen etc., so strycke ick met eenen schoonen vyngher van het centrum des glas tot aen de kant; so is die strepe of radius klaer ende schoon; ende gelyckt daer is, ist allom.
Dewyle het veel moyte is sulcke groote glasen te polysten, ende dat ment so maken kon, acht ick, met op een becken, met laken becleet, te polysten, dat deselfde spheraciteyt des glas behouden wort, so mach men het geslepen glas ronsom afsnyden ende polysten; maer het middelste soveel als men van noode heeft, ja hetgene ter syden gestaen heeft is mede al goet, al en staet juyst het centrum niet int midden; jae al en staet het int heel glasken niet, dat is, al en is het midden des glas het dickste niet, oft al en is de dickte nergens gelyck, want het vergaerpunt kompt evenwel behoorlick, doch so goet niet als het midden. Ende alsoomen niet wel sulcke groote glasen vinden en kan die dick genoech syn, of sy syn heel dier, so mach men veel klyne ende dicke byeen voeghen ende maken se met plaester op een leye vast ende de leye op den dop. Ende alse so geslepen syn, doet de leye met de glaskens seffens van den dop ende maeckse met leye met al aen de syde, daer se geslepen syn, aen den dop vast met peck ende weyckt dan de leye int water af, want de plaester wort sacht int water ende hart in de warmte ende het peck hart in het water ende sacht in de warmte. Also blyft elck glasken syn voorgaende situatie houden, ende is soveel alsoft een heel glas was. Aldus mach men oock al syn gebroken glasen gebruycken. |
Ick twyffele dickwils, of men int polysten niet meer dan de vuylicheyt van glas af en schuert, omdat men de tripoli etc. smetica noempt. Maer dewyle het glas eertGa naar voetnoota) gepolyst is, nat gemaeckt synde, in claer waeter deurschinich wort, so schynt het dat door het polysten de puntjens ende asperitates, die int gelas door het scherp stof daert mede geslepen is, gekommen syn, afgesleept worden. Want het water, de puttekens vant glas vullende, maeckt het effen; daerenteghen waert vuylicheyt, die so stif aent glas hieltGa naar voetnootb) ende dat so doncker maeckte,so en soude het water, daerop kommende, niet maken dat de stralen te beter door de vuylicheyt souden gaen. Sodat het slypen anders niet en schynt te syn dan het glas vol kleyne puttekens te maken, hoe kleynder hoe beter; ende het polysten is de puttekens uyt te wryven door het aflepen van de hooghten oft kanten van de puttekens, twelck met sulcken sachten stof gedaen moet worden, dattetGa naar voetnootc) geen nieuwe puttekens en maeckt, noch gheen strepen. De puttekens worden gemaeckt alst glas lichtveerdich over de harde bollekens van den amaril, sandt etc. roldt; de strepen worden gemaeckt | |
[pagina 295]
| |
Ga naar margenoot+ als het glas schuyft over den bolleken, het bolleken vast blyvende ligghen of steken int becken, ende niet mede voorts en rollendeGa naar voetnoota) met het glas. Hieruyt volght, dat men op alle dynghen ende met alle dynghen polysten kan, dat vast licht of steeckt, ende so sacht is, dat het geen strepen en maeckt, die men sien kan of daerdoor de stralen verhindert worden. Ende omdat leer of laken te sacht is om de voorss. puntjens af te schueren, so stroyt mer potey, tripolis of diergelycke op, hetwelck tusschen in de vlocken vast gaet sitten, sonder met het glas int wryven mede te rollen. Ende omdat het te vaster int laken soude blyven hanghen, so maeckt ment wat nat, waer het dieper in treckt, ende vaster aeneen blyft sonder stuyven of al rollende mede te volghen. Ende omdat dit goet so sachte is, moetment styf douwen anders en kant niet schueren ofte afnemen. Daerom int eerste genomen roode aerde der swartveegers, daer de tinnegieters haer yser op wryven om haer schotels glat te drayen, daerna tripoli, dat noch sachter is, ende ten laetsten potey (dat is gecalcineert tin)Ga naar voetnootb), soude het werck apparentelick faciliteren.
Het slypen behoort oock te geschieden op een hardt becken, daer de smiris, ofte amaril, niet in en gaet steken. Want dan ist soveel off men polysten wilde dewyl de smiris niet rollen en kan; ende dan wort de smiris te fynder int slypen gebroken. Ofte men mocht yet sachters nemen dan smiris, als gebrande arduynsteen; doch dencke niet, alse so fyn wort als den amaril, dat se dan sowel blyft rollen, omdat de steen sachter is ende eerder tot stof breeckt dat tot polysten dient.
Als men tripoli, potey etc. op het becken stroyt, so en kan men daermede niet slypen omdat se so fyn is dat se aen het becken cleeft, doordien dat het water ende <de>Ga naar voetnootc) potey byna even fyn syn, sodat de potey niet uit en steeckt ende en kan dierhalven niet rollen. Ende doordien dat alles effen met de superficie overeen kompt, so kleeft hetGa naar voetnootd) ob fugam vacui. |
Als men het glas, gelyck geseydt isGa naar voetnoot1) met peck ende dan met plaester vast maeckt, so kan men in den midden recht aen het centrum een fyn fray doorschynich subtyl glas stellen, twelck aen weersyden, als geseydt is, geslepen synde, goet syn sal; de reste machmen weghtwerpen, want om het midden ist te doen. Ende al is het middelste groot, ten is daerom niet te beter. Daerom, indiender noch wat claerder is dan glas, als cristal de montainge ofte eenighe ander gesteente, als diamant, carbonckel, clacbeecke etc., men kan die in de midden stellen ende besighen tot een verrekycker, maer voornementlick tot een vloyekyckerken. | |
[pagina 296]
| |
Ga naar margenoot+
Men sal door het polysten de forme van het geslepen glas niet veranderen, omdatter weynich afgaet; anders so machmen het so polysten dat het geheel glas seffens ende gelyck klaer wort. Daerom, alsmen siet dat het in de midden eerstGa naar voetnoota) klaer wordt, dan mach ment op een hol becken, met laken overtooghen, polysten. Ende alst daer wederom te lange op blyft, sodat de kanten meer klaer worden dan de midden, so macht ment strax wederom opGa naar voetnootb) het plat polys-bert brenghen. Etc. | |
[10 augustus 1633]Den 10en Aug. 1633 te Dort stelde ick met was een geslepenGa naar voetnootc) plat glasGa naar voetnootd), van een spiegel die gebroken was, op een glas aen beyde syden bol, ende bevondt dat de figueren van buyten opt pampier in den doncker kamer omtrent ½ duym van malcanderen verschilden, te weten, die door het midden van het bol glas ende het plat glas quamen van de figuren, die door het bol glas ronsom quamen, want het plat glasken was veel kleynder ende juyst int middel van het bol glas. Als ick nu het plat glas ¼ keerde, so was de figure recht onder de andere, ende als ickt noch ¼ keerde so was de figure, die oock door het plat glas quam, aen dander syde; keerende noch ¼, wasse recht boven de ander, ende altyt so dat het uyterste puntjen altyt ½ duym van het ander uyterste puntjen bleef. Daerna stelde ick het plat glas wat meer na de kant van het bol glas, doch dat en brocht geen veranderinghe, tsy dat ickt boven, onder of ter syden het centrum stelde. Waeruyt ick besloot dat de oorsake was de ongelycke dickte van het glas, want die divergeert de stralen, die anders ins eenen ende denselfden wegh souden gegaen hebben. Ergo oock altyt deselfde diversie. Dese experientie dede ick om te besien of ick de stralen van de midden met de stralen van de randt soude konnen doen vereenighen, twelck ick meyne te weghe te brenghen met een bol glas int midden met een gat ende op dat gat een kleynder bol glas geplacktGa naar voetnoot1), sodat het wat verder van het pampier staet, te weten de dickte van het glas, omdat de concursus van de midden verder uyt kompt. Ende ist noch niet genoech, mach een dicker middelglas nemen; of tusschen beyden eenen rinck placken, om op een ander becken slypen. Also kan mer soveel als men wilt op één maken: het gat van het grootste, wat cleynder synde dan het glas datter op moet syn, ende het gat hier wat kleynder dan het derde bol glas, ende so voorders, soveel als men wilt. So sullen al de punten inéén kommen, doch de verscheyden grooten sullen confusie maken; meught se dan so maken datse binnen int gat moghen staen. |
Ga naar margenoot+Tympanites oritur ex moerore animiGa naar voetnoot2), quia suspirando plus inspiratur quàm | |
[pagina 297]
| |
Ga naar margenoot+ expiratur, cùmque aeris inspirati pars per arteriam venosam in sinistrum ventriculum cordis trahatur atque hinc per arterias una cum sanguine in omnes corporis particulas exprimitur. Sic etiam per arterias splenicas in ventris inferioris et mesenterij interstitia et carnes. Is autem, ibi cumulatus, partes illas molles distendit magis quàm aliarum partium musculos duriores; partes autem distentae et a mutuo contactu separatae, fiunt frigidiores, quia invicem non tam afficiunt, eo modo quo anteGa naar voetnoot1) de candelarum flammis loquutus sum: hae enim, se invicem tangentes, plus lucis praebent quàm cùm tantillum ab invicem distarent. Nec aer ibi vel etiam alubi inter membranas collectus, facilè discutitur; non enim, ut quidam volunt, constringitur, ita ut fiat humor, uti in vaporibus, ex aquâ excitatis, fieri videmus. Ga naar margenoot+Experiri id licet in vitris aquâ plenis quorum orificium inversum in aquae situlâ stat, ita ut nullus aer possit ingredi. Calefiat omnis haec aqua tam in vitro quàm in situlâ quantum lubet; nunquam tamen tantillum aeris in vitro procreabis. Vapor quidem, vice aeris, in summitatem vitri ascendet quidem isque aquam in vitro descendere coget (eo modo quo in vitris quibus calorem et frigus metimur fieri videmus); verùm ubi aqua fuerit iterum frigefacta, eo modo quo ante calefactionem, aqua totum ventrem vitri usque ad summitatem occupabit. Quod non fieret si aquae particulae aliquae aer verusGa naar voetnootb) factae fuissent; at è contrario, si aeris nonnihil ab initio vitro insit, is hac calefactione neutiquam minueturGa naar voetnoot2). Ga naar margenoot+Videtur igitur aer hic perGa naar voetnootc) venas mesaraicas, indeque per jecur et venam cavam in dextrum cordis ventriculum eliciendus atque illinc per venam arteriosam in pulmones exprimendus (eo modo quo Gulielmus Harveus Anglus sanguinis circulationem fieri intellexit)Ga naar voetnoot3). Id autem fiet, si expiratio major fiat quàm inspiratio quod fit per gaudium. At cùm difficile sit aegris laetitiam excitare, excogitavi instrumentum quoddam naribus indendum, simile valvulis illis quae in venis et circa cor reperiuntur, quibus mediantibus minus aeris in pulmonem trahitur quàm expiratur. Valvulae enim in expiratione aperiuntur, in inspiratione clauduntur. Instrumentum fiat ex argento tenuissimo ne nares nimium obturet. Foramen fit quantum fieri potest magnum; exteriori ejus parti alligetur mollissimum linteumGa naar voetnootd), quod in inspiratione infraGa naar voetnoote) et supra tubulum hunc trahatur eoque modo eum ferè claudat; in expiratione verò ex tubulo effletur eumque aperiat. Pulmone igitur pauco aere per os referto, tantò plus per venam arteriosam attrahet ex venis, cùm nihilominus aequè semper velit discerniGa naar voetnootf); atque ita venter evacuabibitur aerque per os eijcietur. | |
[pagina 298]
| |
Ga naar margenoot+
Si hoc instrumentum minùs placeat, musculi, pectus aperientes, comprimendi sunt, aut febris putrida excitanda, quia in eâ major est expiratio, inquiunt; aut in aperto curru, aversâ ab equis facie, incedendum; hoc modo enim multi ob aeris inspirati paucitatem in lipothymiam incidunt. Venter ita comprimendus ut venae mesenterij maneant intactae; quò minus enim spacij, eò minus recipitur. Frustraque per membranas, densiores quàm ut aer eas penetret, etiam maximè attenuatus medicamentis attenuantibusGa naar voetnoota), aerem discutere videmusGa naar voetnootb). | Id licet experiri in membranâ aut vesicâ optimè clausâ et aere repletâ, reddito eam in aquâ calidâ mollem prout videtur; videbisque an quicquam aeris sit exiturumGa naar voetnootc).
Ga naar margenoot+SiGa naar voetnootd) Harvei sententia de circulatione sanguinisGa naar voetnoot1) est vera, jam non ampliùs de vi magneticâ, quâ jecur chylum trahit, altercabimurGa naar voetnoote). Id enim successivè per fugam vacui a corde per venam cavam, jecur, lacteas venas, intestina, ventriculum et os futurum est. Aperto enim dextro cordis ventriculo, sanguis ex venâ cavâ in eum pellitur, jecoris in venam cavam, chylus ex lacteis in jecur, et ex intestinis in lacteas, ex ventriculo in intestinaGa naar voetnootf).
Ga naar margenoot+Primirosius, contra Harvaeum, Excercitatione 13aGa naar voetnoot2), putat quartâ ratione fieri non posse ut omnes arteriae momento ferè temporis impleantur. At hoc fieri potest si dicamus non omnem sanguinem ex arterijs in systole exivisse, sed eas eodem ferè modo esse plenas quo antè, tantillo solum excepto quantum ex sinistro cordis ventriculo in eas influxerat; neque idGa naar voetnootg) idem numero, verùm id quod modo ex corde expulsum est, non longè ab eo abest, sed impellit praecedentia ,eo modo quo aqua in maris fluxu et refluxu crescit. Idem enim numero aqua non posset sex horis totum haemisphaerium pervagare; sed sicut in baculo unâ parte motâ, etiam movebuntGa naar voetnooth) alia, sic ferè in fistulis humore repletis, etsi non aequè eodem momento mathematico id fiat, fit tamen eodem sensibili. Ga naar margenoot+VenaeGa naar voetnoot3) autem non pulsant ut arteriae, quia sanguis ex ijs duntaxat trahitur <et>Ga naar voetnooti) non in eas impellitur, idque motuGa naar voetnootk) contrario; movetur enim in venis ab exilibus ad majora, in arterijs à majoribus ad exilia.
Si verumGa naar voetnootl) est Galeni et Vesalij experimentum quod affert Primirosius, | |
[pagina 299]
| |
Ga naar margenoot+ Exerc. 14aGa naar voetnoot1), sententia Harvei planè vacillat. At videndum attentè an non pulsent arteriae paulò longiùs infra ligaturam. Ligatura enim proximas arteriae partes ita constringit ut distendi nequeant.
Ga naar margenoot+Ad Exerc. 18amGa naar voetnoot2) respondeo: In ventriculo cordis sinistro spiritus et sanguis alius est quàm in dextro, quia multa in carnibus manent. Multa transpirant quia in venas non revertunturGa naar voetnoota) eaque procul dubio sunt subtilissima. Non mirum igitur si multa in venis aliter se habeant quàm in arterijs.
Exerc. 20aGa naar voetnoot3) Primirosius admodum se fatigat, at non meliùs de diversarum potentiarum tractu per eandem viam, quàm antè de potentiâ incorporeâ disserit. Tales etiam sunt virtutes attrahentes et retinentes, Exerc.Ga naar voetnootb) 25aGa naar voetnoot4). | | |
[13 augustus 1633]Ga naar margenoot+13en Aug. 1633 hebbe ick een glasken van 1½ duym om een syde bol geslepen dat het punt ontrent 2 lenghten van de myneGa naar voetnoot5) achter tglasken vergaederde. Dit glasken hebbe ick op een nieuw gaen polysten op laken, dat op een hol becken gespreyt was, doch van de holte vant glasken. Ick polyste het met tripoli. Daerna bevondt ick het vergaerpunt wel een voet korter geworden was, waeruyt te sien is dat het polysten oock doet afnemen. Ten anderen dat hetGa naar voetnootc) glas niet en hout de holte van het becken, daert op gepolyst wert, omdat den dop hooge is boven het becken ende daerdoor int gins ende weer wryven met de top ofte opperste gins ende weer helt. Ten derden so en was het vergaerpunt so klaer niet als te vooren, omdat dit wagghelen van de handt so geen order houden en kan als int slypen opt becken gehouden is, alwaer men so stif niet en dout; ende het glas en staet op geenen dop, maer is los ende dierhalven en kant niet wagghelen. Dit moet men dan oock int polysten sien te practiseren.
Het sal goet syn dat men heel groote glasen op het overtrocken becken polyst. So en sal het soseer niet canten ende wagghelen, omdat de handt, naer advenant de grootte veel dichter by het becken is; in somma men sal doen so na als men kan gelyck voorenGa naar voetnoot6) van het slypen geseydt is.
Om eenparich ende so subtyl stof te krygen om te slypen, so neme ick gestooten amaril of sandt, dat door droogh slypen nu al gebroken ende kleyn is, ende doe het in een doeckxken ende sluyte het so in een doose, dat den doeck door het schael | |
[pagina 300]
| |
Ga naar margenoot+ vant doosken allom buyten aen den rant van het doosken gepranght wort. Dan schudde ick so langhe totdat al het fine door den doeck op de grondt van het doosken gevallen is, ende ick en worde niet bestoven. Tgene op den doeck gebleven is, dat is het grofste, om mede te slypen als het glas int rouwe byna gefatsoeneerd is; ende hoe grover buydel of doeck dit is, hoe grover sandt. Tgene in de doose licht, doe ick in een fynder doeck ende sifte het op deselfde manniere in een ander doose of in deselfde. Tgene in den doeck blyft, dat is fynder dan dat in den groten buydel bleef. Ende so van fynder tot fyn, so dikwils als men wil den doeck veranderende; ende op het laetste, als men geen fynder doeck meer en heeft, so sal men het fynste in een tesken met water storten ende roeren dat om, ende gietent strax af. Datter in blyft, ist fynste, doch eenparich, want het stof is met het water afgegoten. En als ick het fyne drooghe hebben, so doe ickt in een doeck ende sifte het op het becken omdat het te gelycker allom ligghen soude.
Ga naar margenoot+Men behoeft <niet>Ga naar voetnoota) so heel sorghvuldichGa naar voetnootb) te wesen om het becken soGa naar voetnootc) spherael te doen kloppen dat het quansuys niet een haer en scheelt, want al schuerende ende al slypende wort het gansch spherael, naedien datter gheen ander figure en is, daer twee dynghen alleen op malcanderen passen, dan een globe, dat is de convexiteyt van een globe op haer concaviteyt, ende het een plat opt ander. De hyperbole, ellipsis, parabole, etc. en konnen allom op een niet passen, maer alleen in een seker gestel. | |
[24 augustus 1633]Als men in een gepolyst glas de superficie siet blicken gelyck seebaerkens, dats een teecken dat het glas met geen subtyl sandt genoech geslepen is, maer is tot opt laetste al te grof gebleven seght Monsr MoriaenGa naar voetnoot1), 24enGa naar voetnootd) Aug. 1633. |
De oorsake dat de stucken van spiegels niet alle even goet en syn om verrekyckers te maken, is omdat de spiegels niet exact of juist plat en syn, want door het keeren van de handt (gelyck voorenGa naar voetnoot2) geseytis) wort het glas, opGa naar voetnoote) een plat yser geslepen synde, een weynich sphaerael, twelck in langhe verrekyckersGa naar voetnootf) merckelick schaedt. Daerom moet men tot de lanckste verrekyekers juyst het midden des spiegels nemen. | |
[pagina 301]
| |
Ga naar margenoot+
Als men twee glasen tegheneen schuert, so wordense beyde exactissimè plat ofte exactissè sphaerael, doch hoe grooter glasen, hoe min dat de onsekerheyt des handt schadelick is. Daerom, naedien het kostelick is sulck groote glase te koopenGa naar voetnoota) ende te slypen om maer een cleyn beetken uit de midden te besighen, so mach men stucken van slecht glas om een effen bordt placken ende tgene, dat men besighen wilt, recht in de midden. Ende so oock doen met het liggende glasGa naar voetnoot1).
Naerdien dat ick door experientie bevinde dat het glas door het polysten soveel verandert wort dat het op 10 voet wel een voet naerder syn vergaerpunt vertoondeGa naar voetnoot2), ende dat de hyperbole de rechte figure is, daerdoor al de stralen net byeen konnen kommen, so mach men het houte becken datmen met leer of laken overtreckt, de forme van een conus geven, wiens punt sy het centrumGa naar voetnootb) ende den basis de circumferentie, den axis de diepte des beckens, daer u glas op geslepen is; ende dan dit overtrocken houte becken doen drayen ende u glas juyst int midden houwen door een stock, die op twee syden steecktGa naar voetnootc) in twee ysereGa naar voetnootd) ooghen, die recht over het centrum kycken. So sal dan int polysten u gelasGa naar voetnoote) meest afnemen tusschen syn centrum ende syn circumferentie, ende verliesende syn sphaeraciteyt, de forme van den conus naderen. Doet dat solanghe totdat ghy siet dat u verrekycker niet meer dan een kleyne letter en presenteert door een redelick groot glas, want dat is een teecken dat u concavum glas heel naby het vergaerpunt staet. Kondt ghy so doende niet genoech winnen, so steeckt een rynck onder het leder, so wyt dat se tusschen de circumferentie ende centrum van u glas kompt, ende maecktse grooter, kleynder, dunder, dicker, breeder, smalder, bolder, vlacker, etc., al proevende totdat ghy niet beter en kondt. Moet oock weten dat, hoe kleynder ghy u glas neempt dat verst van u oock staet in de verrekycker, hoe nader dat het concavum aen het vergaerpunt kompt, ende siet alles grooter, maer soveel niet seffens. Ende ghelyck het wint in vergrootinghe, so verliest het in klaerheyt alst al te kleyn is, omdatter soveel stralen niet byeen en kommen dan alst wat grooter is.
Ga naar margenoot+Die een perspectyf geschildert siet met een halve ooghe, die meynt dat het leeft, omdatter so weynich stralen op dat kleyn deel van de pupilla vallen, dat men van de distantie weynich bescheets siet. VoorenGa naar voetnoot3) hebbe ick reden gegeven waerom dat één ooghe de distantie sien kan. | | |
[pagina 302]
| |
Ga naar margenoot+
Ga naar margenoot+Monsieur MoriaenGa naar voetnoot1), den goeden vriendt van myn swagher Justinus van AsscheGa naar voetnoot2), seyde my hier te Dordrecht, den 24 Aug. 1633, dat de schoonsoon van DrebbelGa naar voetnoot3), den Hertoch van Nieuburgh tot DusseldorpGa naar voetnoot4), nu onlanckx gepresenteert heeft te maken een eeuwichduerende horologium, hetwelcke een weynich des snachs ende andersins uyt syn juyste order geloopen synde, wederom op syn plaetse gaet staen, so haest als de Sonne daerop schyndtGa naar voetnoot5). Hy seght, dat het int kleyn al gemaeckt is geweest ende van den Hertoch voorseytGa naar voetnoota) gesien, dewelcke den voorschrevena) schoonsoonGa naar voetnootb) van Drebbel beloofde thienduysent ryckxdaelders te geven om voor hem een diergelycke int groot te maken, twelck geschiet soude hebben, hadden des vorsts ondersaten dat niet verhindert. Ende hem is duysent ryckxdaeldersGa naar voetnootc) geschonken tot vereeringhe, voor syn verledt, etc. Moriaen voorschrevena) seyde, dat hy anders niet en wist hoet gemaeckt was, dan datter quicksilver toe gebesicht wortGa naar voetnoot6). Doch ick geloove liever dat hy door het gebruyck van quicksilver de ondersoeckers heeft willen abuseren, ende dat het met allerhande gewichte wel teweghe gebracht kan worden, ende dat, na myn fantasie, op de volgende wyse: Ick gisse het fondament van syn inventie, ofte ten minste so ist van de myne, te wesen de schaduwe, die den styl, ofte wyser, van het horologie geeft, want die maeckt de plaetse, daerse op schyndt, koelder dan eenighe andere plaetse op het geheel vlack des sonnewysers, waerdoor dat de locht, die in een huysken recht onder de schaduwe besloten is, gecondenseert wort ende min plaetse beslaet danGa naar voetnootd) de andere locht in eenighe van de andere uer-huyskens, welcke veranderinghe be- | |
[pagina 303]
| |
Ga naar margenoot+weginghe maeckt, juyst op die plaetse. Dewelcke, bequamelick geappliceert synde van ymant, die in de voorschreven dinghen deses boeckx, ofte liever in de geheele mechanica, wel geoeffent is, kan sonder twyffel de ueren telckens rectificeren. Doch al kan nu elckeen, die soodanich is, syn eygen manniereGa naar voetnoota) daerop practiseren, <so>Ga naar voetnootb) sal <ick>Ga naar voetnootc) evenwel schryven, hoet my tegenwoordigh in den sin valt. Maeckt een ronde doose, hoe grooter, hoe beter, want dewyle hier nietsGa naar voetnootd) anders de veranderinghe, ende dierhalven de beweginghe, en maeckt dan de schaduwe des styls (die niet al te dick syn en mach, omdat se dan so juyst ende net de ueren niet wysen en soude), so maeckt de lanckste schaduwe de meeste veranderinghe. Dese doose sal men in twaelf wel dichte huyskens afdeelen; ende is het werck groot, elck huysken noch in soveel deelen als men kan of wilt, hoe meer hoe beter, ende hoe langher ende hoe smalder, hoe perfecter. Elck huysken moet met glas ofte yet anders, daer de stralen der Sonne lichtelick door konnen, wel dicht van boven gesloten worden, sodat het oppervlack des sonnewysers allom glas sy. So oock het onderste vlack ende den randt ronsom al van glas. Men konde de huyskens alle van eenderley fatsoen, heel van glas, doen blasen, elck met een gat nae het centrum des horologiums toe streckende, daer menGa naar voetnoote) een buysken van glas etc. vast in maken konde, ende die leyden op een bequame plaetse om de resterende dynghen aen te maken. |
Tgene ick hier van de schaduwe segghen sal, kan oock geappliceert worden op het hoogh ende leeghwater, hetwelcke alle veerthien daghen op eenselvighe uere hooghe is ende gaet af ende neempt ordentelick toe. HiervoorenGa naar voetnoot1) hebbe ick hiervan, als oock een weynich van doorGa naar voetnootf) de koude ende hitte des lochts een uerwerck te maken, gesproken. Maer dit van de schaduwe is aldernets, omdat men perfecte sonnewysers kan maken, ende de hitte des daeghs, ende de vloet, heeft veel veranderinghe ende en kan maer tot een rouwe rectificatie in groote ende langhdurighe wercken gebruyckt worden.
Hetgene ick van de schaduwe geseydt hebbe kan oock geschieden door het licht der Sonne selve, als men de kanten van dese huyskens so veerde allom uyt laet steken, dat de Sonne maer in één huysken seffens schynen en kan, ende sal so wel de meeste kracht doen. Aen elck huysken moet een buyse dicht vast gemaeckt worden ende also gekrompt dat se rechtop staet, ende men moet daer water in gieten of quicksilver of pekel of sterckwater of yet dat vloeyt ende niet en bevriest. Dit water soude in elck syn huysken loopen, waert niet dicht datter de locht uyt konde. In elck buysken moet een blockxken van koper, silver, etc. aen touwe hanghen, die | |
[pagina 304]
| |
Ga naar margenoot+ over den asch licht ende aen syn ander eynde oock een swaerte heeft. Dese touwen moeten aen wedersyden van de asch door een ooghe loopen, datse niet verder gins ende weer gaen en konnen dant van noode is. Alst dan middaechs 12 ueren is, so schynt de Sonne int huysken, dat net na den meridiaen streckt ende in geen ander. Ende in dat huysken de locht verdunnende ende sy sich uytbreydende, perstGa naar voetnoota) het water in syn buysken omhooghe, also dat het aen het bloxken kompt; twelck int water lichter wordende, so gaet het omhooghe ende het tegenwicht omleege ende den asch draeyt door de touwe, die der over licht totdat den knoop aen de ooghe kompt. Dan staet de wyser, die aen de asch vast is, effen op 12 ueren; ende al ryst het water noch meer, so en kan evenwel de touwe niet verder deur gaen. Den asch is met duymkens so gemaeckt datse maer na één oort drayenGa naar voetnootb) en kan <ende>Ga naar voetnootc) niet weerom keeren, gelyck de schippers dynghen, daer sy het seyl mede opwinden, of de speken, daermen aen braet sonder wenden, ofte de windassenGa naar voetnootd) van de uerwercken. Als de Sonne niet en schynt, so gaet het uerwerck om dat aen den asch vast is, ende het gewichte, dat het uerwerck doet gaen, wort altyt opgelicht als de Sonne schynt; want dan en behoevet niet te gaen, omdat dan de Sonne selve het werck doet. |
Ga naar margenoot+Onse steene buysen en konden niet wel groot gemaeckt worden, want als mense van dry duym wyt ende meer maken wilde, so wierden de korsten ongelyck dick, dat is aen d'een syde dicker als aen d'ander, waerdoor sy die nalieten grooter te makenGa naar voetnoot1). Doch dewyle men die maer dry voet of so lanck hebben en wilt, so mach menFig. 63.
den stock gd, die deur den back ab, daer de kley of poteerde in licht, <loopt>Ga naar voetnoote), vier voet langher maken tot aen h ende daer vast settenGa naar voetnootf) aen het vast yser fe, also dat se door een ysere ooghe schuyven kan. Als dan aen g met gewelt getrocken wort, so gaet den heelen mont lgmodn innewaerts in den back ende het kley wort so geperst dat het vooren ronsom d uytgaet; ende loopt over een bort, dat met lyn-waet bekleet is, twelck ronsom om dat bort door twee rollekens loopen kan. Ende den stock dh schyuft door den rynck ende blyft altyt horisontael ende en wyckt noch aen d'een, noch aen d'ander syde. Als dan de buyse van kley tot aen e gekommen | |
[pagina 305]
| |
Ga naar margenoot+ is, snyt men se dicht aen den back af ende men opent de ooghe e ende men neempt ef wech totdat de buyse lanckx eh afgeschoven is.
Ga naar margenoot+Stellarum fixarum visibiles diametri tam sunt magni ut si omnes totius hemisphaerij conjungerentur, Solis diametroGa naar voetnoota) multipliciter majores forent. Cur igitur non majus illo lumen nobis praebent?Ga naar voetnoot1) Ratio una hujus rei esse videtur quòd visibiles earum diametri multò majores sint ob radios corporibus illorum circumfusos, vel potiùs in aragnoide sparsos, quàm in tali distantiâ et magnitudine earum esse deberent. Cùm enim aequè ac Sol propriâ luce luceant, cur illis idem non contingeret quod multis candelis cum magnâ aliquâ in distantiâ et magnitudine collatis? Etiamsi autem lumen aeri occurrens resiliat, id tamen fieri non potest in spatio quod est inter nostrum aerem et fixas; et si fieret, multum tamen lux Solis apud nos ab illarum luce superaretur. Sume experimentum in candelâ, uno pede à re visibili remotâ, talesque tam multos à re visibile per duos pedes removeto, donec aequè bene legere possis; atque haec confer cum Sole et fixis.
Ga naar margenoot+De boeren hebben een opinie van de dycken datter meer gras op wast dan opGa naar voetnootb) hetselfde landt wassen soude waert dat den dyck wechgenomen wert. Maer dewyle dat het gras rechtop wast, also wel als de boomen, so heeft elck grasken in dese scheunse superficie meer plaetse dant hebben soude in een horisontale plaetse. Ende al ist dat men met de soon van de scheunsheyt van den dyck meer plaetse belegghen kan dander recht onder light, so moet men weten dat die soon so dicht met gras niet bewassen en synGa naar voetnootc). Maer indien, den boer, dit gehoort hebbende, den dyck teghen soveel lants vermanghelde, hy soude misschien andere ongelyckheden vinden: als dat de dyckweye eer drooghe is, dat se de schapen beter dient, etc. Daerom ist beter niet particuliers te weten dan nietGa naar voetnootd) al te weten, dat is: beter niet wys dan half wys. Want die niet wys en syn, die volghen den gemeynen sleur, die door langhe experientie goet bevonden is. DochGa naar voetnoot2) aen perpendiculare mueren wast gras, ergo de scheunsheyt geeft wat, tegent voorseyde. |
Ga naar margenoot+Het is wel apparent dat de locht die naest de aerde is, soveel het persen ende geprangh aengaet, caeteris paribus de alderdickste isGa naar voetnoot3) Ende daerom dryven de wolcken niet hoogher. | |
[pagina 306]
| |
Ga naar margenoot+
Ga naar margenoot+In plano laevibus globulis plenoGa naar voetnoota), atque ita tecto ut globuli pressi sursum moveri nequant, globuli illi nullo modo moveri possunt; multò minùs in pixide ita plena et nequidem in universo pleno. Ergo est vacuum intermixtum.
Ga naar margenoot+Sweeten ende stoven geneest omdat door de warmte des lichaems al dat aen het vleesch etc. vast is, los wort. Los synde, wort het afgheschut omdat het prickelt ende de vellekens lastich is. Ende also heel dun synde, vlieght het met de hitte door de huydt wech.
Ga naar margenoot+Restat tractatus scribendus de gestibus concionatorum, et observandum quid commune inter se habeant; quod, si per divisionem tentaretur, non ita longum ac difficilè foret ut ab eo omnes docti deterreri debeant. Hinc intelligemus ex quibus animi nixibus, quales gestûs necessariò oriantur, et vox etiam cum ijs videbitur convenire, nec multum differre à pulsuum differentijs; id est, ea quae Galenus de pulsuum differentijs notat, multò faciliùs in gestibus et voce notabuntur.
Ga naar margenoot+De practisyns meynen elcke ganghe datse inventien vinden daerse veel meer, te weten oock tweemael, drymael, etc., jae twintich mael meer - gelyck Willibrordus SnelliusGa naar voetnoot1) my seyde dat een tot Amsterdam voor seker (ende Snellius geloofde dat) gevonden hadde - doen konnen dan men voor desen heeft konnen doenGa naar voetnootb)Ga naar voetnoot2). Maer sy bedrieghen haerselven alle inde proportie tusschen den tyt ende gewelt. Want een schale wort so subtyl gemaeckt, dat in elcke balance eenGa naar voetnootc) once gewicht ligghende, dat met een aesken overgaet, ende de groote schalen naer advenant. Nu alle instrumenten trecken haer reden van de schalen ende en syn anders niet dan schalen byeen geordineertGa naar voetnootd) om door toegevinghe van tyt, winninghe te doen in geweltGa naar voetnoot3) Gelyck dan ymant, gevonden hebbende met een once op te lichten een once ende een aesken in een schale met gelycke armen, voorseker het perpetuum mobile mechanicum gevonden soude hebben, so souden de voorsz. practisynen, die met één peert soveel konnen doen als andere met dry, twee, ja anderhalf, oock het eeuwich roersel al gehadt hebben. Maer indien sy het contrary selfs bekennen, ende | |
[pagina 307]
| |
Ga naar margenoot+ de sake in de bloote schalen openbaer is dat het perpetuum mobile also onmogelick is, so volcht oock dat sy met haer instrument niet meer doen en konnen dan andere met haere ordinare. Ende meestendeel noch min, omdat in de oude door experientie meer verhinderinghen, daer men int inventeren niet op en denckt, al overlanghe weghgenomen syn, ende door gewoonte handich geworden. Hiervan hebbe ick voorenGa naar voetnoot1) noch eens geschreven, doch misschien dat ick hier wat stelle daerdoor het voorschrevenGa naar voetnoota) mochte licht kryghen. Daerom schryve ick somtyts wel hetselfde, alst my wederom in den sin kompt, sonder dat ick het voorschrevena) lese. |
Ga naar margenoot+AlsGa naar voetnoot2) men met de handt slypt, so pranght het glas teghen het middelpunt des beckens styver dan teghen de andere plaetsen,omdat alle dynghen het centrum des aertrycks soecken. Daerom, om gelyck te doen prangen, so mach men een stock steeckenGa naar voetnootb) int centrum der sphaeraeliteyt, twelck op een dobbel circkel als voorenGa naar voetnoot3) draeyt, doch so, dat de stock op ende neder schuiven kan; ende het glas, aent onderste des stockx gedaen, so sal het glas door den stock geregeert worden allom gelyck te prangen. Ende omdat de stock los staet, so sal de rechte sphaeraciteyt, die door het schueren gins ende weer kompt, niet verhindert werden. Indien sus het middelste noch meest schynt geperst te worden, <so>Ga naar voetnootc) meught u becken oock in een dobbel circkel hanghen, gelyck daer de schippers haer compassen int schip in hanghen.
Men kan fyn gesift sandt of roode aerde, of tripoli, of potey etc., met wit van eyers, of lynsaet, oly, menghen, ende daervan een becken maken op hout, ten naesten by gelyck het becken, daert glas op geslepen is. So sal het glas, op dit gemaeckte becken geslepen wordende, strax syn gelyck het becken ende juyst sphaerael. Ende het glas sal worden fyn of grof, nadat het goet is, daer dit becken van bestaet. Int slypen mach mer wat waters op druppen. Men soude om de groote concaviteyt te schuwen, moghen de eene syde hol ende de andere bol slypen ende daerdoor de verrekycker vergrooten. Maer in de kleynder concaviteyt ende convexiteyten in deselfde grootte vant glas, syn de vergaerpuncten so exact niet als in de grootere, omdat de refractie door een sectie van een sphere de stralen niet net byeen en brenght. Ende hoe kleynder deel, hoe beter; daerom hoe grooter de sphaere, hoe beter. | |
[pagina 308]
| |
Ga naar margenoot+
Maer boven al duncke my dat een tinne becken alderbest behoorde te syn om te polysten; te weten, als ment so kerven kan, dat het glas daer so seer niet aen en suyght dat ment met de handt sonder dop niet en kan beweghen. Dit becken dan hetselfde wesende, daert glas laest op geslepen is, ende de beweginghe int polysten deselvighe synde, diet int slypen geweest is, so en kan t'glas niet met allen van syn sphaeraciteyt verliesen. Ende oft daervan wat verlore, het neempt een ander aen, niet min perfect, dewyle het oock sonder dop, ende even grootGa naar voetnoota) gepolyst wort. Andersins mach men, als voorenGa naar voetnoot1) geseydt is, een lap lakens over een goet becken trecken ende het glas onder aen den stock, die in syn center hanght, vast maken ende also met kracht polysten, den stock hoogher ende leegher schroevende, nadat het van noode is styf te pranghen etc. | |
[23 september 1633]Den 23en September 1633 liet my den Engelschen brilslyper by den Dam tot tot AmsterdamGa naar voetnoot2) een glas slypen op syn vlackste becken, synde half so vlack als het myne, dat is, het vergaerpunt van het syne en kompt maer half soverder dan hetgene in myn becken geslepen is. Hy sette het vast met peck ende boscoolasschen ende dede my van den eersten aen met vloersandt, nat gemaeckt, slypen, hetwelcke ick met een lepel uyt een testken schepte, niet so nat dat het vloeyde, maer slechts vochtich; hetwelcke ick so dickwils dede totdat het glas allom gerocht was. Doen en mocht ick geen nieuws sandt meer | daerop doen. Dit was in ontrent een half uere gedaen, het glas ontrent 2½ duym groot synde. So bleef ick dan een tyt lanck met hetselfde sant al slypen, ende alst te droogh wert, so maeckte ickt wat nat, met myn vyngers daerop sprinkelende. Daerna vaeghde hy de canten een vinger breedt met syn vyngers af, ende ginck oockGa naar voetnootb) voort; daerna dede hy dat noch 2 of dry mael, ende daerna met een leerken van een schoe ronsom de kanten afwryvende. Ende ick ghinck al voort. Daernae vaeghde hy met het leerken ooc in de midden, totdat meest al het sandt af was ende ick ginck al voort. Ende hy dede my van eersten tot het laetste so styf douwen als ick kost of wilde, ende rasch, dan met d'een handt, dan met de andere ende dan wat keerende. Int laetste en mocht icker geen water meer opsprinckelen maer al wryven totdat het sant droogh wert; ende hoe het glas teghen het becken (van yser synde, want van stael, seght hy, en is so goet niet) stootte, so seyde hy al ‘ten is geen noot’; totdat het sandt byna heel drooghe was. Doe wast glas so klaer, dat icker my in spiegelde ende en hadde niet veel po- | |
[pagina 309]
| |
Ga naar margenoot+lystens van doen. Nochtans polyste ick wat op een styf smal leder met weynich water van potey, daer ick myn twee vinghers in nat maeckte ende wreeff het op het leder. Hy dede my styf douwen ende heel traegh, segghende, so ick rasch over ende weer dede, dat het glas bederven soude. Dit alle was gedaen in wat meer dan in een half uere, sodat het in al dueren mocht, van eersten tot laesten, slypen ende polysten, 1½ uere. Tglas was niet goet; de myne syn veel beter.
Ick meyne datmen wel op een ysere becken polysten kan, maer ten moeste so niet stooten. Dat sal geschieden indien men groote doppen neempt, het becken dickwils besicht, sowort het effen; ende met een stock teghen den dop, inGa naar voetnoota) het center in een drayendeGa naar voetnootb) yser, vast als voor desen.
Omdat de groote glasen int slypen ende polysten so swaer gaen sullen, so mach men den dop van ysere latten maken ende int midden een ronde, daert glas in gesedt worde; ende het becken met oly of ander vet bestreken ende in het becken een groeve gemaeckt, die breet ende diep is, ronsom het midden, so verre als het glas raeckt. Dat het midden met sandt, tripoly etc., bestreken mach worden ende de reste met oly, dat d'een ende d'ander niet en raect, dit wort gedaen omdat de sphaeraciteyt door de grootte te sekerder syn soude. Doch men heeft maer het midden van doen; al gaet het daer hardt, de reste met oly bestreken synde, en sult niet veel beswaren. Of liever beleght een grooten houten leeghen dopGa naar voetnootc) hier ende daer met glaeskens, al waert maer viere, doch so groot datse aen de kanten int slypen scherp worden. So sullense alle goet syn ende seffens afschueren, twelck het yser so niet en doet.
Het styf douwen maeckt het stof fyn, maer alst noch rolt, so maect het noch puttekens. Daerom en moet men oock niet veel nats besighen, want dat doet rasch voortgaen ende daerdoor rollen, ende so niet seer fyn breken. Het styf douwen ende schuyven met traeghheyt doet het contrary. |
Ga naar margenoot+De exterooghen ende wratten souden apparentelick vergaen, waert dat men die so na afsnede alst moghelick is, al waert oock al wat diepe int goet vel of vleesch, ende dat men over de vyngher ofte teenGa naar voetnootd) een houte vyngherhoet stolpte, ende deselveGa naar voetnoote) met goede plaester (gypsum dicunt) volde, ende daer so langhe op lietGa naar voetnootf), sonder roeren, als de exterooghe of wratte gewoon is te groyen. Want waer sal de materie, daer se van kommen moet, uytbersten alst allom effen ende glat, vol ende besloten is? Doch dit repulsorium en kan hiertoe niet dienen, tensy dat het so langhe stil ligghe. | |
[pagina 310]
| |
Ga naar margenoot+
Ga naar margenoot+Die wil weten de gelegentheyt et situm nasi sui et oculorum, metiatur angulum parallaxeos quam facit nasus, clauso vicissim altero oculo. In meo ita se habet, crasso modo exempli tantùm loco expensum: Ab summitate nasi mei usque ad locum quem tegebat, cùm oculus dexter clauderetur, erant partes 16; ad alterum locum à sinistris 20. Duo haec loca inter se distabant 15 partibus; quae lineaGa naar voetnoota) in hoc triangulo angulo parallaxeosGa naar voetnootb) opponitur.
Ga naar margenoot+Supponendum videtur in physicis esse corpus et motum. Quis enim comprehenderit quid sit illud quod resistentiam causatur, et unde primus motus?
Ga naar margenoot+Aquilae meliùs, seu faciliùs, in alto, id est in aeris mediâ regione, volitantGa naar voetnootc), quia ibi aer est crassiorGa naar voetnoot1), idque ob corporis gravitatem, naturâ duce, facere videntur.
Ga naar margenoot+Het water in de Vicht by Utrecht, daert met een sluys opgehouden wort, was in September 1633 ontrent 1½ voet hoogher dan het water daerdoor men van Amsterdam na Utrecht vaertGa naar voetnootd) ende dienvolgende oock de Eemster in Amsterdam, want vandaer tot de Vicht en syn geen sluysen. Ende het landt, daer de Vicht doorloopt na Utrecht is by gissingheGa naar voetnoote) so hooghe boven water als de Eemster boven haer lantGa naar voetnootf), waeruyt volcht dat het lant daer niet veel en ryst. Ende op die manniere soude men door stille wateren de hooghte van het water des Ryns konnen peylen om te sien hoeveel het alle 1000 roeden hoogher is. | |
[24 september 1633]Ga naar margenoot+Joncker van Eyck, clockspeelder binnen Utrecht, blindt synde ende seer versmaert in die materieGa naar voetnoot2), seyde my den 24 Sept. 1633, dat de clocken altyt 2 octaven onder den slach luyden, sodat de slach de hooghste is, waervan de middelste dickwils valsch is, ende is een geluck als dit bygeluydt goet is; waervan nochtans hy seght de rechte konste gevonden te hebben, om de clocken goet te gieten, synde so het schyndt, geleghen in de juyste forme. Seght oock dat hy elck vande octaven voorseyt bysonder kan doen hooren sonder aen de klocke te raken ofte yet sienlickx daeraen te stooten. Seght oock datter altyt onder de slach een tertie minor gehoort wort, hetwelcke schynt een duo- | |
[pagina 311]
| |
Ga naar margenoot+decime boven den slach te syn. Seght oock dat de reden van dese resonantien geen mensche bekent en konnen syn, ende dat Godt dat alleen weet. |
Ga naar margenoot+Een sack wolle onder de waghen op de assen geleydt, ofte oock boven op de waghen ende daerop geseten, sal maken dat men het schocken soseer niet voelen en sal. Ende men sal al rydende konnen lesen, acht ick, omdat <door>Ga naar voetnoota) de wolle, elcke reyse toegevende, den schock tot boven toe niet en geraeckt; maer een styf houdt, so haest alst aen een eynde gestooten wort, so gaet het ondereynde oock effen soveel voorwaerts.
Ga naar margenoot+Arena impalpabiliter fracta, videtur esse terra. Miscetur enim cum aquâ fitque lutum. Ergo arena nihil aliud est quàm multa terrea homogenea simul compacta in unum globulum per minimum fortassis humoris. Tale etiam est vitrum, sed minutiùs confractum et per solam fortassis coadunationem cohaerens, quod et de arenâ etc. dici posset.
Ga naar margenoot+Ulcera eo tempore exacerbari videntur quo cibus distribuitur per arterias in totum corpus. In principio potiùsGa naar voetnootb) cùm materia tenuior et acris exit; quàm in fine.
Ga naar margenoot+Den voorsz. Joncker van EyckGa naar voetnoot1) seght, dat de klocken gaen niet ut mi sol, maer re fa la, waervan ick het contrary onlanckx in eenen brief aen D. Mersenno geschreven, meyne bewesen te hebbenGa naar voetnoot2).
Ga naar margenoot+Si speculum absque poris ullis, videlicet ex unâ atomo, fieri posset, cujusvis magnitudinis, id nullo pacto videri posset; alia verò omnia circumstantia per id optimè reflexa viderentur. Nihil enim videri potest in quo lux non frangitur; quod in solis poris contingit, ut antè saepèGa naar voetnoot3) audivimus. Cùm enim lumen in puncto sensiliterGa naar voetnootc) non frangitur, ex eo plures radij in pupillam incidere nequeunt, sed unusquisque radius, uti incidit in speculum, sic ab eo reflectitur. Quò igitur specula meliora, eò ipsa difficiliùs videntur.
Ga naar margenoot+Radij in vitrum incidentes per innumeras ad homogenea vitri reflectiones, tandem ex vitro refracti exeuntGa naar voetnoot4). Cùmque circa exitum variè ad hanc vel illam plagam exire possint, multi pereunt; sed cùm pluresGa naar voetnootd) cis et citra illam plagam quae debitè introitum opposita est, exeunt, neque haec differentia sit alicujus momenti, omnes ferèGa naar voetnoote) ad plagam debitam exire sensibiliter videntur. | |
[pagina 312]
| |
Ga naar margenoot+
Ga naar margenoot+Melchior de JongheGa naar voetnoot1) heeft eenighe jaren een dicke seere voet gehadt. Als men die genesen soude, so moest men syn been binden boven de knie, also dat de aderen toeginghen, maer niet de arterien, opdat het been veel voedsel soude moghen kryghen, want het is so dunne gelyck een stock. Ende de meesterGa naar voetnoota) te VianenGa naar voetnoot2) seght, datter anders niet dan voetsel van noode en is. Ende dat de voet dick ende onbeweghelick blyft, is omdat de juncktueren vol cartilagines gewassenGa naar voetnootb) syn, dewelcke niet vermurwen en sullen sine sanguinis arterialis affluxu. Haec secundùm Harvei sententiamGa naar voetnoot3).
Ga naar margenoot+Den damp van soete melck geneest tsweerenGa naar voetnootc) der ooren, soo men seght.
Ga naar margenoot+Littora arenosa tandem fiunt terra, quia per pluviam arena humectatur, cùmque per minima aquam imbiberit, calor Solis superveniensGa naar voetnootd) eam in vaporem vertit qui majorem locum occupando globulos arenae compactos dissolvit in pulveres, qui nihil aliud sunt (utiGa naar voetnoote) diximus) quàm terra. Nam ob exilitatem apti sunt cum aquâ in fruticum summitates ascendere. |
De ontfangher Mr Jacob de Wit 's huysvrouweGa naar voetnootf)Ga naar voetnoot4) heeft eenen dicken buyck gekreghen, hetwelcke D. BeverwyckGa naar voetnoot5) oordeelde te wesen tympanitidem; D. ValentiusGa naar voetnoot6), haer oom, seyde dat het windt was in de dermenGa naar voetnoot7). | |
[pagina 313]
| |
Ga naar margenoot+
Men giste dat het soude moghen gekommen syn van inwendighe droefheyt over haer soontje dat eenighen tyt daervooren, sonder langhe sieck te syn, gestorven Ga naar margenoot+was. My docht dat de oorsake droefheyt konde syn, quia tum inspiratio major est quàm expiratio. Plus igitur (secundùm Harvei inventum) aeris per arterias in totum corpus effunditur quàm per venas retrahitur; cùmque mesenterium recipiendis materijs ob laxitatem, accommodatiùs est, frequentiùs illud hac causâ patititur. Hîc ergo sive spiritus, sive humor, etiam solet venas mesaraicas comprimere atque ita coarctare ut sanguis vel tardiùs vel neutiquam transire possit. Hinc obstructio et humoris in ijs coacervatio, quae non catharticis ob valvulas versus cor aperiendas, sed diureticis videtur solvenda. In universum autem omnis partiumGa naar voetnoota) morbida augmentatio ab obstructione venarum, diminutio ab obstructione arteriarum oritur. Mensium ergo provocatio hanc curabit; sic etiam extremorum ligaturae tales ut solae venae constringantur. Id enim quod in manûs et pedes cedit, nec potest retrahi, facit ut virtus cordis trahentis à mesenterio sit fortior. Extrema etiam vasi inserta undique clauso, ex quo per follem aer extrahitur, curat hanc obstructionem; multum enim spiritûs in vas et hinc in liberum aerem expellitur, de quo aliàsGa naar voetnootl).
Ga naar margenoot+Decubitus etiam venas coarctans, morbos adfert et aufert, pro morbi naturâ et loco et decubitûs modo. Hîc dorso incumbere et lateri sinistro, ubi lienis arteriae coarctantur, prodest. | |
[28 september 1633]AEgraGa naar voetnoot2) haec benè digerit, excernit, et caetera omnia munia naturalia benè obit, et tamen paucis septimanis tres digitos crassior facta est; mensura sumpta est ad umbilicum. Post principium hujus morbi incidit in tantam febrem ut (quic-quid conaretur medicusGa naar voetnootb)) ab omnibus amicis pro desperatâ sit habita; saepissimè animo deliquium patiebatur, multisque clysteribus usa est. Cùmque his omnibus crassities ventris subdidere debuisset, mansit tamen ejusdem ferè (mensurâ sumptâ ad umbilicum) crassitiei; pondere verò 11 libris diminuta est. Cùm enim sana esset, pondus ejus erat 145 ℔; post morbum die 28 Augusti 1633, erat pondus 130 ℔; paulò antequam nuberetGa naar voetnoot3), etiam 134 ℔. Post morbum, id est ab 28 Aug. Aug. usque ad 28en Sept., crassior facta est 4 digitos. | |
[pagina 314]
| |
Ga naar margenoot+
Ga naar margenoot+Si verum dicit ColumbusGa naar voetnoot1) (quem in comparatione venarum mesaraicarum SennertusGa naar voetnoot2) malè videtur citare, quasi earum valvulae aliter quàm in lacteis sitae forent) videlicetGa naar voetnoota) valvulas venarum mesaraicarum versus jecur aperiri et ita claudi, ut nihil ex ijs inGa naar voetnootb) intestinis excidat, idemque de venis lacteis AsellioGa naar voetnoot3) credamus, nulla unquam legittima per eas purgatio instituitur, sive lacteaeGa naar voetnootc), sive mesaraicae obstructae fuerint, nisi velimus valvulas rumpere, quod postea in oeconomiâ hac, quantum mali sit allaturum, facilè videre est. Sola igitur eccoprotica praescribenda, nisi ex arterijs ad intestina exitus patere inveniatur; aliàs, uti dixi, solis diureticis haec vitia tollenda sunt. | Ga naar margenoot+Hinc etiam conijcere contingit venas lacteas per anastomoses in portae ramos ingredi atque ita dubia Sennerti de trunco in lacteis desiderato solvuntur. Neque absurdum foret etiam mesariacasGa naar voetnootd), uti ex carnibus mesenterij sanguinem ab arterijs excussum, sic etiam aliquod genus vel partem chyli ad hepar deferre.
Ga naar margenoot+28en Aug. 1633 woegh juffrouw de Witt 134 ℔; 6 weken daerna met deselfde kleeren woeghse 153 ℔, beyde tyden nuchteren. Doen sy 134 ℔ woegh, was haer buyck al dick ende is veel magerder dan doen sy was vóór haer sieckte, van welcke sieckte sy rechts voor desen 28en Aug. genesen was, als vooren geseydt is, sodat haer moederGa naar voetnoot4) gist, dat se nu wel 15 ℔ magerder is dan alsse heel wel was, over een half jaer of so; maer syselve gist het maer op 10 ℔. | |
[21 oktober 1633]Ga naar margenoot+21en Octob.Ga naar voetnoot5) woegh sy haer in Den Haghe, ende was so swaer als laestleden te Dort, ende oock even dick ende heel wel te passe. Auctor eram marito ut ventrem spiritu vini fortissimo illineret et foveret. Is enim, cùm nihil aliud sit quàm ignis caloris corporis, in tenuem ignem convertetur. At ita subintrans cutem abdominis ipsaque orificia venarum mesaraicarum (quia ob tenuitatem suctioni quam cor suâ diastole causatur, magis obsequitur), eas aperit, atque, ad cor tractus, secum rapit ea quae venas illas obstruebant; | |
[pagina 315]
| |
Ga naar margenoot+ imò etiam ea quae in poris carnium latebant, solvit ac diluit et attenuat; cum ijs in orificia venularum tractus, per venam portae, jecur, cavam, dextrum ventriculum cordis, pulmones; sinistrum ventriculum cordis, arterias, et inde in totum corpus cum reliquo sanguinis spargitur. Et si convenientia vesicae et renibus remedia adhibeantur, ut id quodGa naar voetnoota) eo pervenit, totum ibi haereat, potissima mali labes per urinam excernitur. Exemplo nobis sint ulcera et vulnera digitorum quae tali spiritu vulgò curantur, digito in vas spiritu vini plenum immisso; diutiùsque in eo retento, omnis labes extrahitur, quia id quoda) ob ulcus compressum, obstructum et tenax nimium erat, attenuatur, quodqueGa naar voetnootb) per venulas trahi potest, in venarum sedem abit; reliquumGa naar voetnootc) jam a pororum lateribus liberum in vas excidit. Ga naar margenoot+Gravedo, pleurites, multique alij morbi creantur quia partes musculorum, vel carnium, frigore compressaeGa naar voetnootd) etc., ita arctantur ut sanguis quiGa naar voetnoote) ex arterijs in carnes mittitur, per venas redire non possit. In magnis obstructionibus totus sanguis in carnibus restitat, in alijs sola pituita quae est ejus pars crassior.
Cùm haec aegra tympanitide a D. Beverwyck laborare judicabaturGa naar voetnoot1), egoGa naar voetnootf) existimabam averso vultu equitate vel curru aperto vehi curare illam, quia defectu aeris minus attrahitur quàm expiratur.
Ga naar margenoot+26en Oct. illa ad maritum scripsit, se singulis diebus duos duntaxat haustûs vini bibere, duplum verò urinae reddere, seque fieri graciliorem meliùsque valere. 7en Nov. woegh sy 6 pont min danse 3 weken te voren gedaen hadde, ende adhuc plus urinae reddit quàm bibit vini. Idemque etiam hoc 17o Novemb. continuatur, ac semper se habet meliùs, ut videatur materia morbi per urinas evacuari, sicut praedixeram, cùm ex mesenterio ad intestina nulli meatûs aut ductûs extendi videantur. - Verte 4Ga naar voetnoot2). | | |
[14 oktober 1633]14en Oct. 1633. Ga naar margenoot+Christophorus Scheiner, Rosae Ursinae. Lib. 2, cap. 19Ga naar voetnoot3), dicit ‘rotulas vitreas | |
[pagina 316]
| |
Ga naar margenoot+ fenestrarum asperas et minùs continuas plurimum quidem luminis ex illâ perturbatâ radiorum et specierum congerie afferre, at distinctè parum aut nihil’. Ego verò inquam minusGa naar voetnoota) luminis transire per vitra haec aspera quàm per eadem exactè polita. Multi enim radij ab illis vitris reflectuntur qui haec transeunt. Usui tamen illa esse possint ne ea quas intus sunt, ab exteris tam benè videantur.
Ga naar margenoot+Idem, cap. 20Ga naar voetnoot1). Respondeo ad ejus dubium intricatumGa naar voetnoot2) cur vitia lentis in puncto concursûs appareant, nihil autem reliquorum, nempe quia tum unus duntaxat punctus videri posset. Hic enim solus totam pupillam occupat; ubique ejus omnes radij secti in totam retinam divergunt. Cùm igitur nihil extra vitrum videatur quo oculus occupetur, non est mirum vitri partes in retinâ manifestè apparere; hujus enim puncti penicillus per naevos vitri aliter suos radios transmittit quàm per partes mundiores, ergo etiam aliter retinae apparent. Ab immundis enim non afficitur, sed tanquam umbrae ei videntur, etc.
Ga naar margenoot+Eodem cap. Miror illum regulâ 3Ga naar voetnoot3) existimare lucem nitidiùs reflecti a vitri parte aversâ quàm ab illâ ad quam lux primò appellit. Plures enim radij ad primam quàm ad aversam veniunt, nam omnes qui ad aversam sunt venturi, primùm ad primam venisse necessè est. Palam etiam ab eâ superficie densius radium reflecti ad quam plures impingunt, caeteris paribus. De superficie aversâ stanno etc. obducto, jam non loquor uti nec ille loquitur.
Ga naar margenoot+De notarum in canendo mutatione sic sentio. Cùm 12 modorum sex tantùm sint notae principales, id est cùm in primo et secundo modis in tribus locis principalibus semper ut cani possit, id est, etiamsi tres notae hae principales sint ut sol fa - nihilominus tamen hoc sol et fa interdum solent in hisce modis in ascendendo vel descendendo in tenore, basso, superioreGa naar voetnootb) vel contratenore in ut converti. Hinc videre est tres hasce notas posse esse ut; imò interdum, uti dixi, practici docent sol et fa debere esse ut. Igitur ego consulo omnibus ut ibi in hisce modis nunquam canant sol aut fa, sed semper ut. Sic modi natura patebit, et semper ob oculos versabitur, ac sonus unusGa naar voetnootc) ut duntaxat memoriâ tenendus. Nec id pariet confusionem quia duo ut extrema octavam ab invicem distant; medium verò ab inferiore per quintam, à superiore per quartam. Estque haec memoria facilior quia in toto hoc cantu aut modis hisce | |
[pagina 317]
| |
Ga naar margenoot+ nullubi quàm hisce locis ut cani potest. Sic in tertio et quarto modis qui sunt primus et secundus Glareani et Veterum, semper est re, et sic in caeteris. Ab hac regulâ excipere poteris interdum notas fusas quae ob celeritatem et diminutiones meliùs communi omnibus modis modo canendi sunt. Exempli gratiâGa naar voetnoota), cùm modi nota est sol, fit ut celeriter canendum sit mi re ut re miGa naar voetnootb), ubi loco ut incommodè sol caneretur, quia haec diminutio in singulis modis deberet differre cùm jam omnibus modis sit communis. Quod expeditum est in citatis notis. |
Ga naar margenoot+Iris nunc tantùm secunda aut ad summum tertia videtur nudis oculis, at per telescopium procul dubio etiam quarta etc. videbitur. Nulla enim ratio est cur non eo modo ex tertiâ fiat quarta, quo ex secundâ tertia et ex primâ secunda. Semper tamen debilior, ita ut quarta per solum telescopium appareat.
Ga naar margenoot+Maculas in Lunâ nunquam videri meritò aliquis miratur, cùm ratio nulla sit cur non aequè ex Lunâ quàm ex Sole et Terrâ vapores et halitûs exire possint. Dicimus ergo esse quidem in Lunâ nubeculas, sed Solis radij ab ijs etiam repercutiuntur; et lux, a locis sub illis repercussa, per nubeculas transiens et cum repercussâ a nubeculis hisce conjuncta, ad nos veniens, exiguam differentiam apud nos parit ab eâ luce quae ab alijs locis Lunae ubi tales nubeculae non sunt, repercutitur, ideòque a nobis hae nubeculae videri non possunt nudis oculis. Quid verò per telescopium fieri possit videndum. In Sole verò, cùm lux per quam Sol videtur, exipso Sole veniat, non mirum est, si magna sit differentia inter loca Solis ex quibus ignis exit purus et ea ex quibus exit halitus, necdum in ignem conversus.
Ga naar margenoot+Tot pensionaris CatsGa naar voetnoot1) aen tafel wert my gevraeght van mynheer BeverwyckGa naar voetnoot2) waerom dat een klompe suycker, in eenen roomer wyn gedaen, also dat se een vynger breet, 2 of 3, boven den wyn uytsteeckt, evenwel tot boven toe nadt wert. Ick antwoorde dat de wyn door syn swaerte in de suycker treckt so verde alse onder de suyckerGa naar voetnootc) is. De wyn, daerin synde ende oock plaetse moetende hebben, stoot de suycker daer vaneen ende maeckt dat se klieft. Dewyle dan hetgene boven de wyn is, continuum ende aeneen isGa naar voetnootd) met het onderste, so splydtse boven de wyn oock ende maeckt daer ledighe plaetsen van onder opwaerts, gelyck men int houdt klieven siet gebeuren dat het splyten begint ende grootst is daer de spie begint. Daerom en wort de locht van boven daer niet ingeperst, want het en is boven noch | |
[pagina 318]
| |
Ga naar margenoot+ niet open, maer den wyn van onder door de spleten. Aliter de spongiâ supra aquam madidâ locutus sum, quod videGa naar voetnoot1).
Ga naar margenoot+Si quis faceret telescopium undique exactè clausum ita ut nec circa vitra ullus aer ingredi posset, aeris verò nonnihil ex tubo extraheret et quantum ferret laminae, ex quâ tubus factus est, fortitudo, radij per illud vacuum, vel minorem aerem, euntes, minùs perirent ad aerem repercussi; cùmque ob transitum per vitrum priùs pauciores sint, aliquid fortassè sensibile efficeret horum radiorum conservatio. Contrarium faceret tubus aquâ plenus, quòque aqua foret densior, eò plus de radijs periret. Quod operae pretium foret experiri, ut D. des CartesGa naar voetnoot2) opinio refuteraretur, ubi existimat eò fortiores fore radios, quò per densius medium transirentGa naar voetnoot3). Nisi dixerit aliud esse medium densius, aliud plus medijGa naar voetnoot4). |
Ga naar margenoot+In telescopio radij per vitrum concavum ante punctum concursûs positum, vel per alterum convexum post illud ita positum ut homo exactè videre possit aut ut maculae optimè appareant - radij, inquam, non convergunt ut Scheiner vultGa naar voetnoot5). Nullus enim homo unius penicilli concursum sentiret; oculus enim ita a Deo factus est ut omnes radij ab uno puncto visibili in pupillam cadentes (qui necessariò divergunt), in retinâ conveniant. Concavum igitur vitrum in telescopio facit ut in videndo radij divergant. In maculis verò examinandis tubus aliquantulum extrahitur fiuntque ob id radij omnes unius puncti visibilis, sive penicilli, ubi concavum perfoderint, inter se paralleli, uti antehac alubiGa naar voetnoot6) scripsi. | |
[pagina 319]
| |
Ga naar margenoot+
Ga naar margenoot+Per exiguum foramen, myopes praesertim, acutiùs videmus, quia radij qui per exiguam partem pupillae mediae transeunt, longiùs concurrunt. Sic oculis conniventibus meliùs videmus. Sic etiam si partemGa naar voetnoota) pupillae digito aut alio quovis opaco tegamus. Eo enim modo diversus radiorum concursus per diversas pupillae partes vitatur.
Ga naar margenoot+Ut signum habeas tuae vel filij tui, praesertim pueri, valetudinis, accipe canem, qui nihil ferè aliud edat quàm pueri excrementa. Is ab ijs abstinebit cùm puer aegrotat vel aegrotaturus est.
Ga naar margenoot+In telescopio ex duobus convexis constructoGa naar voetnoot1) diaphragma collocandum est in ipso concursu radiorum, nempe ubi charta in speciebus excipiendis debet obtendi. In diaphragmate autem foramen rotundum faciendum est tantum quantum indicant lineae à centro primi convexi ad circumferentiam secundi circumcirca ductae; id est, si vitra sunt aequalia, et concursus radiorum exactè in medio inter utrumque, foraminisGa naar voetnootc) diameter sit exactè dimidia diametri diaphragmatis sive vitri alterutrius. Tunc enim eae species quae ad secundum vitrum perventurae non sunt, excludentur, ita ut earum radij, ad latera tubi reflexi, ad secundum vitrum non tantùm inutiliter, verùm etiam cum impedimento non perveniant. Multi enim per aliquotam reflexionem secundum vitrum transirent, ac se cum quibusque veris penicillis miscentes, confusiorem visum redderent. Penicillus enim cum quo mixti essent quidam radij puncti alterius, ex parte etiam visui punctum id inutile cum utili ostentaretGa naar voetnootd) atque ita punctum diversum à visibili videretur. Exclusi verò diaphragmati impingunt atque inde lateribus tubi ante diaphragma; etiamsi autem jam cum penicillis misceri vix possint, nisi illi qui ad latera tubi veniunt antequam ad diaphragma pervenire, tamen etiam illi suo discursu transversim diverberant multos verorum radiorum igniculos qui legittimè per foramen et vitrum secundum ad oculum venissent. Ga naar margenoot+Conveniens erit igitur diaphragma hoc formare in modum coni cujus vertex versus primum vitrum vergit. Hoc modo radij inutiles intra has angustias, videlicetGa naar voetnoote) tubi et coni latera, suffocabuntur; conus verò sit decurtatus, ita ut foramen tantum sit quantum necessè est. Quia verò tubus et conus ex ferro, quod stanno obductum est, aut aliâ politiore materiâ, radios toties reflectit ut etiamnum multi ex illis angustijs emersi, alij a lateribus reflexi, ad angustias non pervenientes, cursum radiorum requisitorum impediri possunt, totus tubus cum ipso cono colore nigro intus afficiatur; niger enim color omnium colorum minimè aptus ad reflectendum | |
[pagina 320]
| |
Ga naar margenoot+ videtur. Vel potiùs <utere>Ga naar voetnoota) nigrâ papyroGa naar voetnootb) mollissimâ et porossisimâ quam radij inutiles ingredi possunt atque in eâ suffocari, id est quiescere. | Imò ad arcendos hosce radios inutiles non erit inutilè totum tubum circa conum hunc aperire, ita ut prior pars secundae adhaereat per duriora tria aut quatuor filamenta. Hoc modo enim radij, intra tubi et coni latera venientes, extra totum tubum reflectentur. Idque fieri posset per integram primam tubi partem, nisi ab aeris illustrati radijs, undique volitantibus, metueremus.
Ga naar margenoot+Febris interna quae typhodes et lipirans vocatur cùm exteriora frigent, ex quâ tres filioli meiGa naar voetnoot1) mortui videntur, refert prunas accensas, cùm reliquae febres cum flammâ comparari possunt. Aliter enim corpus afficitur cùm ignitum quid ex quo pedetentim ignis evolat, totum tamen accensum est, quàm quod totum statim in flammam vertitur; multò enim haec tenuior est, rarior, et in plura loca extensa, etc.
Ga naar margenoot+Lucij piscis (belgicè snoeck) caput abscissum et post 6 horas aquae ferventi impositum, movebatur, et cum eo reliquae ejus partes in mensâ adhuc jacentes. Haec M. Mersennus ad ElichmannumGa naar voetnoot2) scripsit; ipse vero epistolam legi. Profert autem pro argumento insigni ad probandam sympathiamGa naar voetnootc)Ga naar voetnoot3). Ego fidem illi rei non adhibeo; si enim aliquo modo successurum sperarem, id nullo negotio experiri liceret.
Ga naar margenoot+Cosyn Abraham VerneyenGa naar voetnoot4) met noch een stierman hebben my geseydt in Oct. dat 35 graden aen weersyden den aequinoctiael de wint altyt West is, ende | |
[pagina 321]
| |
Ga naar margenoot+ is so tot 40, 45 etc. graden toe; ontrent de 50 gr. wort de wint variabel. Vide an id motui diurno et annuo GalileiGa naar voetnoot1) respondeat. Ga naar margenoot+Sy segghen oock dat dese Westenwint, alse van het landt kompt, also wel koudt is als hier den Oostenwint. Quod antehacGa naar voetnoot2) retuli in vapores omni sale carentes. Segghen oock, dat te JaccatraGa naar voetnoot3) ende geheel Oost-Indien deur, de wint somers altyt Oost is ende swinters West. Ende het getye eens in 24 ueren, doch ongelyck, also dat ment niet rekenen en kan.
Ga naar margenoot+Ick gaf Monsr Spoor, landtmeter in BeyerlantGa naar voetnoot4), last om te sien hoe <verre>Ga naar voetnoota) hy snachs een brandende keers konde sienGa naar voetnoot5). Hy stelde een van vyven int pont aen den dyck dat de wint die niet en konde verwayen ende ghinckGa naar voetnootb) 800 Rynlansche roeden achterwaerts, ende sachse instar stellae primae magnitudinis met noch een groote circkel ronsom de vlamme. Ga naar margenoot+Ab. Verneyen voorseydGa naar voetnootc) seyde dat men opt water het licht dat op de campagne staet, te weten 8 vademen bovent water, in eenen hoornen doch besmockelden lanteern staende, synde een wasse keerse van sessenGa naar voetnootd) int pont, qualick een kleyn mylken verde sien kan; doch hoe hoogher de keerse staet, hoe verder men die siet. Maer alst regenachtigh weer is, siet men de keerse qualick ¼ van een myle verde. Hinc videre est quantum vapores circa Terram de luminis ejaculatione demant, et quantò plus possit ignis per purum aerem, multò magis per vacuumGa naar voetnoote) in quo ejus nihil omninò resiliendo perit. - Verte 2.Ga naar voetnoot6). |
Ga naar margenoot+Verte 4Ga naar voetnoot7). Juffr. de Witt a medico PrincipisGa naar voetnoot8) ascite laborare judicabatur; nihil verò fluctuationis, cùm venter esset plenus, illa animadvertere potuit. Nunc verò, 17 Nov. 1633, plurimâ materiâ per vesicam evacuatâ, residui fluctum sentire videtur, materiamque in id latus, in quo ipsa decumbit, fluere dicit, quod tum ob nimiam distentionem, omnibus locis repletis, fieri nequibat. | |
[pagina 322]
| |
Ga naar margenoot+
Ga naar margenoot+Ex venis mesaraicis, multò minus ex spacijs intermedijs in intestina, ne validissimis quidem purgationibus, nihil humoris noxij secedere affirmare ausim, etiamsi nullae in ijs valvulae forent. Nam venaeGa naar voetnoota) porta admodum est ampla quaeque illi succedunt venae semper angustiores, donec in filamenta vix oculis, imò nullis oculis, conspicienda desinant. Quod autem ex cavitate majore ad minorem truditur, hanc obstruit, non aliter quàm populus ex templo per januas exeundo experitur; nullus enim est humor tam tenuis qui non aliquâ tenacitate colligatur, uti antehacGa naar voetnoot1) saepiùs probatum est. Ex majoribus verò arterijs sanguis non aliter ad minores, et ex ijs in carnes, secedit, quàm pulsu sinistri ventriculi cordis, qui multis modis validior est et frequentior quàm ille qui ex punctione tunicarum per acres materias in venis latentes, oriri antehacGa naar voetnoot2) a me dictus est. Praeterea multò majora sunt arteriarum oscula quàm venarum, nec in tam exilia capillamenta desinere deprehenduntur.
Juffr. de Witt is na de laetste weginge noch eens gewoghen, ende woegh 2 ℔ lichter. Sy voer den 7en Dec. 1633 heel welGa naar voetnoot3). Ga naar margenoot+Haer soon JanGa naar voetnoot4), nu synde ontrent 9 jaer out, als hy jonck was, soogh so styf, dat se uyt haer voorhooft voelde gelyck yet nederwaerts gaen na haer borsten toe. Hy heeft haer borsten gelyck heel wech gesoghen, dat se nu schier geenen heeft. Dit nederwaerts trecken etc. geschiede alser in haer borsten geen soch en was ende dat de jonghen evenwel al bleef suygen |Ga naar voetnoot5).
Ga naar margenoot+Verte 2Ga naar voetnoot6). - Den roock van voorloop van brandewyn, door den neuse in de longhen getrocken, soude oock misschien ulcus pulmonumGa naar voetnootb) genesen, gelyck voorenGa naar voetnoot7) geseyt is dat den voorloop selve een sweerende vyngher geneest. Fumus enim hic cùm sit tenuissimus, fundit ulceris materiam aperitque oscula arteriae venosae, ut possit pus, àGa naar voetnootc) sinistro cordis ventriculo tractum, in totum corpus per arterias expelli ibique a singulorum membrorum calore dissipari, cùm in tam multas particulas sectum sit; etGa naar voetnootd) quod dissipari nequit vel ad venas redit, particulatim in morem urinae ad renes et vesicam <potest>Ga naar voetnoote) devolvi, imò interdum, toto cumulo sibi adhaerente simul, vel ad renes vel ad aliud corporis membrum expelli. | |
[pagina 323]
| |
Ga naar margenoot+
Ga naar margenoot+Circuli aequales seinvicem terni tangentes, comprehendunt ubique 60 gradûs cùmque segmenta majorum et minorum circulorum circulis suis sint proportionalia, etiam spacium aGa naar voetnoota) majoribus interceptum, est proportionale spacio inter minores. Idem de sphaeris sentiendum, ergo tantundemGa naar voetnootb) corporum majorum et minorum in idem vas ingrediturGa naar voetnoot1). Ast duplex contactus considerandus est: unus quem nunc descripsi, alter qui est homogeneorum inter se. Cùmque homogenea circularia non sint exactè circuli, tantaque sit inaequalitas in parvis homogeneis quàm in magnis, idemque dici possit de combinatione atomorum, ex hoc diverso contactûs intercepto spacio, rerum pondera fortassis aestimantur.
Ga naar margenoot+Aer rarefit et densatur quia igniculi in eo perpetuòGa naar voetnootc) vagantur. Hi enim suo motu aerem disijciendo rarefaciunt, qui motus a vi externâ potest aliquantulum sedari, <sed>Ga naar voetnootd) non omninò quia nimis violenter supernè per omnes res impellitur. Sic aqua per hosce igniculos fluctuatGa naar voetnoote).
Ga naar margenoot+Balthasar van GorcumGa naar voetnoot2) meynt dat de locht ontrent de Sonne anders is dan verder daer af, ende de locht binnen in Mercurius anders dan in Venere, etc., ende dat daerom deen planete naerder de Sonne is ende dander verder daervan. Ego verò, positis hisce, sufficere inquam planetarum magnitudinem diversam. Aliter enim se habet proportio magni corporis ad superficiem quàm parvi; magnum igitur corpus minus habens superficiei, necessariò leviùs est, etc.
Ga naar margenoot+Alst sterck waeydt, so sedt cosyn VerbeeckGa naar voetnoot3) de veynsters open, die aen dander syde van de wint syn. Anders, seght hy, so wordt de solder so vol wints dat de pannen afvlieghen, want ten is noyt so dicht of een stercke wint drynght wel door eenighe gerret van de muer of van de pannen; ende alst langhe duert ende dat de wint nergens uyt en kan, so wort de solder so dicht vol wint datse een volgende buye, niet konnende wycken, door de pannen gedronghen wort; maer als den veynster open staet, so vlieght de wint daerdoor so haest uyt alse door de tegenoverstaende gerre ingekommen is, ende de buye dringht de locht te veynsteren uyt. Hy staet wel snachs op omdat te verhoeden.
Ga naar margenoot+Als hy salade eedt, so sweet hy altyt, ende noch meer als hy harincksaladt eedt. Videtur haec tenuis materia statim in cor trahi atque inde, per arterias, momento | |
[pagina 324]
| |
Ga naar margenoot+ ferè, in habitum corporis expulsa, poros ibidem aperire. Haec probantGa naar voetnoota) Harvei circulationem. | | |
[11 november 1633]Ga naar margenoot+D. AmesiusGa naar voetnoot1) Roterodami 11o Novemb. mortem obijt cùm, judice medico Jan DeumiszGa naar voetnoot2), quartum jam diem peripneumoniâ verâ laborasset. Mirabar illi venam non fuisse sectam; cùmque ille ejus lipothymiam incusabat, extrema saltem, inquiebam, ad revulsionem fuerant liganda. Quod non ibi tantùm, verùm etiam in tabe laborantibus utilissimum judicabam; quantum enim ex hac ligaturâ pedes tument, tantum de parte morbificâ decedit Ga naar margenoot+humoris morbum nutrientis. Sic etiam capitis excrementa in tabe laborantibus ad nares derivanda sunt. Quantum enim per nares emungitur, tantum a pulmonibus avertitur <et>Ga naar voetnootb) minùs tussis infestat; atque ita majori quiete pulmonibus concessâ, ulcus faciliùs sanatur.
Ga naar margenoot+Infinita cur necessariò forent aequalia non video, nam cùm atomi circulares sint infinitae, certè semicirculi earum sunt duplò plures. Hoc inservire poterit spinosis quibusdam dubijs extricandis.
Ga naar margenoot+Cosyn VerneyenGa naar voetnoot3), seght, dat eyerschalen gedrooght, de vellekens van binnen uytgedaen, ende tot fyn sandt gestooten ende gesift, het beste ende sekerste sandt is tot perfecte sandtloopers.
Ga naar margenoot+Franciscus LansbergeGa naar voetnoot4) aegrum vidit qui vinum, lac, aquam, etc. eo modo affecta mingebat quo biberat; id est vinum, etiam mictum, erat vinum. AEger multum biberat ac mingebat, tandemque ex hoc morbo mortuus est. Magna haec fuit osculorum venarum et arteriarum apertura. | |
[pagina 325]
| |
Ga naar margenoot+
Ga naar margenoot+Men soude konnen een musquet maken van binnen vol ronde yserkens, also met veren aeneen geheght, dat men se vanachter met gewelt dicht byeen trecken kan met een schroeve, etc. De koghel dan daar opgestelt ende de schroeve loslatende, so sullen die veren, haer weer ontlatende, de kogel subytelick voortjaghen, so langhe hem persende totdat hy uyt den loop is, twelck een oorsake schynt te syn dat het buscruit so grooten kracht doet. Dus konde men sonder vier het buscruyt nabotsen ende misschien dat te boven gaen, dewylen menGa naar voetnoota) de veren oneyndelick styver maken kan ende de schroven oneyndighe kracht geven.
Ga naar margenoot+Ex pulmone ipso in tabe parùm aut nihil videtur per os expui, sed totum id ex capite descendit. Cur autem potiùs in hoc morbo, imò etiam in morbo pulmonis notho catharrus moveatur quàm in alijs febribus, vulgò medicis fortassè notum est.
Ga naar margenoot+Een keerse in een tonne biers, die half uytgedroncken is, door het bomgadt gesteken, gaet dadelick uyt. |
In Nov. 1633 meo rogatu ad me misit D. ElichmannusGa naar voetnoot1) Bruno Nolano, De l'infinito universo et mondiGa naar voetnoot2), in quo multa occurrunt consideratione digna et meis atque aliorum antehac dictorum inGa naar voetnootb) physicis respondentia.
Ga naar margenoot+Dicit in Dialogo terzoGa naar voetnoot3) lumen Terrae nostrae nos non afficere, Lunam verò aliosque planetas id percipere. Rationem ego addo secundùm mea principia. Quia lumen ex Terrâ exeuns, ferè recto gradu ascendit, non ita tamen recto à centro ad circumferentiam ut postquam è Terrâ emersit, non disijciatur in omnes ferè partes, magis tamen versus eam partem ad quam coepit moveri; parvam igitur patitur in particulis inclinationem. Partes quae propè nos exeunt, aliquo modo in nos quoque vibrant suos radios, sed propter magnam inclinationem pauci ad nos perveniunt statimque a crasso aere et vaporibus officiuntur. Et si plurimi pervenirent, non tamen ij multi forent ob Terrae convexitatem quae longiùs distantes igniculos omninò excludit. Ad Lunam verò atque omnia remota totum Terrae radiat hemisphaerium. Ga naar margenoot+Hinc etiam sequitur (id quod etiam antèGa naar voetnoot4) scripsi) causa curGa naar voetnootc) Terra et caeteri planetaeGa naar voetnootd) in Solem non cadunt. Nimis enim multis ex eo excussis igniculis opprimuntur; particulae verò planetarum, cum lumine eorum propè Solem ab ijs excussae, | |
[pagina 326]
| |
Ga naar margenoot+ non aliter in Solem ruunt quàm lapides apud nos in altum emissi, recidunt, quia quò propiùs pervenere, eò paucioribus emissarijs impediuntur. Ga naar margenoot+Sic nutritio corporum magnorum vicissitudinariâ facilitatur. Quodcunque enim aliquo modo eousque pervenit ut reijci nequeat, pergit moveri ad id usque; ibique, cum illius mundi particulis mixtum, eas auget, nutrit, ab ijsque tandem ita praeparatur ut ab ijs etiam excuti possit; secumque semper aliquid exeuntes igniculi auferunt, vel terreum vel aqueum etc. Integri verò lapides exire nequeunt quiaGa naar voetnoota) igniculi eos vehere non possunt.
Ga naar margenoot+Febris excitatur sicut flamma, quae fumum invadens eum consumit, nec potest tantum fumi educere quantum absumitGa naar voetnootb) ob materiae inaptitudinemGa naar voetnootc) ad flammam nutriendam; extinctâ verò flammâ consumens fumus iterum per calorem praesentem multiplicatur, quo crassescente tantum iterum igniculorum in unum locum venit ut non tantùm elevare humorem, sed etiam in ipsos igniculos disijcere valeat, qui, cum prioribus conjuncti, vicinas fumi particulas faciliùs quàm primi soli (non omnes enim hoc actu evolarunt) corripiunt. Hi verò igniculi facti sequentes adhuc multò celeriùs accendunt, unde fit ut flamma tam subitò nasci videatur. Hae flammae interpolatae videri solent in lignis non omninò aridis; in illis etiam quae ex medio igni in aerem liberiorem educuntur. Tales etiam sunt flammae candelarum aliquando tremulae quae quidem semper ardent, at modo magis, modo minùs ob materiae quam trahunt dissimilitudinem, vel medij per quod trahitur saebum, varietatem. Ubi etiam aer novus, semper succedens, consideratione dignus est; de quo antè alubiGa naar voetnoot1).
Quotidianarum febrium materia fortassis semper est in ventriculo aut aliquo loco intestinorum. |
Ga naar margenoot+Interdiu ex arterijs in musculos plurimum effunditur, quia tum musculi sunt in actione, quâ multum ex ijs exhalat. Ac pori magis aperti plus recipere possunt; noctu verò plus ad interiora rapitur. Hinc febres vesperi ferè exacerbantur cùm earum materia intus sita sit.
Ga naar margenoot+Crisis ante septimum diem significat febrem tertianam seu quartanam anticipare. In tertianâ enim paroxysmus est in die 1, 3, 5, 7; in quartanâ in die 1, 4,7. AnticipareGa naar voetnootd) autem est malum, ideòque sextus dies est mali ominis.
Ga naar margenoot+Febres synochae fieri videntur eo modo quo vinum circa ver aut alio quovis casu | |
[pagina 327]
| |
Ga naar margenoot+ turbatur (Belgae dicunt: de wyn reult)Ga naar voetnoot1). Neque mirum est turbam illam excitare calorem.
Ga naar margenoot+Partes omnes sanguinis omnibus, id est invicem, permiscentur, uti ex ratione circulationis, antehac receptaeGa naar voetnoot2), videre est. Unâ igitur ejus parte affectâ, omnes necessariò afficiuntur; particulae enim quaedam earum quae modo erantGa naar voetnoota) in manu, mox erunt in pede et vicissim.
Ga naar margenoot+Febres per integros dies moventur ob insignem noctis et diei differentiam, uti etiam semel ferè de die excrementa excernimus, aut bis; videlicetGa naar voetnootb) manè et vesperi videtur ipsa hora nos ad id admonere. VerèGa naar voetnootc) tamen ratione et consilio usi alijsque occupationibus distracti, multò faciliùs eam horam transgredi possemus quàm partes interiores quae solo naturae instinctu ducuntur.
Ga naar margenoot+Sic <febres>Ga naar voetnootd) intermittentes fortassis oriuntur propter obstructiones ductuum ex vesiculâ biliariâ et liene in ventriculum et intestina. Nam verisimilè est per cordis diastolen, quâ ex cavâ, jecore, et lacteis venis materia trahitur, etiam ex illis ductibus per successionem excrementa bilis et melancholiae in intestina trahi. Obstructis verò illis meatibus, impletur vesicula bile, quâ repletâ pungitur et ad excretionem excitatur. Quae excretio, si fiat in carnes jecinoris, non mirum putridam hanc substantiam statim in cor trahi; cùmque lien sit major vesiculâ, plus temporis requiritur antequam ita repleri possint omnes ejus pori ut ad excretionem excitur. In illâ luctâ semper etiam aliquid ex obstruente materiâ exhalat et dissipatur; idque fit tamdiù donec iterum viae ad intestina patent. Intermittentes igitur optimè curantur inediâ, dietiâ attenuante, et vomitibus. Id quod meatûs hosce obstruit paucum esse videtur, ideòque exiguâ quantitate in dissolutione febrium ad os et labella excussum ferè apparet.
Ga naar margenoot+Quintuplo plures arteriae transeunt per lienem quàm per jecur, ita ut videatur nutrimentum mesenterij per lienem mitti, per jecur verò unâ cum novo chylo ad cor redire.
Ga naar margenoot+Aurigo (de geelsucht) fit obstructo meatu ex jecore in vesiculam; tertiana obstructo eo qui venit ex vesiculâ in jejunum intestinum.
Ga naar margenoot+Ad Sennerti, Lib. 3, par. 4, cap. 1Ga naar voetnoot3). Fames potest sedari quia clauso pyloro sensus succionis non venit intra ventriculum. |Ga naar voetnoot4). | |
[pagina 328]
| |
Ga naar margenoot+
Ga naar margenoot+Febres quotidianae fortèGa naar voetnoota) fiunt quia id, quod in ventriculo coqui non potest, singulis diebus semel excutitur. Somnus enim et vigiliaGa naar voetnootb) insignem differentiam in coctionem introducunt. Nihil autem incoctum ex ventriculo exit quia eum non pungit. Hinc etiam quotidiani ventris dolores, imò et capitis et reliquarum partium.
Ga naar margenoot+Obstructo poro biliario tam diù bilis in vesiculâ biliariâ colligitur donec eâ irritatâ porum eum aperiat. Eo aperto bilis ventilata per periodos expellitur, prout novam acredinem singulis biduis acquirit. Haecque expulsio vicissitudinaria in vesiculâ septies ferè fieri dicitur quia vesicula haec non plus bilis capere potest quàm quae septemGa naar voetnootc) vicibus expelli possit. Lien verò plures paroxysmos creat quia capacior, vel quia singulis vicibus minùs forsitan ejus putrifieri debeat ad paroxysmum excitandum.
Ga naar margenoot+Febrium paroxysmi citiùs finiunt cùm cutis est aperta, ut fit cùm aeger decumbit in hypocausto, quia materia quae febrem excitat, ex corde per arterias in carnes emissa, per apertam cutem faciliùs evolat, quae aliàs per venas iterum in cor attrahi deberet et emissa calorem secundò excitare. Quò ergo plus singulis vicibus per cutem exit, eò minùs ad cor redit.
Ga naar margenoot+NonGa naar voetnoot1) magis omnes partes bilis in vesiculâ simul putrescunt, quàm in trituratione; vel potiùs cùm vitra formantur in ferreâ patinâ, omnes arenulae simul frangi possunt. Etiamsi enim vitrum omnes pervagantur, multae tamen arenulae integrae manent, imò paucissimae in pulverem franguntur. Ut igitur hic pulvis factus a vento oborto simul totus ob levitatem dissipatur, sic putrefactum omneGa naar voetnootd) ab irritatâ semel naturâ omninò excutitur.
Ga naar margenoot+Venae spermaticae dictae minus seri continent quàm aliae quaevis venae, quia sanguis cum sero per arterias in renes immittitur. Cùmque renes aptam substantiam nacti fuerint ad serum transcolandum, venae renum nudum sanguinem ad cor revehunt. Ex hisce autem venis venae spermaticae suum sanguinem habent. Hinc fit ut semen spirituosiùs, crassiùs et potentiùs sit quàm alia materia quâ carnes reliquae, praeterquam testes, nutriuntur.
Ga naar margenoot+Obstructo vase brevi, tam diù fortè fit intermissio febrilis donec lien jam plenus novis excrementis, post paroxysmum hunc congestis, iterum pungitur. Interim | |
[pagina 329]
| |
Ga naar margenoot+ verò semper aliquid putrefactum est. Per vas breve venosum melancholia primae regionis extrahitur; per arteriosum verò vas breve melancholia tertiae regionis expellitur.
Ga naar margenoot+Album colores rerum disgregat, id est, cùm particulae albae, vel globosae vel asperae, sint omnis lux; et color ad eas impingens ita dissipatur ut nihil pristinae figurae retineat, sed mera fiat lux. Nigrum verò constat cubis et planis superficiebus, ad quas colores, uti erant, et ad unam aliquam partem, reflectuntur. Sic omnia specula, quò tersiora, eò nigriora apparent et minùs ipsa conspiciuntur. |
Ga naar margenoot+Ad lectum calidum, in quo decumbimus, eo modo aer externus accedit quo ad ignem pellitur. Id fit quia homogenea aeris multa per calorem dissolvuntur in atomos aut partes aerem componentes; quae ex loco calido excutiuntur et, corporibus circumstantibus impactaeGa naar voetnoota), unâ cum igni ea ingrediuntur ibique, aliud quid quàm aer existentes, haerent. Pauciore igitur acre reddito, alius necessariô in eum locum pellitur.
Ga naar margenoot+De steen in de blase licht swaerder als de blase ledich is, want alse vol is so wort se van het water gelichtGa naar voetnootb) gelyck een steen uit water van een tobbe so swaer niet en is om op te heffen als in de locht.
Ga naar margenoot+Men behoort aen honden te leeren hoe men een verdroncken mensche het water bequaemst door den neuse uyt de longher suyghen sal konnen. Want op die manniere heeft myn moederGa naar voetnoot1), soveel als elckeen konde mercken, myn suster MaryGa naar voetnootc)Ga naar voetnoot2) van den doot opgeweckt, doordien elckeen seyde datse al doot was, ende verroerde in langhe gheen lidt van haer lichaam. Maer als het water uit de longher was, ende dat moeder haer per anum geblasen hadde, begon men te sien dat sy wat verroerde; ende so ginck moeder haer met warme doecken (die elcke <keere>Ga naar voetnootd) staegh vernieuwende)Ga naar voetnoote) so coesteren dat seGa naar voetnootf) s'anderdaeghs alweer op strate liep spelen.
Ga naar margenoot+Hondtsneusen syn altyt kout omdatse rechtuyt steken; ende de locht, die daer altyt inkompt, en passeert voorby gheen warme plaetse, gelyck in de menschen voorby de mont. Evenwel en wort de locht daerdoor so warm niet of de baerden van de mans die bevriesen alst cout is, doordien dat de adem, uyt de neuse kommende, veel vochtigheyts by hem heeft; ende door den baert van de opperlippe passerende, blyft veel vochticheyt daeraen hanghen. | |
[pagina 330]
| |
Ga naar margenoot+
Oock syn de neusen van de menschen kouder dan andere plaetsen van het aensicht om de geduerige vernieuwinghe van de koude locht, die daerin vliecht.
Ga naar margenoot+Quae propinquiora sunt Terrae a toto Terrae hemisphaerio affici nequeunt, ut antèGa naar voetnoot1) diximus; nec ea quae oppositam Terrae partem feriunt, haec propinqua tangere queunt. Unde sequitur ea versus Terram urgeri. Quae fortassis causa est cur omnia propè Terram existentia ad eam cadant quae, si remotiora essent, in certâ ab eâ distantiâ manerent. Quod exit à magnete aeremGa naar voetnoota) discutere videtur, non aliter quàm nuperGa naar voetnoot2) de igni diximusGa naar voetnootb).
Ga naar margenoot+Alstoorbaer geacht wort den asem deur den neuse in te doen gaen ende deur den mont wederom uyt, ofte ter contrarien, so sal men in den neuse oft daerom een buyse maken ende daerin een clappe stellen. Also kan men in de neuse eenighe medicinale geur trecken, also dat se door tgene <dat>Ga naar voetnootc) wederom uyt het lichaem komt, niet geinfecteert en worde. Men kan oock in een pype 2 clappen stellen. Dit hadde ick so in myn tafelboeckxken gestelt, doch hebbe vergeten waertoe ick dat besighen wilde. |
Ga naar margenoot+De gildekens, die lanck haer draghen willen ende fray ende bequaem maken om te kammenGa naar voetnoot3), die stroyen daerop savons, alse te bedde gaen, drooghe semelen (dat is gruys, dat in de sifte blyft als de blomme daeruyt gesift wordt)Ga naar voetnootd) ende binden het haer met eenen doeck toe opdatGa naar voetnoote) de semelen daer beter op blyven souden, ende opdatter te meer opgaen soude ende dicht aent hooft aen de gront van het haer geraken. So kammen sy het haer averecht opwaerts. Dit neempt al de vetticheyt des haers wech.
Ga naar margenoot+D. BieseGa naar voetnoot4) gevraeght synde van my wat hem docht als hy telde, seyde my dat hem denckt dat hy het getal gelyck een touken uyttreckt. Confer hoc cum ijs quae mihi et alijs videntur antehacGa naar voetnoot5) commemoratis. | |
[pagina 331]
| |
Ga naar margenoot+
Ga naar margenoot+Een schip met styf goet geladen, sal lichter borsten van baren etc. dan dat met water geladen is, omdat tusschen de styve goederen den bodem van binnen op verscheyden plaetse los is sonder datter yet op rust. DanGa naar voetnoota) het water van buyten doet daer sulcken kracht op alst hoogher staet dan die plaetse des bodems ende oock na dat die plaetse, die ledich staet, breet is. Daerom, als het schip diep geladen is met styve goederen, so machmen daer water tusschen in gieten ofte sandt in stroyen. etc.; dan salt tegheneen persende, veel min inbuyghen konnen, hoet oock gaet.
Ga naar margenoot+D. BiesijGa naar voetnoot1) ooghen schynen smorgensGa naar voetnootb) soveel viers uyt te geven dat hy daerdoor eenighe dynghen daeromtrent te beter sien kan. Syn cornea is drooghe.
Ga naar margenoot+Warme voeten, drooghe hooft ende eten gelyck een beeste, seggen sommighe, doet langhe leven.
Ga naar margenoot+InfantesGa naar voetnoot2) facilè vomunt quia ventriculus eorum magnam habet superficiem respectu cavitatis; facilè igitur id quod in eo est, ab illo vincitur. | |
[29 december 1633]Ga naar margenoot+Den. 29en Dec. 1633 hebbe ick genomen eenen urinael vol pompwaterGa naar voetnootc) ende dat ommegekeert in een potteken met water, also dat den urinael vol waters bleef sonder eenighe locht; want ick stack denFig. 64.
urinael, vol synde, geheel onder water in een tobbe, ende keerde se also onder twater omme, ende stack dan het potjen daeronder. Ende sette dit so op het vier ende liet het so heet worden dat het water in den urinael so ledich wert dat het maer in den hals en stondt; doch ick en konde niet sien of int waters plaetse locht of damp gekommen was, want daer en scheen niet met alls in te syn. Daerna liet ick het, so staende, kout worden, ende sach sanderdaechs, dat den urinael wederom vol waters was, op een weynich na; welck weynighe sonder twyffel locht was: andersins soudet door de koude oock water geworden hebben, hadde het maer damp geweest. Doch also ick dacht: de locht mach door de poros des glas int koel worden daerin getrocken syn, so stelde ick den urinael oock so vol synde, in eenen heel ketel vol waters, (den urinael geheel onder water blyvende)Ga naar voetnootd) ende bondt onderaen de | | |
[pagina 332]
| |
Ga naar margenoot+ mont eenen yseren treeft (opdatGa naar voetnoota) se onder blyven soude alse ledich wiert)Ga naar voetnootb) ende liet dit alles so langhe over het vier hanghen totdat ick sach ende hoorde datter bobbels uyt het glas opquamen, waerdoor ick oordeelde dat het heel sonder water ende vol dampen was. Ick konde oock deur het water van de ketel genoech sien datter in den urinael geen water meer en was. Alles kout geworden synde, bevont ick sanderdaechs dat boven in den bodem van den urinael een ledich plexken was, ende welcke ick, met water metende, bevont ontrent het hondert ende vyftichste deel te syn van de capaciteyt des urinaels. Van waer dese locht daerin gekommen is, laet ick een yder bedencken, want konde het water locht worden, daer soude al veel meer lochts hebben geweest. Ick dachte dat het van de silticheyt des pompwaters gekommen was, want sout is een gecomposeert dynck, ende voorenGa naar voetnoot1) hebbe ick bewesen dat int sout veel vier is; waerom dan niet wat lochts? Neme my voor dit selvighe eens te proeven in suyver regenwater, ende in gedistileert regenwater, ende oock in stercke pekelGa naar voetnoot2).
Ga naar margenoot+Intestinis in anfractibus idem accidit ratione aeris vel venti, quem vocant, quod tubis aquaeductuum, qui eo loco admodum urgentur. Aer ex intestinis non trahitur in hepar quia semper haeret loco superiore et oscula venarum lactearum perpetuò in humore occultantur.
Ga naar margenoot+Res in Sole propè foculos (quos ScheinerGa naar voetnoot3) describit) multò meliùs videbuntur telescopio perfectissimo quàm quae sunt in Lunâ, ob ingens ibi Solis lumen. Inter foculos verò etiam frigere potest. Etsi omnes totius hemisphaerij radijGa naar voetnootc) in eodem puncto remoto conveniunt, minùs tamen id punctum calet quàm aliquidGa naar voetnootd) foculorum ipsorum.
Ga naar margenoot+Psalmus 63 est modi la. Ejus tamen una tertia octava altior vel bassior est quàm solet, et finalis infra se habet quintam cùm eam supra se habere deberet.
Ga naar margenoot+Het plagael van sol en wort onder onse 150 psalmen niet gevonden, daer het nochtans een soete mode schynt te wesen. De reden acht ick te syn omdat den triton hier int midden van het gesanck soude kommen teghen de mi, dewelcke de vierde principale is. Ende desen triton is juyst daer men alder dickwilst behoort te synghen ontrent de nota dominante. Soodanich syn oock de toonen van fa ende mi. So is oock den Autent van re, ende wort daerom so dickwils van het volck anders gesonghen dan se in den boeck staet. | |
[pagina 333]
| |
Ga naar margenoot+
In den Psalm 130 en is fa, re int nedergaen niet goetGa naar voetnoota) ende nochtans is deselvighe goet int opgaen, populo judice. |
Ga naar margenoot+Als men in een schip vaert,Ga naar voetnoot1) so dunckt myGa naar voetnootb) somtyts dat het lant ende datter opstaet, achterwaerts gaet; somtyts oock dat het stille staet ende dat wy varen gelyck wy doenGa naar voetnoot2). De reden, acht ick, is omdat onse ooghen somtyts op een punt buyten het schip sterck gevest staen; somtyts siet men sterck op een punt in of aen het schip dat met ons vaert, ende tgene buyten is maer losachtich ende gelyck in een schemeringhe. Ende hetgene dat men so in schemeringhe siet, schynt voort te gaen, aut contrà.
Ga naar margenoot+Mel videtur cum therebintina in multis convenire; eodem enim ferè modo est tenax, et in coquendo indurescit, etGa naar voetnootc) bullas acquirit etc. Unde etiam non tantùm incidendo, sed etiam oscula aperiendo obstructiones solvit. Quod si verum est, loco therebintinae exhibendum cùm sit gratum.
Ga naar margenoot+Convulsio fit flatu in ipsis fibris musculorum delitescente; aliàs enim facilè excuteretur. Eo verò in nervis existente, non tantùmGa naar voetnootd) facit convulsionem, sed motûs ablationem, nam prohibet ne spiritus animalis commodè transire possit et influere in fibras musculorum. Solis autem musculis tensis, membra moventur, quia eorum tensio ampla est; nervi verò inter musculos intermedij tensio exiguum tumorem ad motûs necessarium excitat. Fibris igitur musculorum, aere repletis, omnes tument eoque tumore breviores facti, ligamenta ad se trahunt.
Ga naar margenoot+Ut faciliùs vomas post sumptum vomitorium, sedeto in bilance elevatus, ita ut sursum deorsum, ad dextram sinistram, prorsum retrorsum, movearis. Accidet quod in navi primùm navigantibus aequore turbato, nisi quod nihil fortassis vaporis se in pectus et corpus nostrum se insinuet. |
|