Journal tenu par Isaac Beeckman de 1604 à 1634. Tome 2: 1619-1627
(1942)–Isaac Beeckman– Auteursrecht onbekend[20 januari 1624]Ga naar margenoot+De schouwen, die hooghe syn, trecken den roock best, omdat de locht, hoe hooger hoe kouder synde, alles in haer te beter draeght, gelyck voorenGa naar voetnoot2) oock geseydt is. Derhalven den roock of de vlamme onder de schouwe synde, wort opgetrocken, behalven datse van selfs opwaerts vlieghtGa naar voetnootb); want men siet bescheelick, dat de vlamme na het recht gat van de schouwe neyght, ende lanck ende smal wort door den geduerighen tocht, die der doorgaet - doordien, segghe ick, dat de locht in de schouwe allenckxken hoe kouwer is, ende de locht dicker ende dicker, also dat alle | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 283]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ oogenblick het opvliegende gemackelicker opgaet; ende also treckt het opperste des opvliegendens damp het onderste een weynich, sonder twyffel aeneen hangende. Daerenboven so doet den wint daer oock wat toe, want dewyle sy teghen de aerde gesteudt wort, so isse beneden dichter dan boven, daerse nergens teghen en stoot. Ende also wort alles van beneden na boven gestooten daer eenighe vensters of Ga naar margenoot+deuren open syn, sodat daerdoor in een open velt eenen geduerighen tocht kan gemaect worden, sonder vapeuren of roock, door de beweginghe des lochs alleen, dewelcke beneden synde, door de wint gedronghen wort in alle gaten, daer de wint so dicht niet in en sit, gelyck in schouwen, die hoogh syn, als geseydt is. Maer als de wint niet eenparich en vlieght, maer door huysen, torens of mueren gesteut wort, so maecktse dickwils een suyghinghe, daer andersins de locht dichst behoort te syn door den wint, also datse de deuren ende veynsters open suyght, die maer rechs aenstaen. Dit geschiet als de wint ergens teghen steutende, opwaert schiet, of eenen anderen wech kiest dan de lochtGa naar voetnoota) is, want dan wort de locht aldaer open, dewyle dat alles vandaer loopt ende daerdoor die plaetse ledich wort.
Ga naar margenoot+Als den radixGa naar voetnoot1) niet effen uytgetrocken en kan worden, so dobbeleert men den gevonden radix ende men doeter één by, dat is dan den nomber vant overschot. De reden is, omdat het dobbel van eenen radix ende één daerby, effen is het verschil tusschen het quadraet van dien radix ende het quadraet des radix, die één grooter is. Als by exempel: 2 radix, synGa naar voetnootb) quadraet 4; 3 radix, syn quadraet 9; het verschil 5. Het dobbel van 2 is 4 ende één daarby is 5. So oock 5 radix, | syn quadraet 25; 6 radix, syn quadraet 36; het verschil 11. Het dobbel van 5 is 10; één daerby is oock 11. De reden hiervan is, alsmen een quadraet maeckt, so mach men den radix 5 in twee stucken snyden: 4 ende 1, ende quadreren: 4 kompt 16 voor het quadraet van den radix, die één kleynder is. Dan moet men 4 met 1 multipliceren tweemael, kompt 8; en ten laetsten de 1 quadreren, kompt 1. Ergo 16 ende 8 ende 1 is 25; ergo 8 ende 1 is 9, het verschil tusschen 16 ende 25. Aldus en kan het gebroken number so groot nietGa naar voetnootc) syn alsGa naar voetnootd) den denominator, want dan soude terstondt den radix moghen één grooter syn.
Ga naar margenoot+Als men radix quadrata of cubica, of eenighen anderen, uytreckt, so moet men achten dat het getal in tween gedeelt is; tis eveleens hoe groot het sy ende van hoeveel letters, want de eerste letter is een stuck van den radix met soveel 00 alser puncten na staen; ende de andere letters syn gemaeckt van het quadraet van de reste der letter des radix ende de supplementen; ende de cubus naer advenant etc. Als, by exempel, maeck een quadraet, cubus etc. van 321: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 284]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+
Ga naar voetnoota Ga naar margenoot+Also ick van de heeren burghmeesteren van Rotterdam naer den ysdam op de Vaert gesonden wasGa naar voetnoot1), om te sien of ick daer yet goets doen konde, ende par compangie eenighe heeren met my ghinghen ende wy savons late na Schoonhoven voerenGa naar voetnootb), sagh één van ons, datter na den tyt, sonder sterrenlicht, al te klaer weder was na gewoonte. Waerop den schipper antwoorde: ‘dat licht sullen wy noch wel gevoelen, want de see worpt op’Ga naar voetnootc), verstaende toekommenden storm. Dit seyde hy den 17en Jan. 1624, ende ick seyde: ‘de schipper spreeckt wel’c). Ende het begonGa naar voetnootd) den 18en snachs te stormen uyt den Noortwesten, een dach of twee duerende, sodat de heeren, thuys kerende, in groot peryckel waren. Ende men schreef dien wint toe het scheuren ende wechgaen van den ysdam. De reden waerom dat dit licht storm causeert, is dat de dampen uyt de see oprysende, ende sullende storm verwecken (door oorsaken elders verclaert), met haer nemen yet des soudts van de Noortsee, welcke silticheyt, subtyl synde, ende geduerich optreckende, causeert het licht, gelyck gesoute vischgraten ende geroert soudt water.
Ga naar margenoot+Also ick van Der Gouwe, om het water te sienGa naar voetnoot2), thuys quam, seyde onderweghen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 285]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ één van ons geselschap, dat hy konde touback drincken door het bier van een glas, also dat den roock door het bier passeren soude; doch niemant willende de konste betalen, sweegh hy stilleGa naar voetnoot1). Fig. 29.
Hetwelck ick concipiere aldus te geschieden: Men stopt het glas boven dicht toe met kley of yet anders, ende men steeckt de toubackpype daerdoor, tot byna aen den bodem. Daerna steeckt men daer een ander buysken door het stopsel van kley, niet aen het bier rakende; ende men suyght door dit buysken eenighen locht uyt, ende dan wast het bier hoogher, ende daer kompt ydelheyt onder, dewelcke den roock door de toubackpype treckt, dewelcke, lichter synde dant bier, ryst op daerdoor tot aent biers oppervlack, ende kompt also in het buysken, sonder met bier gemengelt te syn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[22 februari 1624]Ga naar margenoot+Jan WeymansGa naar voetnoot2) seyde my den 22en Feb<ruarij>Ga naar voetnoota), datter in syn landt soveel schouwen niet en syn, die roocken, als hier in Hollant. Nu syn landt is St Truyen ontrent Luyck, berghachtich ende drooghe. Dit kompt overeen met de speculatie, die ick vooren ergensGa naar voetnoot3) gehadt hebbe van de vochtighe locht, datse so wel den roock ende dampen niet en kan draghen als een drooghe locht, omdat de vochticheyt niet en is gelyck soudt in de see, maer gelyck slyck int HaerlemmermeerGa naar voetnoot4). Also en kan derhalven de locht, met vochticheyt besedt synde, ofte oock met dampen, den roock niet wel heffen, want daer de vochticheyt is, ende gheen lochtGa naar voetnootb); ende vochticheyt en heft niet, omdat se maer by accident omhooghe gehouden en wort, haer natuere synde om te dalen. Noch oock de dampen en heffen soveel niet als locht, omdat se lichter syn als locht, als daerin opvliegende. Ga naar margenoot+Vergelyckt dit met het teecken, dat Virgilius, Georg.Ga naar voetnoot5), geeft van regenachtich weer, te weten als de asschen van het lement in de lampe blyft sitten aen de neuse, ende maect die dicke, waervan wy voorenGa naar voetnoot6) oock mentie gemaeckt hebben. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 286]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+
Ga naar margenoot+Praedicatum propositionis, ut antèGa naar voetnoot1) dixi, latiùs est subjecto, nec obstat conversio per contrapositionem, ubi species videtur praedicari de genere. Sicut enim dicimus: Omnis homo est animal, ita etiam dicitur: Quod non est animal, non est homo, ubi ‘homo’Ga naar voetnoota) videtur praedicari de animali. Verùm ‘homo’a) hîc non est terminus, sed habendus duntaxat pro parte termini, quia (ut ex praemissis facilè intelligendumGa naar voetnootb) est) praedicatum est ‘non homo’a), subjectum ‘non animal’a). Atque ita ‘non homo’a) plus comprehendit quàm ‘animal’a). Illud enim bestias etiam comprehendit, non autem hoc. Unde videmus | ea, quae affirmata praedicanturGa naar voetnootc) de subjectis etiam affirmatis, fieri latiora negata subjectis etiam negatis; ideòque subijcienda. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[31 mei 1624]Ga naar margenoot+Vooren hebbe ick ergensGa naar voetnoot2) gesproken van den as van een radt, dat rust op een anderen wielken, aldus: ab het wiel, cd den asch; ende c rust op het wielken ef, ende d op het wielken rs. De oorsake, segghen Pauls de smidt ende WeymansGa naar voetnoot3), daerom dit so gebruyckt wort, is het leven; dat is dat het lichter gaet dan of cd op een block laghe endeFig. 30.
draeyde in een vierkandt gadt (men houdt het vierkant gadt beter dan een rondt gat, omdat den asch in het rondt gaet, sluytende allom raeck; maer den asch in een vierkant spelende, en raeckt maer aen twee of 3 punten, te weten onder ende ter syden, ende also isser min naecksel). Want, segghen sy, de asschen gh, tu van de wielkens ef, rs moghen veel dunder syn dan den asch van het groote wiel cd, omdat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 287]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ de asschen gh, tu korter syn, of syn moghen, dan cd; endeGa naar voetnoota) een kort houdtken of yserken kan meer draghen dan een lanck. Daerteghen segghe ick, dat dit wel so is int regaert van den midden van dien asschen, maer niet aen de eynden, want het yserken, dat lanckx is, breeckt in den middel. Daerom, alsGa naar voetnootb) de middel sterck genoech is, so sullen even dicke eynden evenveel gewichts konnen draghen, al waere den eenen asch een myle lanck ende den anderen maer een voet lanck; want anders soude men also een duysent pont op een stroyken konnen doen rusten. Evenwel so moghen de asschen gh, tu half so dunne syn als den asch cd, omdatse onder haer tweeën maer soveel en draghen als denGa naar voetnootc) grooten alleen; maer dat en is niet omdat se korter syn, want gelyck de lenghde of kortheyt in cd gheen veranderinghe en geeft, also en is dierhalven oock gheen veranderinghe in gh, tu. Maer indien men aldus de asschen dickwils halveert, so sal men ten laetsten 1000 ℔ op stroykens draghen - niet op twee stroykens, gelyck gemeynt wiert met den asch cd, maer op menichte van stroykens, elck rustende op een bysonder bloxken. Evenwel so en gheeft dese dunte der askens op de wielkens gheen lichticheyt int drayen door haer dunte, want onder haer tweeën syn sy al veel dicker, dat is hebben onder haer tweeën veel meer ommeloops dan de groote alleene, ende derhalven oock meer naecksel. | Niettegenstaende nochtans dit alles, segghe ick, dat het veel lichticheyt geeft int drayen, ende datter also veel min naecksel is dan of den grooten asch alleen op éénen blocken drayde. Doch om een ander reden wille, te weten omdat de asschen van de kleyne wielkens veel tragher omgaen dan den asch van het groote wiel, <dat is te segghen>Ga naar voetnootd) so veel tragher als de kleyne wielkens grooter syn dan den asch van het groote wiel; want als den asch van het groote wiel ééns ronsom het kleyn wielken geloopen heeft, so en is den asch van het kleyn wielken maer ééns omgedraeyt. Waeruyt volcht, dat als het groote wiel met synen asch ééns omgedrayt is, so en is maer een kleyn deelken van den asch van het kleyn wielkenGa naar voetnoote) vergaen, ende derhalven weynich naecksel geweest. In somma, het gaet hiermede toe gelyck met eenGa naar voetnootf) rat van een uerwerck, twelck so veel tragher ende gemackelicker omgedraeyt wort als het volder is van wielkens, op de manniere vant almachtich van StevynGa naar voetnoot1). Voorder so moet men weten, dat het naecksel des ondersten punts van de spille of asch veel styver pranght dan het punt, dat tersyden naeckt, want de heele swaerte licht daerop, ende dit en is maer teghen het verschuyven. Nu so en wort het naecksel des sy-punts met dese wielkens niet benomen, niet veel bysonders synde, maer het naecsel des ondersten punt wort heel, of byna heel, wechgenomen, omdat het punt op het wielken niet en schuyft, maer daerop pranghende, doet- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 288]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+tet dat drayen sonder scrabben, gelyck oft een kleyn tandeken ware, dat tusschen twee tandekensGa naar voetnoota) des wielkens in kommende, datselvighe met hem treckt, also dat de pori ende asperitates des aschs ende wielkens syn instede van tandenGa naar voetnootb), waerom men oock somtyts het wielken vol schrabbekens ende putkens maeckt, gelyck een vyle. In de voorgaende figure is te sien het groot rat ab, overkant gesien, drayende om den asch cd, die licht om de wielkens ef, rs, welcke drayenGa naar voetnootc) op den asschen gh, tu. Welcke wederom ligghen op vier wielkens ik, no, wx, ϕχ, wier asschen lm, pq, yz, ᾿θ nu eerst ligghen op de blixkens, die vast staen. Men soude oock de pranghinghe van tersyden konnen wechnemen met een wielken, tersyden teghen den asch rustende tusschen het groot wiel ende het kleyn wielken; want also salmen al de gemeynde pranghinge byna heel wech nemen.
Ga naar margenoot+Soni materiam eandem numero esse qui erat in oro loquentisGa naar voetnoot1) etiam probatur vulgatâ opinione, nimirum requiri contactum corporum solidorum. Quî igitur sonus primò editus a corporibus solidis, poterit similem sonum gignere, cùm tantummodo aeri impingat corpori non solido, aut saltem multò minùs solido quàm primum erat, unde primus sonus procreabatur?
Dat de schippers somtyts liefstGa naar voetnoote) aen de kandt varen, somtyts int midden van de see of reviere, is omdat het int midden lanckxtGa naar voetnootf) stroompt of ebt; ende aen de kanten begint het eerst te ebben ende te vloyen. Ga naar margenoot+De reden is, omdat het water in de midden veel synde, aen beyde syden onverhindert langer in synen loop blyft, gelyck een groot schip langher voortgaet dan een kleyn, al wordense beyde seffens even veerdich afgestooten, gelyck voorenGa naar voetnoot2) dickwils geseydt is. Maer aen de kanten is het water weynich ende kleynder, ende wort noch bovendien van de canten gehouden ende gesteut, seght Willem de schipper, dit alsGa naar voetnootg) eenighe reden daervan gevende, daer ick nochtans bewyse de menighte des waters int midden meest daertoe te doen. |
Ga naar margenoot+Quidam homo est dives; hic homo est pauper; ergo quidam pauper est dives. Hîc minor singularis nequit esse pro universali quia ‘quidam homo’Ga naar voetnooth) particularis in majore latior est quàm ‘hic homo’h) in minore. Tùm enim duntaxat singularis propositio habetur pro universali cùm non subordinatur particulari.
Ga naar margenoot+Quaeratur cur propè horisontem plures semper nubes etiam formatae, non solum nebulosae, sed terminatae appareant quàm prope zenit nostrum. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 289]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+
Ratio est, quia nubes non longè remotae sunt à Terrâ, unde fit ut concavitas earum, cum ipsius aeris superficie, exigua est nostro respectu et ferè plana. Idemque accidit hîc quod in longâ porticu aut templo in quo multa anathemata vel candelabra pendula sunt; ea enim, etiamsi aequaliter ab invicem distant, tamen remotissima videntur invicem propinquiora, proxima verò ab invicem longiùs distantia, quod angulorum mutatio in opticis satis manifestè docet. Ita etiam nubes sunt tabulatum Terrae quàm proximè incumbens, et eo modo quo Terra ferè planum nobis videtur. Hinc horisontales nubes manifesté remotissimae videntur ac reverâ sunt. Quò igitur nubes sunt altiores, eò minor hac in re est differentia, eòque pauciores circa horisontem conspiciuntur. Imò si tantum quantum stellae abessent, non plures circa horisontem quàm circa zenit conspicerentur. Et si tantùm altitudine turris abessent, etiam rarissimae nubes speciem praeberent densissimarum nubium circa horisontem. Den 31en Mey 1624. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[16 juni 1624]Ga naar margenoot+Eodem tempore vidi nubes superiores versus S.W., inferiores versus N.O. simulet eodem tempore moveri. Cur autem nubes inferiores non ascenderint usque ad superiores, haec est ratio: Nubes superiores, cùm sint in aeris superficie, ibi omnis omninò calor colligatur; fit superior ea aeris pars admodum calida, ideòque rarior quàm paulò inferior. Solae igitur nubes calidiores eo perveniunt, frigidiores verò infra subsistunt, quia tenuitas superioris aeris eas nequit ferre, eo modo quo in oleo nequeunt natare ea, quae in aquâ natant. Antè alubiGa naar voetnoot1) dixi quomodo nubes a Terrâ usque ad frigidissimam regionem aeris, crescente semper motu, ascendant, inde verò usque ad supremam superficiem, decrescente semper motu, ascendant. Pluvia verò cadens à supremâ superficie usque ad locum frigidissimum, motu decrescit; et procul dubio ibi interdum haeret quamdiù adhuc tantum caloris continet qui eam ibi elevatam detineat; hinc verò ad Terram decidens, motu crescit. Quorum omnium ratio patet ex Staticâ aquarum, ex theoremate hoc: levissima et plus spacij capientia corpora in eodem pondere, optimè et maximâ sui parte exserta, innatant liquoribus densissimis; et minùs spacij capientibus in eodem pondere <subeunt>Ga naar voetnoota). Ita lignum meliùs innatat aquae marinae quàm dulci, et <meliùs>Ga naar voetnootb) argento vivo quàm aquae; et aquae meliùs innatat suber quàm lignum.
Ga naar margenoot+Als ick door een gaetjen, met een spelle int pampier gesteken synde, met één ooghe eenighe letters sie, so kan ick die van verder lesen dan met beyde, of met myn één ooge, sonder door het gaetjen te sien. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 290]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+
De reden is, omdat ick myops, dat is bysiende, synde, de stralen, van de letter door het gaetjen kommende, gerefringeert worden, ende kommen tesamen in een punt dat verder van het gaetjen is dan of de stralen recht deur gynghen; want sy krommen haerselven om de binnenste kanten van het gaetjen, gelyck water teghen een boom noes gespeuydt synde, sich een weynich na den boom krompt, daeraen wat blyvende kleven. |
Ga naar margenoot+Rechs voorenGa naar voetnoot1) is geseydt dat de lichste wolcken dryven int oppervlack des lochts, ende de swaerste daer de locht alderkoudts is, also dat de dampen, die aen het eertryck omhooghe konnen vlieghen, niet stil en konnen staen totdat se aen de alderkoudtste locht syn, om dieswille dat de locht by de aerde dunder is dan hoogher. Maer vant koudste af na boven isse hoe hoogher hoe dunder, omdat int oppervlack des lochts alle hitte, met weynich waters gemeynght, vergadert wortGa naar voetnoot2). Nu de wolcken int midden van de locht blyvende hanghen, so treckt daeruyt vooreerst het subtylste met weynich materie gemeynght, ende vergadert sich tot windtwolcken int oppervlack des lochts. Daerna hetgene, dat tot aen het oppervlack niet kommen en kan, blyft onderweghe hanghende, het eene hoogher als het andere, waerdoor dit seer selden wolcken causeert, want die en kommen maer alser vergaderinghe geschiet in een vlack. So wort dan altemet die plaetse tusschen de opperste ende onderste wolcken met mist of donckerheyt vervult of nevelachticheyt. Ga naar margenoot+Welcke nevel somptytsGa naar voetnoota) bestaen uyt sulpherachtighe substantie, daervan de materie swaerder is dan datse soude kommen int opperste van de locht. Dese materie, ontsteken synde door haer eyghen subtylheyt ende hitte, synde gelyck fyn buspoeyer, is den blixem; ende de wolcken onder ende boven dit buspoyer besluytende, causeren den donder doordien dat de materie, grofachtich synde, subitelick seer verdunt ende breeckt de wolcken, somptyt door de opperste uytvlieghende sonder schade, ende somtyt de onderste brekende met verdistrueringhen van huysen, boomen, ende vee. 16 Junij.
Ga naar margenoot+De kaeghschuyten konnen beter teghen wint opseylen dan eenighe andere, omdat haer syden gelyck bodemen syn, daer se so wel opvaren konnen als op haer onderste bodemen, Ligghende dan op haer syde, so kompt de mast, daer het smackseyl is, leegher. Neempt dat het so leeghe kompt datGa naar voetnootb) de mast paralleel is met het water, so sal danGa naar voetnootc) het hoeckxken vant seyl datGa naar voetnootd) by het roer is, dicht aent water syn, ende de syde aen den mast so hooghe boven het water als de schuyte half dicke is. Dit so ligghende, so sal de schuyte voortgaen met wint, die van boven | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 291]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ nederwaerts valt op de manniere van de windtmolens. Nu so ist gelooflick, dat de wint, hoese waydt, altyt een weynich na beneden drynght, doordien sy, daer vergadert, gesteudt ende verdicht of verdickt wort. De kaeghschuyten dan meer konnende hellen dan ander schuyten, konnen om die reden oock scherper seylen. Den 16en Junij 1624.
Ga naar margenoot+DeGa naar voetnoota) wallen van eerde, van buyten met muer besedt synde, sullen te vaster syn indiender anckers aen de muer gedaen worden, geheght aen balken, in de aerde van de wallen stekende. Want al ist dieselfde aerde, die den muer doet wycken, nochtans dewyle sy dat doet door persinck, so worden de balcken so geperst ende gepranght, dat <sy>Ga naar voetnootb) niet volghen en willen. Kondt het proeven met kley, daer een bordeken teghen licht, vastgemaeckt met dweerse houtkens in den kley stekende; ende soude het uytwycken, het moet al seffens vallen, of een groot deel, gelyck een geanckerde muereGa naar voetnootc). Ende dat brockelt, geschiet met kleyne stucken, welck brockelen de wallen onderworpen syn. |
Ga naar margenoot+Tgene ick te Hasersouw onder Simon Stevyns nagelaten pampieren gesien hebbeGa naar voetnoot1), den 15en Junij 1624, is dit volgende:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 292]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+
Hiervan hebbe ick de pampieren van de Singhkonst met my gebracht om te deursien, met consent van syn huysvrouwe, hebbende by ons een sone van Stevyn in de kost, om latyn te leerenGa naar voetnoot1). Maer wat aengaet de SinghkonstGa naar voetnoota), is niet veel bysonders boven hetgene hy in syn groot boeckGa naar voetnootb) daervan schryft, waervan ick oock hiervoorenGa naar voetnoot2) wat geschreven hebbe. Seght nochtansGa naar voetnoot3) ergens geschreven te hebben de reden, waerom de proportie van de vyfde, gelyck hy se stelt van 2 tot √⑫32, of van 1 tot √⑫1/128, so soet in ons ooren klynckt. Maer ick en vinde die nergensGa naar voetnoot4); soude my oock verwonderen daervan reden te sienGa naar voetnoot5).
Ga naar margenoot+Hy seght in de pampieren van syn HuysbouwGa naar voetnoot6), dat men, om den stanck van de secreten te benemen,Ga naar voetnootc) tot onder het quelmsant delven moet, omdat de stront, int water vlietich wordende, also met het water doortrecken mocht, met stanck met al, sonder noot te hebben van te moeten geruympt worden; ende dat men de buysen, daer de strondt deur valt, recht nederwaerts soude doen strecken, seer effen synde, opdat de stanck daer niet in en bleve hanghen. Maer ick segghe daerboven, dat men die buyse hoe leegher hoe wyder behoort te maken, opdat de strondt die nergens en raeckt, ende de stanck, opwaerts kommende, altyt meer ende meer teghenstandt ontmoete, gelyck ick int contrarie ergensGa naar voetnoot7) van den roock geschreven hebbe.
Ga naar margenoot+Stevyn, in de pampieren van <de>Ga naar voetnootd) HuysbouwGa naar voetnoot8), seght, dat hy in syn handt hebbende een glaesken boven met een kleynGa naar voetnoote) gaetken, gelyck een spellepunt, ende het glaesken vol waters, datter boven op dat kleyn gaetjen een blaesken quam staen, solanghe de warme handt daeraen was; maer die daer af synde, sonck het wederom in, totdat de warme hant daer wederom aen quam ende so voorts. Daeruyt besluydt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 293]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Ga naar margenoot+hy, dat alle water koudt wordende, verkleyndt, ende warm wordende vergroot, ende derhalven dat het ys min plaetse beslaet dan het water ende dat daerdoor de glasen breken ende de steenen in de vorst vermorselen. Doch dese opinie van het ys hebbe ick teghen alle andere physici, uyt Stevyns Waterwicht selve, vooren ergensGa naar voetnoot1) oogenschynelyck wederleyt, omdat het ys int water dryft, etc. Ende van het blaesken, daer hy van seght, is gekommen van het verdunnen des lochts van binnen int glas; want het glas en kan niet heel vol water geweest syn. Dit blyckt uyt myn nagebotste gelas, daerdoor ick de koude afmete. So dan int gaetken wat vochticheyt sittende, wiert opwaerts gedronghen door de warmte des handt, de locht van binnen uytgespreydt wordende. |
Ga naar margenoot+Stevyn seght seer wel in de pampieren van de BoukonstGa naar voetnoot2), dat het sandt welsandt wort als het water van het landt daer rontsom hoogherGa naar voetnoota) staet in de aerde dant op dat sandt doet, want dan syncketGa naar voetnootb) van onder opwaert door het sandt om even hooghe te syn. Ende so gebeuret oock, dattet somtyts welt, ende somtyts niet en welt, naerdat de nevenstaende landen drooch of waterich worden.
Ga naar margenoot+Abraham Jansen de Boos, myn swagherGa naar voetnoot3), hadde gebeelde keersen voor <syn>Ga naar voetnootc) deure hanghen, waervan erGa naar voetnootd) twee hinghen ende drupten door de warmte, ende de andere niet. Die niet en drupten hadde hy gegoten met heet roet, de andere met heel koel roet. De reden waerom de twee met koel roet gegoten, drupten is, achte ick, omdat het koel roet, geroert wordende, granuleert, dat is te segghen, tot kleyne bollekens verstyft; want doort keeren int loopen moet nootsakelick het binnenste, buyten kommen, also dat het binnenste, so koel wordende als het buytenste ende dan wederom binnen kommende, en kan so wel niet kleven aen hetgene daert bykompt, aengesien dat ooc een reis of twee misschien buyten geweest is. Dese graentjens synGa naar voetnoote) kleyn ende grooter, ja onsichtbaer, nadat het roet meer of min koel is; want hoe heeter, hoe fynder ende dunder het loopt, ende dierhalven de graentjens kleynder, want dan schiet alles lichter vaneen dan alst begint koeler ende styf te worden, also dat ten laetsten de graentjens wel sichtbaer worden gelyckse in gesmolten loot doen, hetwelcke, geduerich geroert synde, totdat het styf is, verandert heel in graentjens, dat is kleyn haghelbollekens. De keersen dan, van grooter graentjens gemaeckt synde, syn de hitte meest onderworpen, omdat die tusschen de openheden best ende in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 294]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ meerder quantiteyt deur kan, ende voecht sich rontsom die bollekens ende maecket also te eer sachte ende <geneyght>Ga naar voetnoota) te smelten, ende also te druppen. Hetselve hebbe ick vooren ergensGa naar voetnoot1) geschreven van souduere, daermen loot mede soudeert, dewelcke bestaende uyt half loot ende half tin, smelt al veel lichter dan loot of tin; ende daerom ist bequaem tot souduere, om dieswille, seyde ick, dat de deelkens van loot ende tin so wel niet en vermenghen alsGa naar voetnootb) van tin of loot alleen.
Ga naar margenoot+Dese granulatieGa naar voetnoot2) mach oock seer wel veroorsaken het daveren van de vlamme der keersen, dewyle de vlamme van oly ende sonder twyffel van gesmolten roet, niet en davert, ja hoe pensroetachtiger, ende boterachtigher de keersen syn, hoe min haer vlamme davert ende danst. Om dit te voorkommen, ende evenwel de keersen hardt te maken, soudemen moghen deuren ende veynsters toesluyten, belettende het roet aen de keersen subitelick te styven. Want alstGa naar voetnootc) alleynskens styft, so krimpet gelyckelick, gelyck Stevyn schryft in syn pampieren van syn Boukonst van houdt ende kleyGa naar voetnoot3), want kley, by het vier gedroocht, kryghtGa naar voetnootd) boven spleten, omdatter veel vochticheyts uytgaende, de materia superficialis minder wort, niet konnende, gelyck te vooren, al het binnenste begrypen. Also oock het hout, in de Sonne staende. Maer als kley ende houdt alleynsxkens noch drooghen, so krimpet al seffens, het binnenste vocht tyts genoech hebbende om mede uyt te trecken. So machmen waernemen hoe langhe het roet aen de keersen moet besich syn om te styven sonder granuleren; want gegranuleert synde, en ist niet vrempt, dat de vlamme somtyt vermeerdert ende vermindert, omdatter tusschen de graentjens wat spatie is ende derhalven niet continueerlick evenveel opgetrocken wort tot de vlamme. Men mach hopen tot een goet eynde te geraken, alsGa naar voetnoote) men siet dat de keersen dickwils een poosken branden sonder daveren - ergo daer is yet wel gemeynght. | Men sal oock waernemen hoe heet het roet moet syn om niet te granuleren, want alst te heet is, so en gaet het werck niet wel voort. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[24 juni 1624]Ga naar margenoot+Over twee jaer wiert ick seer ernstelick geraden van Philips LansbergheGa naar voetnoot4), dat ick myn beste doen soude om eenen verrekycker te maken gelyck het schyndt, dat Galileus a Galilaeo gehadt heeft in Nuntio sidereoGa naar voetnoot5). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 295]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+
So ginck ick dan met syrien sone Jacob, D.M.Ga naar voetnoot1) ende dede een glas slypen te Middelborgh van chrystalyn, dat heel groot was ende syn vergaerpunt hadde seer verde achter het glas. Twelck also geschiede, maer ick bevondt dat dit vergaerpunt so groot was, dat mentGa naar voetnoota) tot gheen perfectie en konde brenghen, want het was wel sooveel grooter als de vergaerpunten van andere glasen, als het glas grooter was dan andere glasen. So docht ick doen dat dit quam by foute van de jonghen, die het geslepen hadde, niet hebbende een perfect ende so groot cirkelstick daer hy ons glas in slypen kondeGa naar voetnoot2). Maer desen 24en Junij, in den HagheGa naar voetnoot4) een brandtgelas koopende, dat verde achter het glas brande, sach ick dat het in het pampier een groot gat maeckte, veel grooter dan de brandtglaeskens, die kleyn syn ende dicht achter sich branden, want die syn gelyck een spellenhooftken, ende dese byna gelyck eenen naghel van myn handt. So dan begeerde ick op den slyper, dat hy my een glas slypen soude, dat noch verder achter sich brande ende maer een gaetjen gelyck een spellenhooftken maeckte, hopende daerdoor tot mynen voorgenommenen verrekyker te geraken. Maer hy antwoorde, dat het niet moghelick en was van yemant ter weerelt; twelck ick niet en geloofde, want perfecte sticken van groote staleGa naar voetnootb) concave sphaerenGa naar voetnootc) hebbende, meyne datter wel goede handtwerckers syn, die het doen souden konnen. Doch die niet vindende, houde nochtans het daervoorGa naar voetnootd) dat de sake daerin bestaet. Want als het vergaerpunt groot is, so blyckt dat de stralen niet metal in één punt en vergaderen, maer deen onder, dander boven, dander ter syden; ende somptyts die van deen syde kompt op dander syde, ende die boven is, kompt wel onder het ware vergaerpunt, waerdoor de saken, daer de stralen van kommen confuselick in de ooghen geraken, ende duyster sonder bescheydt gesien worden. Ende also en machmen het verkleynglas niet dicht genoech aen het vergaerpunt stellen, maer so verde daervan als de stralen noch op haer order loopen. Want al ist wel waer, dat Ga naar voetnoot3) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 296]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ se van den beginne, dat is van de refractie int glas af, al wat qualick, ende niet na behooren van malkanderen staende, loopen, nochtans en ist int begin gheen noot, omdat elcke strale noch haer syde behoudt; soude evenwel lustigher ende bescheelicker sich vertoonen, waeren de stralen welGa naar voetnoota) in proportie staende achter het gelas, gelyck vóórGa naar voetnootb) het gelas, de natuere der ware refractie geconsidereert synde. Doch om evenwel met hetgene ick bekommen kan tot myn intentie te geraken, so sal ick nemen veel glasen, van de lanckste ende perfecste verrekyckers, die ick vinden kan, ende die met koperdraet so aeneen maken, dat al haer vergaerpunten ineen kommen. Also doende met veel glaeskens, dat ware beter <dan>Ga naar voetnootc) met één glas, omdat het vergaerpunt hierdoor niet verder achterGa naar voetnootd) al de glasen en kompt dan achter één van die; ende also moet het verkleynglas te scherper syn, twelck so goet niet en is, om redenen eldersGa naar voetnoot1) verhaelt. Nochtans hope ick perfectie te kryghen door dese veel glasen, die men anders niet wel en souden bekommen. Fig. 30.
Men moet oock bedencken, dat als al de stralen van de Sonne in één punt vergaeren gelyck een spellenhooftken, dattet het dan noch nietGa naar voetnoote) juistGa naar voetnootf) goet en is, want het vergaerpunt moet van die natuere syn, dat anders gheen stralen daer inGa naar voetnootg) en kommen dan van een waer punt kommende, ende het naeste punt maeckt door syn stralen een ander vergaerpuntken achter het glas, dicht by het eersteGa naar voetnooth), | ende so voorts naer advenant, dat alles op een muer staet gelyck in der waerheyt is, doch verkeert, want al de stralen die paralleel vallen op de glasen, tsy één of vele, moeten juyst in één puntjen kommen. Nu also syn de glasen van de verrekyckers gemaecktGa naar voetnooti) so wel als de makers konden. Ergo veel sulke glasen op een punt aeneen voechende, sullen de stralen eens punts aen het oogh vermenichvuldighen. Men sal oock de groote glasen kennen, of se wel ende op één punt geslepen syn, indien het sonneschyn op de muer of papiergaetken, na proportie van syn distantie van het glas, groot is, ende allom van eenparigher klaerheyt. Want daerin syn veel vergaerpuntjens byeen; ende waer de Sonne hondertmael grooter, so soude dien schyn oock hondertmael grooter moetenGa naar voetnootk) syn. Siet fol. 241bGa naar voetnootl)Ga naar voetnoot2).
Ga naar margenoot+Stevyn meyndt in syn pampierenGa naar voetnoot3), dat de loode goten tusschen twee huysen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 297]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ niet goet en syn, voornementlyck om het sneewater, dat daerin valt, die stopt. Maer men gebruyckt hier te lande somptyts delen daerin geleydt eenen halven voet van de gront, daer de snee op vallende, daeronder gheen verstoppinghe maken en kan.
Te vernemenGa naar voetnoot1) of men van deselfde cley niet wel beter steen can backen alsmer wel oppast. Soude men clinckaert niet rechts connen backen? Soude clinckaert niet goet syn in gevels? Backt men classioren? Soude men geen moppen konnen backen van 16 duym lanck, 8 breet, 4 dick? om muyren van een steen dick te maken.
De gemaeckte vaert van Brussel heeft op vyff mylen 42 voeten vervals. Van Wyck tot Utrecht, wat verschil isser aen de vaert?
Ick moet aen de metsers vragen oft niet goet en soude syn in de overwelfsels seer weynich moortel te leggen om min te crimpen.
Ick moet ondersoecken, waerom ronde overwelfsels, als brootovens, soo sterck syn, nochtans sooseer pladt wesende.
Ga naar margenoot+Als de kinders hoestenGa naar voetnoot2) omdat sy ergens aen sticken, etc., so smyten de moeders haer op den rugghe, met goede reden, want also worden se te meer verweckt om uyt te hoesten, doordien de longhen, daer dicht aenligghende, door de ingaende ribben wat gepranght wordenGa naar voetnoota), waervan sy haer door hoesten soeckenGa naar voetnootb) te bevryden.
Ga naar margenoot+In Jacob'sGa naar voetnoot3) uerwerck, alsmen de lootkens verder vant centrum hinck aent eynde van de armkens, so bleef het altemet heel stille staen; maer als ick se dicht by het centrum hinck, doen bleef het gaende sonder op te houwen, maer de ueren gincken veel rasser deur danse behoordenGa naar voetnoot4). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 298]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+
De reden is, omdat de lootjens, aent eynde der armen hanghende, veel meer wechs moeten gaen dan dicht by het centrum hanghende, om eenselfde gedeelte haers cirkels te voldoen, twelck haer doet doen de haeckxkens in de tandekens vattende, also dat nootsakelick even groot gedeelte des booghs begaen moet worden. Maer het derdendeel eens grooteren booghs is grooter dan een derdendeel eens kleynderen booghs; daerom moettet tragher voortgaen als de lootkens aent eynde der armkens hanghen, dewyle die daerdoor meer lochts moeten breken. Want waert al ydel, het soude al evenrasch gaen, tsy dat se dicht byt centrum, of verde daervan hinghen. Nu dan tragher gaende, kan de minste haperinghe haer doen stille staen; maer dat rasch gaet, dringht deur ende het kan niet gesteut worden dan met meerder macht. Maer de uren worden kleyn, omdat se dan niet alleenlick rasscher voortschieten, maer hebben oock min wechs te gaen.
Ga naar margenoot+Met de glaskens daermen eenen vloo etc. so distinckt ende groot mede sietGa naar voetnoot1), soude men konnen groot profyt doen in koopmanschappen, daer kennisse van waren van doen is. Want hier kan men scherpelick alle fouten deur sien, siende veel dynghen in koren etc., die men te vooren niet en sach, ende andere veel bescheelicker. Die hemselven dan daerin wilde oeffenen, wat teecken het nieu gesiene dinck sy, soude konnen voorweten of de stoffen haest bederven souden, of langhe dueren konnen; of beter of erger syn dan andere.
Ga naar margenoot+In Jacob's uerwerckGa naar voetnoot2) staen de armkens geboghen, also dat de lootjens, die der aenhanghen meer aen deen syde hellen dan aen d'ander, twelck naecsel causeert. Want het bovenste van het gaetjen des centers in de armkens leent na vooren toe, ende het onderste naer achter. Ende hoe verder de lootjens vant center hanghen, hoe | styver de prangh geschiet, omdatter dan te meer gewichts op deen syde komt, totdat de armkens, vooren samenloopende, by de lootjens dicht aeneen hanghen, makende also het meeste naecksel. Dit naecksel dient tot vertraghinghe des uerwerckx; alst te rasch loopt, dan hanght ment uytwaerts. Tgene rechts voorenGa naar voetnoot3) geseydt is vant uerwerck dient tot rechte armkens, maer in de gebogene ist beyde.
Ga naar margenoot+Cùm plures eundem psalmum simul canunt, unusquisque sibi videtur meliùs canere quàm cùm solus canit. Ratio est, quia qualitas vocis, quae ex organorum malâ dispositione oritur, tum non auditur, nam reliquorum qualitates, huic contrariae, interimunt hanc, ita ut | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 299]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ ex omnibus media quaedam qualitas audiatur. Sic venti contrarij anemiam producunt. Quantitas verò, cùm ab omnibus eadem expetatur, illustrior fit. Sic antèGa naar voetnoot1) Ga naar margenoot+dixi plura medicamenta ejusdem naturae collecta, fortiùs secundùm eam naturam agere, quia qualitates, non expetitae dissentiunt, ita ut nulla manifesta possit agere praeter eam, quae omnibus est eadem.
Die een sichtstrale trecken wilt, paralleel met den horisont perfect, ende seer lanck, die mach lanckx twee gaettjens of punten den waren horisont sien, want dan is die lichtstrale horisontael.
Ga naar margenoot+By hetgene ick voorenGa naar voetnoot2) geseydt hebbe van een buyse te maken, gelyck Nuntius SidereusGa naar voetnoot3) gehadt heeft, dient oock ditte, dat de stralen, die door een circelstuck kommen, niet effen net in één punt en vergaderen, maer hoe kleynder stuck, hoe netter; waerdoor het gebeurt, dat de buysen, maer een kleyn gaetken of glaesken hebbende, dickwel also net, ja somtyts wel netter, de saken vertoonen dan die groote glasen hebben. Daerom salmen veel kleyne stucken aeneen koppelen, synde heel kleyne gedeeltenGa naar voetnoota) eens cirkels, tot het maken van de voorseyde buyseGa naar voetnoot4).
Ga naar margenoot+Cùm nulli Veterum aut Neotericorum exploratam naturam coloris esse putarem, inveni in Stobaei Eclogis physicis, den 15 Julij 1624, Aristarchum Samium mecum sentientem, ubi cap. XIX haec verba habentur: ᾿Αρίσταρχος Σάμιος, μαθηματικὸς, ἀκουστής Στράτωνος, φῶς εἷναι τὸ χρῶμα, τοῖς ἐπικειμένοις ἐπιπίπτον, id est: ‘color est lux in subjectas res incidens’Ga naar voetnootb). Adde: et inde in oculos nostros reflexa, proque fractione diversâ intra poros superficiei diversos, diversum colorem excitatGa naar voetnootc), non aliter quàm colores iridis creantur, dum species visibiles quas vocant, per vitreum conum triangularem in oculos incidunt refractae.
Ga naar margenoot+VoorenGa naar voetnoot5) is geseydt van wielkens lichter te doen gaen met de assen op de circumferentie der wielkens te legghen, ende also worden de assen gemultipliceert. Maer men moet bedencken dat de askens oock onstercker worden hoe dunder, te weten, dat een houdtken, half soveel circumferentie hebbende, viermael onstercker is, also | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 300]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ dat de sterckteGa naar voetnoota) ende het naecksel niet evenredelick en minderen, maer de sterckte mindert meest, ende het naecksel mindert minst. Door reden dickwils voorschreven.Ga naar voetnoot1). Ga naar margenoot+Waerdoor oock geschiet datter so groote veugels niet en syn als beesten, doordienGa naar voetnootb) dat de vlercken superficie syn, die het corpus ophouden moeten. Daerom, hoe kleynder corpus, hoe minder vlercken meer als naer advenant. Also en synder so groote beesten niet als visschen, want het corpus der beesten moet rusten op voeten, ende der visschen blyft in everedicheyt met het water; ende hoe groot het sy, <het>Ga naar voetnootc) blyft even gemackelick in twater dryvende, dewyle de substantien overandert blyven.
Ga naar margenoot+Hetgene dat de ooghen ende ooren behaeght, is alleen de gelyckvormichheytGa naar voetnoot2), want een rechte liny is frayer dan een cromme, sonder sekereGa naar voetnootd) ende aenmerckelicke order getrocken. Laet oock eenen hoop menschen in een rechte lyny staen, het sal aerdich syn; ende noch aerdigher, indien d'een ende d'ander soveel aen d'een syde als aen d'ander syde uytloopt, also dat hy den meesten tyt in die lyny staet. Want de ordentelicke veranderinghe maeckt de geduericheyt des vermaeckx. Maeck dan een cirkel of eenighe andere ordentelicke figure van menschen, ende laetse in die order voortloopen, of uyt ende in, het sal een soorte worden van eenen vermakelicken dans. Wat is dan dit anders dan tgene van de lieflickheyt der musycke ende architecture te voorenGa naar voetnoot3) van my geseydt is?
Ga naar margenoot+Quos Christus non vult perire, ij servabuntur; at nullos Christus vult perire; ergo omnes servabuntur. Hîc negatio in ‘nullos’Ga naar voetnoote) latens, est pars medij, res verò in ‘nullos’e significata, minor terminus. Talis igitur est minor propositio: at omnes homines sunt quos Christus non vult perire; ergo etc.
Ga naar margenoot+Historiam scripturus non tenetur alicujus provintiae historiam abrumpere, etsi alterum annum aut etiam tertium, etc. ingrediatur. Dummodo ea alterius provintiae gestis enarrandis, toto illo tempore non misceatur; imò praestat lectoribusque gratiùs est, totam tum simul absolvere. Quod ThuanusGa naar voetnoot4) ubique non servat, annuas ferè particulas recensens. |
Ga naar margenoot+Indien yemant eenich boeck houdt seer noodich voor het gemeenebest gelesen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 301]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ te worden, als by exempel TeelinckxGa naar voetnoot1) Volstandighen ChristenGa naar voetnoot2), ende siet dat die de gemeynte niet genoech bekent gemaeckt en wort, also dat de weerde daervan verdonckert blyft, die sal door verscheyden persoonen uyt alle boeckverkoopers-winckelsGa naar voetnoota) op verscheyden tyden 2 of 3 exemplaren opkoopen ende by sich houden. Want also sullen veel boeckverkoopers, dieder ordinaris maer 2 of 3 en hebben, op een nieu 7 of 8 van den drucker ontbieden, ende sullen teghen de lieden segghen hoeseer dat het boeck getrocken wort, waerdoor sy oock aent koopen kommen sullen. De schade sal oock cleyn syn, al liet men die gekochte boecken ligghen; doch alser treck in is, sal mense voor denselven prys licht wederom quydt wordenGa naar voetnootb) eer het boeck verdruckt wort.
Ga naar margenoot+Mors est bona. In hac enuntiatione praedicatumGa naar voetnootc) est bonaGa naar voetnootd) cum essentiali parte quae est in verbo estGa naar voetnoote). Item cum tempore et actione, quae latet in eodem est; tempus autem est praesens, actio verò transitiva, qualis est in Mors occupat etc., sed, ut ita dicam, substantiva neutra et inhaerens. Copula verò hîc latet partim in est, partim in bona. In est per regulam convenientiae; id est copulae nominativus et verbum conveniunt in numero et personâ, nam est est singularis numeri et tertiae personae, ut et mors; in bona, per regulam convenientiae syntacticae, adjectivum et substantivum conveniunt in genere, numero et casu, nam bona est singularis numeri, nominativi casûs et feminini generis, ut et mors. Quinque igitur constituunt copulam in hac enuntiatione. In Mors occupat verò duo duntaxat: persona et numerus in occupat. Ejus verò tempus praesens, actio transitiva et τὸ occupare constituunt verbum. Nam cùm pro occupat dicitur est occupans, in occupans plus est quàm nomen, videlicet pars aliqua copulae, et in est plus est quàm copula, viz. pars aliqua essentialis quae conjuncta cum essentiali in occupans constituit nomen alterum; quod vestitum cum tempore et actione, quae sunt in est, fit verbum et praedicatum.
Ga naar margenoot+Alser ymant in een camer heftich spreeckt, preeckt of bidt, ende dat een ander syn hoet op de handt heeft, so voeltGa naar voetnootf) hy bescheelick aen syn handt elck woort, dat gesproken wort. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 302]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+
Dat geschiet aldus: De locht vliecht uyt de mondt ende verspreyt sich allom, ende kompt oock binnen in den hoet aen alle kanten, also datse den hoet uytwaerts doet puylen, hetwelck de vingers buyten aenden hoet voelen. Ende dewyle de woorden ende redenen pausen hebben, so moet het nootsakelickGa naar voetnoota) uyt ende ingaen, ende ophouden, alsmen spreeckt. Nu dewyle dit niet en geschiet, al blies men in die kamer met eenen blaesbalck, so machmen daeruyt afnemen dat het die eygene locht is die in den hoet kompt, dewelcke te vooren in des sprekers mont geweest is ende snellick doort snel beweghen der instrumenten des monts uyt vlieghtGa naar voetnoot1). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[15 september 1624]Ga naar margenoot+Het is een seer deerlicke constitutie in een landt, daer de lieghers ende bedrieghers rycker worden konnen als deghelicke lieden; dewelcke noch erger wordt als het lieghen ende bedrieghen daerdoor soveelGa naar voetnootb) gepleecht wort, dat men synen kost daer sonder niet gewinnen en kanGa naar voetnootc). Dit geschiet in de pachten hier te lande, want men kan | seer qualick deur de weerelt geraken, indien men de pachter syn gerechticheyt geeft. Daerom, indien men gheenen beteren wech vinden en kan van pachten, dewelcken meughelick syn soude, <soude het goet syn>Ga naar voetnootd) indien een collegie van 50 of meer lieden al de pacht doort heele lant pachte van één soorte, te weten als by exempel van de keerssen, want dan sal dit gaen, gelyckt doet met cooplien ende factoors. Doch sooder inconvenienten syn, die dat beletten, so mach men dit doen in forme van collectien, in deser mannieren: Men sal tellen hoeveel menschen in een stadt syn ende rekenen hoeveel keersen elck in een jaer brandt, d'een door d'ander; ende voor elck pont gerekent eenen halven stuyver, so sal men dat gelt verdeelen in elcke stadt, na de menichte van keersmakers ende doen elck evenvele geven, ende laeten se voors dobbelen ende sobbelen, verkoopen, versenden, gelyck sy begeeren. Ende dat men meyndt, datter dan gheen kleyne keersmakers en konnen syn, dat sal het ambacht treffelick maken, gelyckt met de brouwers gaet. Ende sy moghen so langhe keersen verkoopen, totdat se sien dat se de pacht geven konnen ende dan selve maken. Also mach deen stadt vry in d'ander seynden, nadat de keersen fray ende goet syn, gelyck oft heele landt maer één stadt en ware, ende men en sal maer die schepen hoeven te ondersoecken die uyt ander landen immediatelick hier aenkommen. Te Rotterdam, den 15en Sept. 1624. Maer soomen vreest, datter al op éénen keersmaker drayen sal, men mach de stadt in wycken deelen, ende in elck eenen setten ende maken het gilde so kleyn dat mer na solisiteertGa naar voetnoote), gelyck men t'Antwerpen na de vischbancken doet, ende te Middelborch na de vrye vleesbancken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 303]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+
De keersverkoopers, sonder datse die maken, moghen half soveel geven, of een gedeelte na behooren.
Ga naar margenoot+Videntur Veteres subtiliores nobis fuisse hoc argumento, quòd Graeci et Romani potuerint passim casûs usurpare quod hodiè in nullà linguâ reperiturGa naar voetnoota); imò ipsi Romani et Graeci degenerantes non ampliùs potuerunt vulgò Romae etc. differentiam casuum observare et ad usum referre. QuidniGa naar voetnootb) igitur multa intellexere in re philosophicâ quae nostrum acumen nunc fugit?
Ga naar margenoot+Men siet in de psalmen dat elcken regel ten minsten een quarte vervaet, dat is te segghen dat de hooghste ende leeghste note daervan ten minsten een quarte van malkanderen staen, waerdeur kompt dat de quarten so dickwils in monochordo gebruyckt worden. De reden hiervan is dat in een quarte aldereerst alle noten een consonantie maken teghen eenighe van de noten, te weten een groote tertie of een cleyne tertie, of een quarte; gelyck by exempel: re re ut re mi fa mi re, re fa is een cleyne tertie, mi ut een groote, ut fa een quarte, maer re re ut re mi re ut daer is re teghen mi ende ut een secunde ende alleenlick mi ut een tertie. Waerin de proportie tusschen de secunden, dat is dissonantien ende concordantien, te groot is. Dit geschreven hebbende, ghinck ic in den psalmboeck daerna soecken, ende bevondt het ordinaris soals geseydt is, twelck de sake te waerschynelicker maeckt, omdat de experientie de redenGa naar voetnootc) sterck gemaeckt heeft. Evenwel en ist niet altyt soo, als, by exempel, Psalm 71, den derden regel, is mi sol sol fa fa mi, waerin nochtans een sprongh mi sol gevonden wort ende dan de unisonus mi mi, also datter maer een dissonantie sol fa gevonden endeGa naar voetnootd) die verbetert wort met twee consonantien, waerby oock kommen die repetitien in unisono sol sol fa fa, beter synde dan mi sol fa mi ende dat beter dan mi fa sol fa mi, tensy om de unisoon fa fa, daer de sol tusschen kompt. | | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[3 oktober 1624]Ga naar margenoot+Anno 1624, den 3en October, hebbe ick met David JacobsenGa naar voetnoot1) de vooghdye aengenomen van de kinderen die onderjarich syn van Jan WeymansGa naar voetnoot2), sydeverruwer tot Rotterdam. Doch heeft hy de dispositie by testamente behouwen van alles, totdat hy kompt te hertrouwen ofte te overlyden; en dan moeten wy reke- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 304]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ ninge doen van alles aende weeskamer, daervan de weeskamer niet gesecludeert en is. Is al gesecludeertGa naar voetnoota)Ga naar voetnoot1).
Ga naar margenoot+Den 103en Psalm is undecimi toni, wantGa naar voetnootb) sy heeft de dry noten daervan, endeGa naar voetnootc) neempt hier licentie om in de middelste te eyndighen, gelyck vooren oock wel geseydt is.
Ga naar margenoot+Cùm ij qui peregrinantur in Indijs, variè aegrotant, vermibus etGa naar voetnootd) pedibus molestantur, etc., cùm etiam pluviosumGa naar voetnoote), calidiùsGa naar voetnootf) solito, tempus varios morbos producat, quis negabit omnes varietates prodire ex nimiâ abundantiâ primarum qualitatum? quis enim spiritus alius hîc quàm ibi, tum quàm nunc? Pestis igitur, occultae qualitates etc., pendent à primis et ex earum materiâ constant. Omnia sunt manifesta satis ingeniosis et doctis.
Ga naar margenoot+De servetten syn geweven met figuerkens, diemen wel siet, doch duysterlick, omdat het al van één soorte van wit garen is. Ende alsGa naar voetnootg) men de Sonne op het licht daer sterck op laet schynen, so en kanmen de figuerkens niet wel sien; maer als men de handt houdt voor het meeste licht, dat het so sterck op de servette niet en schyndt, so siet men de figuerkens bescheedelick, veel verschillende van het eerste gesicht met te veel lichts. De reden hiervan is, dat de proportie van straelkens, op de figuerkens vallende ende haer nevenstaende partyen, verandert ende vermindert, want het groot licht doet elck kleyn veselinxken in de ooghen verschynen. Dewyle dan dat de veselinckxkens, in de figuerkens schynende, niet en verschillen van de veselynckxkens der nevenstaende partyen, ende dat het verschil tusschen de verschillende partyen der figuerkens ende nevenstaende partyen niet en verandert, maer deselve proportie houdt, indien men dan de gelycke proportie der veselynckxkens tot beyde doet, so sullen de gecomponeerde, dewelcke te vooren in proportie verschilden, nu min verschillen, ende derhalven nu min veranderinghe int gesichte causeren. Neempt dat de figuerkens so gestelt syn datse twee straelkens des lichts in d'ooghen senden, teghen één der nevenstaende partyen van een groote, de proportie sal dan syn gelyck 2 tot 1. Maer de veselynckxkens syn gelyck 1 tot 1; het gecomponeerde dan is gelyck 3 tot 2, welcke proportie en is maer subalterna, daer deerste dobbel was. Also siet men de distinctie van een schaduw of van een natte plecke in een wit seyl, dat begoten is, van verder beter dan van heel naby.
Ga naar margenoot+Den 51en Psalm is quarti toni, indien men de tertie onder de finael een octave hoo- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 305]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ gher rekent te staen. Maer dewyle de la hiervoor een van de principaelste noten gehoort wort, so staet de quarte onder de quinte. Daerom mocht het beter decimi toni geheeten worden (dewelcke met quarti toni geconfondeert wort van degene, die maer acht toonen en stellen) ende men moet de tertie, boven de la staendeGa naar voetnootb), rekenen te staen onder de ut, synde de octave la sol fa mi (id est la) sol fa mi re. Want of men de fa ende mi een octave hooger of legher sinckt, gelyck men wel dickwils doet, wat psalm men oock synckt, het gaet evelleens. Al schyndt dan de quarte in den 51en Psalm tusschen twee tertien te staen, so kanse nochtans bedocht worden boven een quinte te staen.
Ga naar margenoot+Om de bas te leeren singhen teghen den kercksanck met fundament, so salmen eerst al, die primi toni syn, allom op eenselve consonantie singhen; ende dander toonen daer so na kommen alsmen kan. By exempel, tegen de finael re unisonum, teghen mi, reGa naar voetnootc) quinte onder; teghen fa, re tertie; sol, fa quinte; la, re octave; mi, la quinte; fa, re decime; sol, re octave; de soete fa, re decime; ut (onder de finael)Ga naar voetnootd), re tertie. Siet den 24en Psalm. |
Ga naar margenoot+Symon Stevyn's pampierenGa naar voetnoot1) hebbe ick beginnen te ondersoecken ende hier te noteren t'gene ick best achte ende dienstelickxt, den 18en Sept. 1624, behalven den Huysbou, dewelcke ick eenighe maenden te vooren ondersocht hebbe, ende op ander pampieren uytgeteeckent, dat my goet dochtGa naar voetnoot2). .....................................................................Ga naar voetnoot3). Ga naar margenoot+Sal heet water in een spongie op den bodem geleydt, het water niet doen syncken? Ja et; maer de spongie wech synde, sal daerna wederom rysen, uyt oorsaeck dat de locht buyten het glas niet persen en kan, maer loopt int groot lichaem des lochts.
Ga naar margenoot+Als men een keerse in een glas stelt ende tglas omgekeert int oppervlack des waters, so seght Stevyn, dat mer instede van de vlamme soude moghen stellen een yser, gloyende klootken, om het water sowel als de vlamme op te halen; de hitte jaeght de locht wech door het glas. Als sulck gebeurde, so soude hitte locht schynen. ....................................................................... | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 306]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+
Ick moet te Middelborgh vernemen, hoe breet ende diep de sluysen daer altemael tsamen syn, die in de haven schueren; sgelyckx t'Amsterdam, te Delfshaven, te Rotterdam, te Goeree. Hoe wyt ligghen de twee dycken van malcander van de haven te Middelborgh? Ick moet in de haven te Middelborgh op leegh water meten de schoensheyt der syden van de kiel des havens, oock te Vlissinghen. Ick moet vraghen na de grootheyt ende gestalt van tgat der sluys te DuynkerckeGa naar voetnoot1). .....................................................................Ga naar voetnoot2). Ga naar margenoot+Ut discipuli mei in disputando se in omnes formas possint vertere, opponentesque possint respondentes cogere ad attentionem, et pervenire ad finem optatum, hoc pacto eos exerceo: Qui non probat probandum, aut peccat in formâ, aut primum syllogismum non format in tertiâ vel secundâ figurâ, si ibi formari possit, vices suas disputandi ulteriùs hoc tempore amittit. Secundus syllogismus est liber, id est potest formari in aliquâ trium figurarum. Tertius necessariò est ducens ad absurdum. Quarto probanda est universalis, primo occurrens, per inductionem, etiam si in ducente ad impossibile conclusionis respondenti absurdae non visae sit, contradictoria sit universalis; tum cogitur respondens dare contrariam instantiam, vel, si non possit dari, aut nolit dare, dabit rationem negationis. Hanc datam instantiam vel rationem opponens vel tacitè vel expressè revocabit ad formam syllogisticam, ac alterutrius praemissarum contradictoriam probabit syllogisticè. Tum cogitur opponens, si ulteriùs velit pergere, probare syllogismo disjunctivo, tandem hypothetico. Ratio cur primam figuram et hypotheticum non vehementiùs urgeam, est quòd studiosi spontè ferè ijs solis utantur. Porrò loco dissertationis licet inserere explicationes prolixiores terminorum eosque explicatos paucis verbis syllogismo conficere. Idem dictum sit de terminorum ambiguorum distinctione, quovis loco permissâ. Ad haec omnes praedicti syllogismi et argumentationes debent esse subordinati, ne, si collaterales admitterentur, unus opponensGa naar voetnoota) totâ horâ disputet. Hîc tam exactus argumentandiGa naar voetnootb) ordo incipientibus utilis erit; inductiones verò et terminorum excationes, cum eorundum limitationibus, fuerint dissertatiunculaeGa naar voetnootc) auditoribus gratissimae.
Ga naar margenoot+Als de veugels met troepen wechvliegen teghen den winter, ofte andersins verre vlieghen moeten, so vlieghen sy heel hooghe, niet alleenelick om vry te syn van geschoten of gevanghen te worden, maer voornementlick omdat sy gevoelen, dat se omhooghe best vlieghen konnen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 307]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+
De reden is, omdat daer de locht dichter is dan beneden, als hier door de reflectie der stralen verdunt ende ondichter syndeGa naar voetnoot1). Sy souden wel noch hoogher vlieghen, maer het is daer (acht ick) te koudt, of werden door yet anders belet.
Ga naar margenoot+Als ick myn water make, so worde ick door het ontrent syn van ymant vrems, lichtelick belet, dat ickt niet maken en kan, als op een waghen of in een schip, etc. Om dit belet te voorkommen segghe ick stillekens yet van buyten op, te weeten een veers of twee uyt Virgilius etc., of spreke by myselven eenighe heftige woorden, waardoor ick myn gedachten van den persoon, die ontrent my is ende my beschaempt maeckt, afkeere tot yet anders, dat my niet en belet.
Ga naar margenoot+Ick achte dat de pesteGa naar voetnoot2) in heete daghen wel meest voortgaet, maer als daerop koude daghen kommen, dat dan oock diegene, die per insensibiles poros pestis materiam quydt geworden souden hebben, daermede bevanghen worden; ende also schyndt sy <te>Ga naar voetnoota) groyen, ende daer sterven der meer dan tevooren. Maer waert dat de koude bleef dueren, sy soude de locht suyveren ende also de sieckte doen minderen. Ga naar margenoot+Als menGa naar voetnootb) heet gegaen is, sal men sich wachten van in eenighe plaetsen te gaen daer de swaricheyt is. Want dewyle men dan veel asems van doen heeft, so trecktGa naar voetnootc) men lichtelick de materie der peste, die | hier ende daer met de locht vermeynght is, na sich int lyf. Maer tis goed te sitten dan by een goet droogh vier, hetwelcke, door de neuse int lichaem kommende, suyvert van binnen ende dryft uyt; ende van buyten het vel verwarmende, treckt uyt hetgene dat dampich int lyf is ende meughelick quaet, ofte van buyten ingekommen of van langherhandt daerbinnen vergadert ende geconcipieert. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[20 oktober 1624]Ga naar margenoot+Den 20en October 1624, als ick vant leger quamGa naar voetnoot3), seyde een vrouwe int schip, dat het in een huys, daer veel luyden van de peste gestorven syn, des snachs licht is; ende dat de peste ergens in eenen hoeck vlieght boven aen den solder by de spinnekoppen, ende dattet daer blickt gelyck een soute vischgrate snachs. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[24 oktober 1624]Ga naar margenoot+Den 24en Oct. - Justus TeelinckGa naar voetnoot4) cùm vidisset prunas candentes circa murum | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 308]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ positas in Sole, umbram reddere in muro, et sciret fieri id, quia igniculi exeuntes è prunis radijs solaribus obstant ne murum tangant eo loco, mirabatur apud me umbram quae nihil est, videri, corpus verò, cujus est umbra, non videri. Respondi multos igniculos in aere, secundùm trinam dimensionem volitantes, omnes suas umbras reddere in muro plano, duas duntaxat dimensiones habente, atque inde fieri ut multae umbrae ex multis igniculis in unum locum muri coeant, ideòque magis esse conspicuas quàm ipsos igniculos. Adhaec fieri interdum ut corpuscula ita sint disposita, viz. propè alias res ejusque coloris, vel solitariè volitantia, umbra verò nigra in muro candido; atque ita etiam umbram solitariam meliùs videri ipso corpore.
Ga naar margenoot+Vooren staetGa naar voetnoot1) hoemen sal gewennen eenen bas te leeren singhen teghen den tenor, te weten alsmen een manniere neempt, diemen vooreerst in alle moden gebruyckt. Dit doende, kanmen daerby oock den superius ende den contratenor voeghen, also datter allom onverwacht in kercken ende collegien op elcken psalm een volkommen partye kan gesonghen worden, alleen den tenor voor sich hebbende. Meyne oock, dat de monnicken op die of diergelycke manniere alle dynghen haer craeltjens leeren singhen, hebbende daertoe de formen van de acht toonen, waerdoor sy weten hoe sy elck veers eyndighen sullen ende wat toonen dat sy tusschen het beginsel ende eynde singhen sullen, gaende altyt op eenen voet, also datse heele boecken, als den heelen bybel, op accoort singhen konnen, sonder ommesien, al en stater niet af op musycke, alst slechs in veersen afgeteyckent is. Ende konnen door de acht toonen elck veers op achtderley mannieren singhen.
Ga naar margenoot+Inductio non potest dici cùm enuntiatio probatur per varia argumenta, quorum singula eam possent separatim probare, ut: Homo est animal, nam sentit, edit, ambulat, etc. Sed cùm ea probatur per ejusmodi media, quae sola non sufficiunt, verùm relinquitur semper dubium an non posset instantia contraria inveniri, ut: Animalia meticulosa habent cor amplum proportione, ut cervus, dama, mus etc. Hoc posito, videmus inductiones fieri dupliciter, viz. cùm multas species enumeramus, vel multas rei partes. Enuntiatio affirmativa potest probari per inductionem partium praedicati. Exempli gratiâGa naar voetnoota): Petrus est doctus, nam est logicus, physicus, mathematicus, historicus etc., nec ulla pars quae hominem doctum constituit, in eo desideratur. Hîc sumitur doctus pro toto, ita ut quis nequeat doctus dici qui non habeat omnes doctrinae partes. Praedicatum autem hîc nunquam sumitur | generaliter, ut: Homo est animal, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 309]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ id est homo est aliquod animal. Non igitur hîc potest esse enumeratio specierum praedicati; sufficienter enim enuntiatio probata est, si una species praedicati insit subjectio. Enuntiatio negativa potest probari per inductionem specierum praedicati. Exempli gratiâGa naar voetnoota): Petrus non est doctus, nam non est logicus, nec physicus, nec mathematicus, nec historicus etc., nec aliquid in eo est per quod dici posset doctus. Hîc sumitur doctus pro genere, ita ut doctus dicaturGa naar voetnootb), de quo aliqua doctrinae species potest dici. Non igitur potest quis probari non esse doctum, nisi ab eo omnes docti species removeantur. Praedicatum autem hîc nunquam sumitur totaliter, ut: Homo non est bestia, id est Homo non habet omnes partes quae requiruntur ad constituendam bestiam. Non igitur hîc potest esse enumeratio partium praedicati; sufficienter enimGa naar voetnootc) talis enuntiatio probata est, si non omnes partes necessariae insint subjecto. Enuntiatio universalis potest semper probari per inductionem specierum subjecti. Exempli gratiâa): Omnia animalia meticulosa etc., ut supra. Quem modum inductionis duntaxat Logici describunt; subjectum autem nunquam potest totaliter sumi, ut: Homo est animal, id est omnis vel aliquis homo est animal generaliter. Non igitur unquam fit enumeratio partium subjecti; necessè enim est affectionem inesse toto subjecto, etGa naar voetnootd) quantitas universalis vel particularis, videtur esse de essentiâ subjecti. Si autem toto subjecto aliquid non conveniat, committitur ambiguitas, ut: AEthiops est albus. Particularis ergo negativa admittit duntaxat inductionem per species praedicati, particularis affirmativa per partes praedicati, universalis negativa per species subjecti et praedicati, universalis affirmativa per species subjecti et per partes praedicati. Mixtae enuntiationes admittunt inductiones pro naturâ simplicium, ex quibus componuntur, ut: Musica accommodata est solis voluptatibus. Haec enim constat ex: Omnis musica est accommodata voluptatibus, et: Omnis musica est accommodata non voluptatibus. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[28 oktober 1624]Ga naar margenoot+Abraham MelisGa naar voetnoot1), den 28en Octob., seyde, dat de Coninck van SwedenGa naar voetnoot2) (van wien hy nu rechs quam) dickwils ende sekerlick geproeft heeft, dat een groote cogel, met cruydt, na advenant gejaeght synde, so verre niet en vlieght als een cleynderGa naar voetnoot3), ende dat (seyde hy) omdat den grooten platter is, te weten de platticheyt nader, ende also so wel door de locht niet en kan als een kleynder, eveneens gelyck een groote kogel so diep in een aerde bollewerck niet en kan geschoten worden als een kleyne. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 310]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+
Daerop ick antwoorde dat haghel, dat is de cleynste cogelkens, geweldich raschGa naar voetnoota) voortgedreven worden solanghe sy int roer syn, ende gerocht worden van de cracht des buscruydts; maer buyten het roer kommende, terstondt haren loop eyndighenGa naar voetnootb) omdat dese kleyne dynghen een groote superficie hebben na de proportie van haere lichamen, weerhouden synde van de locht, also dat se eerst veel lyden konnen van het cruydt ende daerna seer teghen gehouden <worden>Ga naar voetnootc) van de locht. Maer de grootste cogels, al en wordense so seer van de locht niet weerhouwen, so en heeft oock het cruydt, om deselfde reden wille, sulcken macht op haer niet, omdat de superficie cleyn is na proportie van haer groot lichaem. Daerom, om dat gelyck te maken, moester soo veel cruydt meer toe syn alse meer weghen dan de cleyne, ende dan noch so veel meer als de proportie van haer superficies | teghen haer lichaem minder is dan der cleyner. Ende dan sal den grooten kogel, so rasch voortgaende int geschut als de cleyne dede, ende soseer van de locht niet verhindert werdende, veel verder vlieghen. Anders, om een groote cogel effen so verre te doen vlieghen als eenGa naar voetnootd) geproefde cleyneGa naar voetnoote), so moest men, het cruydt naer advenant de swaerheyt genomen hebbende, noch soveel vermeerderenGa naar voetnootf) totdat men siet, dat de hulpe des lochts ende des cruydts het begeerde tsamen uytbrenght.
Ga naar margenoot+Ab. Melis seght oock, datmen in Sweden de hartste metalen smelt met hitte, die men door een buyse leydt uyt eenen back, daerse eerst in gevanghen wort, als staende over het vier gelyck eenen helm; meyndt oock, datmen op die maniere met min vier dan men nu doet, eenen brouwketel soude konnen heeten, te weten, soomen door sulcken buyse de hitte onder den ketel als in eenen hooven liet kommen, ende aen den voet van desen hoven lochtgaten maeckt, daerdoor de grofste hitte, altyt onder wesende, wech gaet, also dat die hove onder den ketel altyt vervult blyft met de subtylste hitte. Twelck ick qualick geloove, nadiender, na d'oude manniere, onder eenen brouketel weynich hitte verloren gaet, daer hierdoor het lochtgat al veel verliest, tensy de subtylheyt des viers int opperste des hovens, den bodemGa naar voetnootg) des ketel rakende, beter door den ketel kan danGa naar voetnooth) tgene met roock ende locht gemeynght is. Twelck men proeven konde, ende meteenen maken datter onder niet te veel uyt en vlieghe, maer dat dese subtyle hitte onder den ketel gepropt ende gepranghtGa naar voetnooti) wierde, vooren oock al toe synde, behalven een cleyn gaetjen, daerdoor de buyse de hitte inbrenght.
Ga naar margenoot+Ab. Melis seyde oock, dat den artillerymeester des Conings hem geseydt heeft, dat men over twater veel langher rechte houden kan int schieten met een grof geschut, dan lanckx het landt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 311]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+
De reden acht ick te syn de geduerighe ende menichvuldigeGa naar voetnoota) dampen dan opt lant opgaende uyt het water, die den cloot, maer weynich pooghende te sincken, doordien hy in corten tyt veel lochts raeckt (twelck voorenGa naar voetnoot1) ergens breeder verclaert is), gemackelick een weynich tyts konnen ophouden, makende de locht daer wat dichter ende selve opwaerts poogende, wesende oock koudt ende vochtich, contrary de nature des viers.
Ga naar margenoot+Een predicant staende een half uere van HorenGa naar voetnoot2), seyde my dat de predicanten in Noorthollant, daer veel netten in de kerken opgehanghen worden, bescheelick gewaer worden dat sy veel luyder moeten roepen, eer sy gehoort kunnen worden, ten tyden als de vischnetten in de kercke hanghen. Ende mishandt haer seer in haer stemmen. De reden is, dat de reflectie benomen wort. Desgelyckx gevoelt men hier oock als de kercke vol volckx is, daerin de stemme cropt ende teghen de effene vloer niet steuten en kan; gelyck oock een gladde, effene, witte kamer met hetselfde licht claerder isGa naar voetnootb) dan een oneffene etc. De aessemen des volckx in een kercke verdrucken de locht seer, ende en verhinderen de stemme ende tghehoor daerdoor oock niet weynich.
Ga naar margenoot+Anno 1624, den 26en Augusti (also onsen conrector van Rotterdam, Henricus cranenburchGa naar voetnoot3), overleden was den 22en dito), hebbe ick, uyt last van de scholarchae, Burghmr GoereeGa naar voetnoot4) ende D. NieuenroGa naar voetnoot5), des overledens lessen beginnen waer te nemen. Ende den 4en November ben ick in syn plaetse conrector gekoren by de gantsche vroetschap, niemant anders stemmende. Syn gage was oock de myne, 450 guldenGa naar voetnootc) sjaars ende daertoe de woningheGa naar voetnoot6). | | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[8 november 1624]Ga naar margenoot+Syllogismi hypothetici propositionem antèGa naar voetnoot7) ostendi varijs modis efferri, viz. interdum subjectum, interdum praedicatum bis repetitur etc. Nunc verò ejus rei origo et fundamentum occurrit noctu den 8en Novemb. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 312]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+
Ga naar margenoot+Propositio igitur hypothetica nihil aliud est quàm enthymema estque connexio alterius praemissarum cum conclusione idque in tribus figuris. Vulgaris autem modus, quein Logici solum videntur cognovisse, est connectio minoris propositionis cum conclusione in primâ figurâ. Exempli gratiâGa naar voetnoota): Omnis homo est animal; Petrus est homo; ergo Petrus est animal. Hinc fit talis hypothetica: Si Petrus est homo, Petrus est animal. Jam verò videamus varietatem et sumatur major cum conclusione. Hinc fit: Si omnis homo est animal, Petrus est animal. In secundâ figurâ: Nullus lapis est homo; Petrus est homo; ergo Petrus non est lapis. Hinc fiunt: Si Petrus est homo, Petrus non est lapis, quae coincidit cum vulgari, et: Si nullus lapis est homo, Petrus non est lapis. In tertiâ: Omnis homo est animal; quidam homo est Petrus; ergo Petrus est animal, Hinc fiunt: Si quidam homo est Petrus, Petrus est animal, et: Si omnis homo est animal, Petrus est animal. Idem fiat in omnibus modis. Praeterea conjunctis duobus syllogismis, fit aliud genus enthymematis, aut propositionis hypotheticae, sumptâ aliquâ quatuor praemissarum cum conclusione, hoc modo: Omne animal sentit; omnis homo est animal; ergo omnis homo sentit. At: Petrus est homo, ergo Petrus sentit. Hinc fiunt: Si omne animal sentit, Petrus sentit; si omnis homo est animal, Petrus sentit (ubi quatuor sunt termini diversi); si omnis homo sentit, Petrus sentit; si Petrus est homo, Petrus sentit. Idque tentandum in varijs modis conjunctionem secundùm syllogismorum numerum, figuras, et modos. Hinc reductio spontè se prodit. Hinc etiam regulae consequentiarum eruuntur. Nam si praemissarum aliqua vera est, cùm altera praemissa suppressa pro verâ etiam habeatur, sequitur necessariò conclusio, quae semper est consequens hypotheticae; at si praemissaGa naar voetnootb) (quae est antecedens in hypotheticâ) negetur, non ideò falsa est conclusio. Poterit enim forsitan altera substitui in ejus locum vera. Tum, si conclusio falsa est, necessè est praemissarum aliquam falsam esse, quae si est antecedens hypotheticae, evertitur verâGa naar voetnootc) et fit conclusio. Si verò suppressa estGa naar voetnootd) falsa, consequentia non est bona, quia ex falsis verum sequi non potest. At si conclusioGa naar voetnoote) affirmetur, non propterea praemissa estGa naar voetnootf) vera, quia ex falsis verum potest colligi syllogisticè. Exempli gratiâ a): si Petrus est homo, Petrus est animal; at Petrus est homo; ergo Petrus est animal. Hîc, quia minor propositio, Petrus est homo, assumitur, et suppressa major: Omnis homo est animal, vera intelligitur, etiam legitimè concluditur: Petrus est animal. At si minor: Petrus est homo, evertitur, non propterea evertitur etiam conclusio. Erit enim hîc minor negativa in primâ figurâ, et potuisset altera quaedam, viz.: Canis est homo verè evertitum. Tum: Si lapis est homo, lapis est animal; at lapis non est animal; ergo lapis non est | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 313]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ homo. Hîc conclusio Lapis est animal evertitur et negatur, id est dicitur esse falsa; ergo etiam praemissa antecedens: Lapis est homo est falsa, quia suppressa Omnis homo estGa naar voetnoota) animal vera est, nam ex utrâque verâ non posset sequi falsum. At etiamsi conclusio Lapis est animal foret vera, non proptereaGa naar voetnootb) praemissa Lapis est homo, esset vera. |
Ga naar margenoot+Inductione peractâ, videndum an sit legitima. Legitima est cùm singulae instantiae possint syllogisticè inferre particularem conclusionem subalternam propositioni, per inductionem probandae. Ut si probem omnia animalia meticulosa habere cor amplum, per cervum, damam, murem, hinc fiunt syllogismiGa naar voetnootc): Cervus habet cor amplumGa naar voetnootd); cervus est animal meticulosum; ergo aliquodGa naar voetnoote) animal meticulosum habet cor amplum, et sicGa naar voetnootf) per damam et murem etc. Nec aliam ob causam affertur ab opponente inductio, ut cogatur respondens ipse aliud quid afferre. Det igitur operam opponens ut inductionis instantiae quotquot affert, sint verae. At si alio disputationem gestiat transferre, licet opponenti instantiam afferre, quam speret respondentem negaturam; speret, inquam, nam non cogitur respondens eo transferre disputationem quo velit opponens. Sed licet ipsi, idque elegantiùs et pressiùs, omissâ falsâ instantiâ, novam proferre, ad quam opponens cogatur accedere. At si velit respondens certâ de causâ eo concedere, ac neget instantiam aliquam opponentis, non oportet jam opponentem ex eâ instantiâ syllogismum facere secundùm mentem respondentis (ut antè praecepi), nam ea non est ejus mens, sed immediatè probare suam instantiam esse veram. Ut, si negat respondens cervum esse animal meticulosum, vel habere cor amplum, probandum est alterutrum.
Ga naar margenoot+Disputaturus cum privato quodam ambigit saepèGa naar voetnootg) <ut>Ga naar voetnooth) uter debeat defendere aut opponereGa naar voetnooti). Ratio autem exigit ut is, qui affirmativam propositionem statuit, sit defendens, quia theses debent esse affirmatae; thesium vero author est defendens, nam qui theses negatas proponunt, peccant contra leges artium, a Rameis tam studiosè explicatas. Cùm autem faciliùs sit negare quàm affirmare, negantis erit opponere; in pluribus enim figuris et modis <magis>Ga naar voetnootk) negatur quàm affirmatur. Imò affirmatio universalis, quales debent esse theses, tantùm potest probari in BarbaraGa naar voetnoot1), cùm ejus contradictoria concludi possit in sex modis. Ne tamen uni perpetuò incumbat is labor opponendi, intercedit legitima inductio. In privatâ enim disputatione cogitur respondens suam instantiam probare auditoribus, nam quid absurdiùs quàm effugium quaerere per aliquid, quo ipse non possit ostendere | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 314]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ verum esse? In publicis disputationibus academiarum usus obtinuit ut defendens semper defendat, fortè contra legitimum modum et ordinem. Certè privata disputatio, ubi neuter venit ad oppugnandum, debet vicissitudinem aliquam prae se ferre, quae per inductionem procuratur.
Ga naar margenoot+Probatur quaestio vel per praemissas, id est per medium terminum qui anteceditGa naar voetnoota) quaestionem, id est naturâ prior est, vel per consectaria et lemmata, id est per medium qui quaestionem sequitur, id est naturâ posterior est. Iterum per praemissas probamus vel simpliciter, id est cùm unus tantùm est medius terminus isque absolutè quaestionem infert, nihil omittens quod facit ad concludendum ita ut medium totum et plenum sit expressumGa naar voetnootb); vel per inductionem, ubi medium non integrum ponitur, sed relinquitur ejus pars aliqua respondentis vel auditorum sinceritati judicanda. Per consectaria verò vel deducimus ad absurdum, quando quaestionis contradictorium fit alterutra praemissarum estque non minùs firmum argumentandi genus quàm praecedentia; nihil enim verum est ex quo falsum sequitur. Vel quando quaestio ipsa est alterutra praemissarum; estque minùs | firmum quidam argumentum ad probandam quaestionem, quia ex falsis verum aliquando sequitur, sed tamen per argumentandi genera praecedentia; ostenditurque quaenam vera et bona ex quaestione nostrâ (siquidem vera sit)Ga naar voetnootc) consequantur. Optimè igitur et eleganter his quatuor modis probationum tota confirmatio absolvitur. |
|