Woord vooraf
Prof. Dr. G.S. Overdiep (15-11-1885 - 12-12-1944), hoogleraar aan de Universiteit te Groningen van 1929 af, wijdde in de jaren 1933 en 1934 een college aan de Nederlandse literatuur der achttiende eeuw. Deze boeiende studie kon en kan nog steeds worden beschouwd als uitgangspunt voor het deel der Geschiedenis van de Letterkunde der Nederlanden, dat voor U ligt: zij animeerde tot herziening van ons oordeel over een te lang verguisd tijdperk.
Langdurige ziekte, gevolgd door de dood in 1944, was in eerste instantie de oorzaak, dat dit begonnen werk niet kon worden voortgezet. De perikelen van de Tweede Wereldoorlog, die ook na het einde van de oorlog nog jaren zouden doorwerken, hebben de noodzakelijke arbeid vertraagd voor de totstandkoming van dit deel.
Er komt nog bij, dat alwie zich waagt aan een ‘beknopte’ beschrijving van deze periode, stuit op een veelheid van gegevens, die in nauw verband staan met een zeer uitgebreid terrein van onderzoek in en buiten Europa. Wil hij geen platgetreden paden volgen, dan moet hij zich een weg banen door een bos van hoge bomen met veel dicht struikgewas om zich het uitzicht te veroveren op een landschap, dat hij er achter vermoedt. Het enorme, consciëntieuze werk, dat de laatste twee decennia, zowel in België als in Nederland werd verricht, is daarvan een sprekend bewijs.
De inspanning loont de moeite: het wordt steeds duidelijker, dat dit tijdperk in Nederland, behalve de invloed van machtige, revolutionaire denkbeelden uit het buitenland, typische trekken vertoont, die verklaard kunnen worden uit een historisch gegroeide levensvisie. Nog vóórdat de literatuur dit Noordnederlandse element in woorden had uitgedrukt, had de Nederlandse schilderschool reeds de stijl van deze denkwijze, van deze nationale cultuur in haar geheel, door haar plastisch vermogen uitgebeeld en ver over de grenzen doen waarderen.
Het heeft mij diep getroffen, dat het recente onderzoek van Prof. Dr. Roland Mortier te Brussel, met name in het werk Clartés et Ombres du Siècle des Lumières, de zo juist genoemde opvatting versterkt; Mortier wijst er nl. op, dat de reactie op renaissance en classicisme in de grote bewegingen van Verlichting en romantiek, van religieuze, mystieke oorsprong is, waarbij de beide laatste gelijktijdig optreden. Deze zienswijze betekent een wijziging in de traditionele beschouwing over de komst der romantiek. Onze achttiende-eeuwse literatuur illustreert op treffende wijze, van Hoogvliet tot Bilderdijk toe, een vroege romantiek en een vroege Verlichting, die nog naast het classicisme voorkomen, maar dit geleidelijk aan doen verdwijnen, zelfs als daarvan op het einde der vorige eeuw nog een vernieuwde vorm van wordt aanvaard.