| |
| |
| |
7. De ineenstorting
Niet enkel zijn weerzin tegen het debat over het socialisme en zijn achterdocht, gewekt door Van Eedens houding in de Lieven-Nijland-affaire waren oorzaak, dat Kloos in 1892 zijn ijver als redacteur begon te verliezen. Hij was op dit punt overgevoelig voor het oordeel van zijn mederedacteuren. Al op 30 Mei 1890 had hij aan Frederik van Eeden geschreven: ‘Ja, ik word een beetje opgewonden, als jullie, zooals zoo vaak reeds, Goes vooral, vinden dat ik een slordige secretaris ben’. In dit zelfde briefje vergeleek hij zich met de gevestigde en geëerde Van Eeden en noemde zich ‘een onbekende bohémien, die van den dag op den dag leefde’. Hij vervolgde: ‘Ik zeg dit niet met bitterheid, zooals je misschien denken kon, om het contrast, dat er voor jou in ligt. Ik ben tevreden en meer kan men niet verlangen. Ieder heeft zijn eigen noodlot’.
Dit noodlotsbesef van Kloos is niet onverschillig geweest voor hetgeen na October 1892 ging gebeuren. Terwijl Gorter in de voorafgegane jaargang 1890-1891 buitengewoon vruchtbaar geweest was, luwde de medewerking van Kloos. Dit bracht Frank van der Goes op het denkbeeld, Gorter bij schrijven van 24 September 1892 te vragen om verdere medewerking en hem tevens uit te nodigen, zo mogelijk de volgende redactievergadering bij te wonen. Het lag in de bedoeling, Gorter de verzorging van de letterkundige kroniek op te dragen naast Kloos, die hier geen oren naar had. Op 15 Januari 1893 kwamen P.L. Tak en Frank van der Goes ten huize van Frederik van Eeden te Bussum bijeen om zich, bij afwezigheid van Kloos, te beraden over de vraag, hoe zij de inzinking der werkkracht van de secretaris passend konden neutraliseren. Hierbij schijnt Van Eeden het voorstel te hebben gedaan, Herman Gorter in de redactie op te nemen. Dit lag ongetwijfeld in de bedoeling van Frank van der Goes. Het voorstel werd aanvaard en aan Kloos bekend gemaakt, doch deze voerde het niet uit. Op 28 April 1893 vergaderden alle redacteuren nu op de kamer van Kloos en maakten hem bekend, dat zij geen genoegen namen met de tegenwerking, die zij van hem ondervonden. P.L. Tak en F. van Eeden verklaarden, zich uit de leiding van de lopende jaargang terug te trekken en de volgende niet meer te zullen redigeren, als er geen verandering kwam. Frank van der Goes reserveerde zijn redacteurschap voor politiek, hetgeen wel betekent, dat hij zich inzake het oordeel over bijdragen van andere aard bij de beslissing van Tak en van Eeden aansloot. In diezelfde maand April hadden Henriette van der Schalk en J.H. Leopold hun eerste bijdragen gepubliceerd in De Nieuwe Gids, doch de vernieuwingsmogelijkheid die hierin school, is aan de redactie ontgaan. Kloos begon nu te knoeien als secretaris. In Juni en Augustus 1893 nam hij gedichten op van G.K. van den Bosch en van Lucie Broedelet onder schuilnaam Stella Violantilla, die in
geen vorige aflevering van het blad toegang gevonden zouden hebben. Hiernaast liet hij het woord
| |
| |
aan P. Tideman, die aforismen publiceerde met ‘Paul Zeidit’ eronder. Van zichzelf herdrukte hij oud werk, dat vroeger in De Nederlandsche Spectator, Astrea en Nederland gestaan had. Ook van Jacobus van Looy drukte hij vroegere verzen af. De sluitnummers van de 8e jaargang bewezen, dat hij op dit ogenblik, door welke oorzaken dan ook, geestelijk onvermogend was, geheel alleen de verantwoordelijkheid voor een tijdschrift te dragen.
Nochtans verscheen het eerste nummer van de 9e jaargang, het Octobernummer 1893, met op de omslag uitsluitend de naam van Willem Kloos als redacteur. Een sonnet, getiteld Zelf-Bewustzijn en gedateerd 20 September, was al wat strekken moest om deze aanzienlijke redactiewijziging aan de lezers te verklaren. Hierin zegt Kloos vaarwel aan heel de jongere generatie, een ‘geslacht, dat was en thans verdwijnt’, om zich eenzelvig terug te trekken in bespiegelingen over de eigen God, die hem altijd schoort. Deze tragische verbijstering van Kloos blijft de hoofdoorzaak der ineenstorting van De Nieuwe Gids, maar zij vindt zelf haar achtergrond in het uiteengroeien van de zelfstandig geworden talenten der jonge letterkundigen. Na wat gebeurd was, konden Kloos, Verwey en Van Eeden niet meer samenwerken. Zij moesten eigen wegen gaan.
Frank van der Goes herinnerde Kloos aan het feit, dat hij als politiek redacteur had willen aanblijven. Hierop kreeg hij een ontwijkend antwoord, gedateerd 11 October 1893. Bij schrijven van 3 November 1893 deed hij nogmaals beroep op Kloos: ‘Help mij alleen om goed te maken wat goed te maken is’. Het was vergeefs. Nu wendde hij zich tot Van Eeden en Verwey die als oprichters-eigenaren, gelijk ook hijzelf was, onmiskenbare rechten konden doen gelden. Op 17 November 1893 bezocht hij Van Eeden, die hem volmacht gaf om een andere redactie samen te stellen. Hij had redenen, om eerst Van Eeden afzonderlijk te bewerken en daarna pas Verwey. Vooreerst was Van Eeden in 1893 nog redacteur geweest. Hij had zijn officiële ontslagbrief pas 3 November 1893 ingediend, terwijl Verwey al in 1890 was heengegaan. Maar bovendien was Van Eeden in het Octobernummer 1893 dieper dan alle anderen gekwetst door de Gedachten en Aforismen over Frederik van Eeden, waarin Kloos o.m. beweerde: ‘Van Eeden is niet absoluut slecht. Van Eeden is alleen maar een geniepige jongen, die altijd heeft afgekeken van de lei van zijn buurman’. Het nummer verscheen een maand te laat en kwam 2 November 1893 bij Van Eeden in huis. Het maakte hem ‘niet zoo bedroefd als wel behoorde’ maar hij vroeg zich onmiddellijk af ‘waar dat op uit zal lopen?’. Gorter was blijkens een aantekening, die Van Eeden op 3 November maakte, dieper onder de indruk. Ook het bezoek van Frank van der Goes in de voormiddag van 17 November staat in Van Eedens dagboek genoteerd, maar zonder enig commentaar, behalve, dat hij daarna met Gorter een wandeling in de regen gemaakt heeft.
| |
| |
Op 18 November 1893 schreef Van der Goes uitvoerig aan Verwey en verzocht hem, deel te nemen aan een nieuwe redactie (die de stoffelijke belangen van Kloos zou ontzien) of althans, Van Eedens voorbeeld te volgen en Van der Goes te volmachtigen tot het vormen van zulk een redactie. Verwey antwoordde op 20 November. Hij vond, dat Kloos niet uit De Nieuwe Gids verwijderd worden kon en ried aan, de zaak op haar beloop te laten en maar te zien, wat er gebeuren zou. Op dezelfde 18 November vroeg Van der Goes aan Van Deyssel, of hij eventueel zitting zou willen nemen in een nieuwe redactie. Deze weigerde deel te nemen aan enige oppositie tegen Kloos en verklaarde zich alleen bereid, als Kloos secretaris bleef. Tenslotte riep Van der Goes de bemiddeling in van de uitgever Versluys, die geen eigendomsrechten had, zo min als Van Deyssel, maar die dan ook moeilijk kiezen kon tussen de redactiesecretaris en de overige eigenaars, zodat hij de brief van Frank van der Goes onbeantwoord liet. Hiermee was de eerste herstelpoging van de baan.
Inmiddels gebeurde er iets, dat zijdelings met de toestand samenhing, maar hem rechtstreeks en beslissend beïnvloedde. In het weekblad De Kunstwereld begon Albert Verwey op 18 Januari 1894 de publicatie van zijn opstel Letterkundige kritiek. - Frederik van Eeden. Ellen. Johannes Viator, dat tot begin Februari zou blijven lopen en vlak hierna bij de uitgever D. de Voogd te Amsterdam als vlugschrift verscheen. Verwey had Van Eeden ervan in kennis gesteld, dat dit stuk verschijnen zou. Zonder het nog gezien te hebben, antwoordde Van Eeden op 18 Januari aan Verwey, dat hij het jammer vond, niet om zijn persoonlijke gevoeligheden, maar om het ongunstige moment en omdat hij Verwey's oordeel nog onvoldoende gerijpt achtte. Hij schreef: ‘Ik begrijp niet, dat jullie niet wat voorzichtiger bent. Kloos is woedend, da's tot daar an toe. Maar koelhoofdige, wijze menschen moesten toch wat voorzichtiger zijn’.
Hier had hij op dit ogenblik geen ongelijk in. Twee dagen later, op 20 Januari, las hij het afgedrukte stuk, het bedierf zijn levenslust, gelijk hij 21 Januari noteert en hij ontwierp op 22 Januari een uitvoerige brief ‘zonder plan op verzenden’, die hij echter voorlegde aan Lodewijk van Deyssel. Hij had daar weinig succes mee, want Van Deyssel vond het stuk ‘wrevelig en nietszeggend’. Er stond in: ‘Daarom is Kloos dieper en oprechter dan jij, want zijn werk geeft onmiddellijk zijn begrip te kennen dat zijn haat en woede op andere grond rust dan op een zuiver artistieke afkeuring’.
Verwey kreeg dit niet onder ogen, maar Van Eeden, die althans door onthouding van tegenwerking aandeel hebben moest in iedere poging om De Nieuwe Gids te herstellen, kon nu toch moeilijk steun gaan geven aan plannen, waar Verwey bij betrokken was! Wel kreeg hij op 25 Februari bezoek van Verwey met Van Deyssel, maar hij ‘vermeed alle litteraire gesprekken’. Het Aprilnummer 1894 van De Nieuwe Gids opende na het eerste halfjaar, dat nergens op geleken had, met een Inleiding tot de tweede reeks der Nieuwe
| |
| |
Gids jaargangen, ondertekend door Willem Kloos, die zich Hein Boeken en P. Tideman als nieuwe mederedacteuren had geassumeerd zonder hiertoe door zijn mede-eigenaren gerechtigd te zijn. Het kon niet anders, of die Inleiding moest de vroegere medestrijders ten diepste verontwaardigen. Zij werden er ronduit bespottelijk in gemaakt als onnut geworden dienstknechten van Willem Kloos, ‘den oprichter en eersten ideeën-aangever’, wien zij ‘vriendschappelijk’ de plaats lieten, ‘die hem rechtens toekwam’. Deze hoon was voor Frank van der Goes onverteerbaar. Ook Verwey werd er razend van. Hij stelde zich met Van der Goes in verbinding; samen bezochten zij Versluys. Verwey liet bij schrijven van 23 April 1894 aan Kloos weten, dat hij als mede-eigenaar geen genoegen nam met de overdracht van het redactiesecretariaat aan P. Tideman. Herzelfde berichtte Frank van der Goes aan Kloos bij schrijven van 24 April 1894. Van der Goes schreef waar het op stond: ‘de overeenstemming tusschen de eigenaren onderling en met de vroegere medewerkers zal ertoe leiden dat zij, liefst in overleg met u, een nieuwe redactie benoemen’.
Kloos wilde nu met Van der Goes praten en liet dit weten per briefkaart van 25 April, waarop Van der Goes zich met Versluys in verbinding stelde, die beloofde, geen volgende aflevering meer te zullen verzorgen op aanwijzen Van Tideman, doch de rechten der eigenaars te zullen erkennen. De drukker Clausen werd in die zin geïnstrueerd. Dit gedaan zijnde, schreef Van der Goes op 27 April aan Kloos, dat deze beslissen moest, of hij in een nieuwe samenstelling wenste mee te doen of niet, echter buiten het secretariaat, waarvan hij trouwens afstand gedaan had door het over te dragen aan Tideman. Bovendien werd Kloos uitgenodigd, een redactie-vergadering van de eigenaren-redacteuren bij te wonen op Maandag 30 April 1894 des avonds om acht uur ten huize van Frank van der Goes. Kloos liet weten, dat P. Tideman de verantwoordelijke redactiesecretaris was en dat tegenwerking van de geregelde voortgang op maatregelen van de nieuwe redactie (W. Kloos, P. Tideman en H.J. Boeken) zou stuiten.
Op 26 April sprak Van der Goes met Versluys af, dat diens plan om niet verder te werken met Kloos, Tideman en Boeken bekrachtigd zou worden door een pertinent verbod van de eigenaars Van der Goes, Verwey en Van Eeden. Deze brief werd dezelfde 26 April gepost en onmiddellijk begonnen Verwey en Van der Goes te werken aan de samenstelling van een April-nummer, dat inderdaad een ‘nieuwe reeks’ inluiden moest en het onwettige Aprilnummer van de Klooscombinatie zou vervangen.
In twee dagen tijds verzamelde Verwey copie van Jacobus van Looy en Lodewijk van Deyssel, die hij op Vrijdag 27 April ter drukkerij van Clausen bezorgde. Ze werd daar op Zaterdag 28 April door P. Tideman in zijn hoedanigheid van redactiesecretaris van De Nieuwe Gids.... ontvreemd. Op diezelfde Zaterdag schrijft Versluys aan Verwey, dat er ter zetterij voldoende copie is voor het nieuwe nummer en dat hij hem onder dank voor
| |
| |
zijn welwillendheid verzoekt, geen verdere moeite meer te doen. Verwey wist heel goed, dat er geen copie genoeg kon zijn en vroeg Van der Goes om opheldering. Toen bleek, dat Versluys van zijn plan tot steun aan de combinatie Van der Goes-Verwey was teruggekomen!
Wat zat hierachter? Op Vrijdag 27 April, terwijl Verwey om copie ging bij Van Looy en Van Deyssel, die zelfs het redacteurschap aanvaardde, bezocht Versluys op eigen initiatief Van Eeden. De brief, die Van Eeden na dit gesprek aan Van der Goes verzond, is niet door Van der Goes afgedrukt in zijn Herinneringen. Hierdoor is een nauwgezette reconstructie van de feiten, waarop de beschuldiging berust, dat Van Eeden uit rancune de plannen van Verwey en Van der Goes dwarsboomde, niet meer mogelijk. In zijn dagboek noteert Van Eeden op 27 April 1894: ‘Versluys kwam om elf uur en bleef tot twee. Nog nooit zoo gemakkelijk met hem opgeschoten. Ik geloof hem nu te kennen. Hij is een lobbes, werkelijk goedhartig en goedwillig, en ik maak me niet meer bezorgd dat hij 't me lastig maken zal’. Deze aantekening zegt weinig, maar ze bewijst, dat Versluys en Van Eeden tot enig accoord zijn gekomen. Dit accoord betrof de opzegging van de volmacht, die Van Eeden aan Van der Goes gegeven had. Hij verzond deze opzegging op 27 April zowel aan Van der Goes als aan de uitgever Versluys. Is Versluys hem hierom komen vragen? In dat geval moet de beschuldiging van perfidie allereerst op de uitgever rusten. Is Versluys gekomen om bij Van Eeden steun te winnen voor het plan Van der Goes, waarom deed hij dit dan buiten weten van de eerstbetrokkenen? Hij had dan toch aan Van der Goes kunnen melden, dat hij Van Eeden zou bewerken. Wantrouwde hij de mogelijkheden reeds en ging hij Van Eeden maar eens zakelijk polsen? Dan blijkt uit zijn bezoek, dat hij na het gevraagde pertinente verbod der eigenaren om verder te werken met Tideman niet zo vast in zijn schoenen stond als Van der Goes en Verwey geloofden. Zij steunden dan op een zeer onbetrouwbare kracht.
Nauwelijks was Versluys bij Van Eeden vertrokken, of Verwey kwam daar binnen. Het dagboek verhaalt: ‘Aan 't eten kwam Verwey. Die had de insolentie - beter kan ik 't niet noemen - mijn medewerking te vragen voor zijn plannen met de N. Gids. Ik had moeite niet driftig te worden - en om dit te voorkomen antwoordde ik niet en sprak over andere dingen. Clara gaf door haar kalme en eenvoudige natuurlijkheid de beste houding aan alles. Het onderwerp werd doodgezwegen, we dineerden opgewekt en wandelden in de tuin. Verwey was wel eenigszins verlegen, maar wist het toch een wending te geven alsof hij ons aan 't schrikken had gemaakt en nu uit consideratie met ons zweeg. Een mensch met fijn gevoel had zich doodgeschaamd over zijn mal figuur. Toen ging hij naar Gorter. Ik was een uur lang beroerd door zijn bezoek en had spijt over al de krasse woorden, die ik niet gezegd had.’
Tenzij Van Eeden op de dag zelf in zijn dagboek de zaken schandelijk ver- | |
| |
draaid heeft, kreeg hij dus eerst bezoek van Versluys, die niets bij hem te maken had, daar Van der Goes door Van Eeden gevolmachtigd was en Versluys dus rustig met Van der Goes kon onderhandelen en vervolgens van Verwey, die hem door zijn publicatie in De Kunstwereld heftig had geprikkeld en hem altijd nog tot medewerking of tot het aanvaarden van een redacteurschap had kunnen uitnodigen, nadat de zaak beklonken was op de vergadering van 30 April. Om sterker te staan tegen Kloos, zocht Verwey steun bij Van Eeden. Vermoedelijk hoopte hij, alle oprichters-eigenaars behalve Kloos bijeen te brengen op de beslissende vergadering van 30 April.
Er is een kink in de kabel gekomen op het ogenblik, dat Versluys, aarzelachtig en wantrouwig tegenover het plan Van der Goes-Verwey, op eigen gelegenheid wilde onderzoeken, of hij bij welslagen van dit plan rekenen kon op de medewerking van de populairste schrijver onder de Nieuwe Gidsers. Van Eeden zal hierop geantwoord hebben, dat de Nieuwe Gidsers doen konden wat ze wilden, maar dat ze op zijn actieve medewerking niet meer behoefden te rekenen. Versluys vond, dat die afzijdigheid de zaak veranderde en heeft misschien Van Eeden te verstaan gegeven, dat de volmacht aan Frank van der Goes onder die omstandigheden weinig beduidde voor de nieuwe redactie en dat hij haar zeker verwittigen moest, met die volmacht niets anders te bedoelen dan een algehele onwil om hen positief te steunen. Zelf trok Versluys onderwijl uit de gebleken onwil van Frederik van Eeden zijn zakelijke consequentie.
Allerongelukkigst kwam nu vlak na dit gesprek Verwey binnen en begon Van Eeden, die juist aan Versluys uiteengezet had, met de zaak niets meer te maken te willen hebben, weer in die zaak te betrekken. Verbitterd door de kritiek op zijn jongste boeken, neemt Van Eeden de houding aan van iemand, die aangezocht wordt, nu men hem gebruiken kan, doch die men overigens versmaadt. Hij laat Verwey praten en begaan, na nogmaals gezegd te hebben, dat hijzelf buiten de zaak gehouden wil worden en aan de nieuwe combinatie niet meewerken zal.
Als Verwey weg is, schrijft Van Eeden aan Van der Goes, dat hij zijn volmacht intrekt, bedoelende, dat er van hem geen positieve medewerking aan de nieuwe reeks verwacht moet worden.
Op 28 April heeft Van Eeden innerlijk nog last van zijn gesprek, de vorige dag, met Verwey. Hij noteert: ‘Nu en dan nog gezeurd over Verwey, maar langzaamaan verzoend met mijn gedrag, en leeren onderdrukken de neigingen tot boosheid, de vinnige gezegden en brieven die in mij oprezen’.
Voor Van der Goes betekent de ontvangst der mededeling van Versluys, dat er ter zetterij genoeg copie is, en van het bericht van Van Eeden, dat hij zijn volmacht intrekt, de verijdeling van zijn plan. Beide berichten ontving hij 30 April. De eigenaren-vergadering is nu zinloos en gaat niet door. Op 1 Mei noteert Van Eeden argeloos in zijn dagboek: ‘Herman (Gorter)
| |
| |
vertelde dat Verwey's plannen mislukt waren’. Wil men Van Eeden niet aanzien voor een volstrekte vervalser, dan ontlast deze aantekening hem van de verdenking, als zou hij het op de mislukking van die plannen hebben aangestuurd. Zijn mededeling in de brief van 5 Mei aan Van der Goes: ‘Mijn rol is minder negatief geweest dan ik bedoeld had’ geeft werkelijk zijn houding weer. Hij had gehoopt, buitenstaander te blijven, maar kon er zich niet geheel buiten houden, toen hij door Versluys en Verwey in het verloop werd betrokken. Zijn aandeel werd nu noodlottig, ofschoon het aandeel van Versluys in het verloop der gebeurtenissen eigenlijk al beslissend was, voordat Verwey Van Eeden bezocht.
Nadat hij Van Eedens bericht ontving, schreef Van der Goes hem op 2 Mei een verwijtende brief, die hij niet liet herdrukken in zijn Herinneringen. Op 3 Mei bericht Van Eeden aan Versluys, hem, den uitgever, zijn eigendomsrecht af te staan. De verwijtende brief van Frank van der Goes noemt hij in zijn dagboek op 3 Mei ‘een alleronaangenaamste brief’. Hij antwoordt diezelfde avond uitvoerig en schrijft op 5 Mei nog eens, nu vriendelijker aan Frank van der Goes. Inmiddels drukte P. Tideman in de Mei-aflevering van zijn Nieuwe Gids de copie af, door Van Deyssel en Van Looy aan Verwey ter beschikking gesteld! Hierop volgden openlijke verklaringen van de bedrogenen in het dagblad De Telegraaf, die voor iedereen duidelijk maakten, dat er geen samenhang meer was tussen de voormalige redacteuren en medewerkers. De ineenstorting was voltrokken. Iedereen lag met iedereen overhoop voor de openbare waarneming. Met ingang van 1895 begon De Nieuwe Gids als maandblad te verschijnen bij de uitgever S.L. van Looy, nadat Kloos op 21 Augustus nog eens moeite gedaan had, Van Eeden als medewerker te herwinnen en nadat Versluys op 5 November de redactie getracht had over te dragen op Van Eeden en Gorter met Gorter als secretaris. ‘En nu wij dat niet doen, houdt De N. Gids op’, noteert Van Eeden. Op 1 Juli waren Verwey en Van Deyssel met de vertegenwoordiger der uitgeverij Scheltema en Holkema tot overeenstemming gekomen over de uitgifte van het Tweemaandelijksch Tijdschrift, dat in deze, uiterst neutraal lijkende titel, te kennen gaf, De Nieuwe Gids, nu hij maandblad werd, te willen voortzetten in zijn oorspronkelijke gedaante.
| |
Aantekeningen
1. Over de geschiedenis van De Nieuwe Gids is het meest te vinden in G. Stuiveling, De Nieuwe Gids als geestelijk brandpunt, Amsterdam, 1935, aan te vullen met gegevens uit G. Colmjon, De oorsprongen van de Renaissance der litteratuur in Nederland, Arnhem, 1947. Het archief van De Nieuwe Gids berust in de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage en is afzonderlijk gecatalogiseerd door P.J.H. Vermeeren en D.J.H. ter Horst in: Overzicht van de verzameling Dr Willem Kloos, 's-Gravenhage, 1941. De uitgegane correspondentie van Kloos als redactiesecretaris tussen 1886 en 1890 is grotendeels gepubliceerd in De Nieuwe Gids XLVIII (1933), I, 20 vv., XLIX (1934) en L (1935) I
| |
| |
passim. De notulen der redactievergaderingen van 3 Juli 1885 tot 25 November 1891 zijn openbaar gemaakt in De Nieuwe Gids XL (1925), II, 441-450 en XLIV (1929), II, 125-145. De oudste prospectus van de N.G. werd herdrukt in De Nieuwe Gids XLIV (1929), I, 5-6. Reacties van ouderen werden openbaar gemaakt in De Nieuwe Gids XLIV (1929), I, 129-130 en 365-369. De correspondentie tussen Verwey en Van Eeden is te vinden in: Mededelingen van het Frederik van Eeden-genootschap XI, Juni 1948. De correspondentie tussen F. van der Goes en W. Doorenbos in: C.G.L. Apeldoorn, Dr Willem Doorenbos, Den Helder, 1948, 283-290. Pers-critieken voor en tijdens de eerste afleveringen zijn herdrukt in De Nieuwe Gids XLIV (1929), I passim en II, 1-13. Brieven van en aan Verwey zijn gedeeltelijk opgenomen in Maurits Uyldert, De jeugd van een dichter, Amsterdam, 1948.
2-3. De Julia-affaire is uitvoerig verhaald met herdruk van de brochure De onbevoegdheid der Hollandsche literaire kritiek in De Nieuwe Gids XL (1925), II, 450-493. De correspondentie hierover tussen Kloos en Verwey en de brief van Doorenbos vindt men bij Uyldert, a.w. 185-194.
4. Het conflict tussen Kloos en Verwey is uitvoerig besproken door K.H. de Raaf in Willem Kloos, De mensch, de dichter en de criticus, Velzen, 1934, blz. 57-62 en door Maurits Uyldert, a.w. 195-232. Zie De Gids CXL (1948), 54-57.
5. Een overzichtelijke samenvatting van het debat over het socialisme geven Stuiveling a.w. 97-115, Colmjon a.w. 305-311 en Rob. Antonissen, Herman Gorter en Henriette Roland Holst, Antwerpen, 1946, 22-31. Zie ook J.A.N. Knuttel, Maatschappelijke Grondslagen van De Nieuwe Gidsbeweging in TNTL-LVI (1936-1937), 26. Een fascistische interpretatie van Lodewijk van Deyssels uitlatingen in dit debat gaf A. Haighton onder de titel Dukdalf der persoonlijkheid, Amsterdam, 1940.
6. De Lieven Nijland-affaire, beschreven door G. Kalff jr. in Frederik van Eeden, Groningen, 1927, 75-85, is volledig gereconstrueerd door G.H. 's-Gravesande in Het conflict tusschen Willem Kloos en Frederik van Eeden, Den Haag, 1947, waarin hij alle desbetreffende documenten bijeenbracht. Zie ook G. Stuiveling, Steekproeven, Amsteldam, 1950, 75-97 en 260-261.
7. De ineenstorting en de verijdeling van herstelpogingen zijn het uitvoerigst beschreven door F. van der Goes, Litteraire herinneringen uit de Nieuwe Gids-tijd, Santpoort, 1931, die echter nog geen rekening kon houden met de gegevens uit de dagboeken van Van Eeden, gepubliceerd als Mijn dagboek, 9 dln. Amsterdam, 1932-1946. Colmjon a.w. 311-319 schrijft de ondergang geheel toe aan de psychische toestand van Kloos. J. Greshoff betoogde hiertegenover in Vrij Nederland X, 41 (10 Juni 1950), dat de zelfstandigwording der persoonlijkheden na de overwinning het voortbestaan van het orgaan als beginseltijdschrift onmogelijk maakte. De dagboeknotitie, door Frederik van Eeden gemaakt op 28 April 1893 staat niet in de boekuitgave, maar in Mededelingen F.v.E. genootschap, VII (November 1940), 65.
De ‘alleronaangenaamste brief’ ontbreekt ook bij S.N. Noach, Uit de briefwisseling van Frank van der Goes en Frederik van Eeden, in: Groot Nederland 1942, 135-136. |
|