De warachtighe historie van doctor Johannes Faustus
(2004)–Carel Baten– Auteursrechtelijk beschermdAantekeningenVerantwoording
Bij sommige van de hier te maken opmerkingen was het noodzakelijk terug te grijpen op de Duitse Faustvolksboeken. Daartoe werd gebruikt gemaakt van de uitgave van de A1-tekst (Henning 1963) en die van de B-tekst (Benz 1979). Bij het verklaren van woorden en passages in deze tekstuitgave werd, tenzij anders vermeld, gebruik gemaakt van: - Middelnederlandsch Woordenboek, van E. Verwijs en J. Verdam, voltooid door F.A. Stoett, 10 dln, 's-Gravenhage 1885 - 1952; - Woordenboek der Nederlandsche Taal, bewerkt door M. de Vries en L.A. te Winkel, ‘s-Gravenhage en Leiden 1882 -1998; - De Grote Oosthoek, Encyclopedie en woordenboek, 21 dln., Utrecht 1976 - 1980; - De Grote Winkler Prins, Encyclopedie, 25 dln. Amsterdam - Brussel z.j.; - De Katholieke Encyclopaedie, 25 dln., Amsterdam - Antwerpen 1949.
[A1] by mans gedincken: in de herinnering van (sommige) mensen. Dit wil zeggen: er zijn nu (1587/1592) nog altijd mensen, die al leefden tijdens het geruchtmakende bestaan van Faustus (circa 1491-1548) en die zich staaltjes van zijn toverpraktijken herinneren.
[A2]Dardaniae artes, nigromantiae, carmina, veneficium, incantatio: de ars dardania (dardaanse kunst), de nigromantie, de carmina (toverformules), de venificium (toverspreuken) en de incantatio (toverformulier) vallen alle onder verboden magische kunsten; tevens zijn zij er pars pro toto benamingen van. De zwarte kunst impliceert een relatie met de duivel, het duivelse en het rijk der duisternis waar de geesten verblijven. In positievere bewoordingen kan men de zwarte magie de wetenschap van de verborgen eigenschappen van de natuur noemen.
[A3] aen de simmebanc setten: ‘simme’ betekent aapje; ‘banc’ betekent bank of blok. De duivel wil Faustus als een aapje aan een bank of blok ketenen, een beeld dat we ook kennen uit zeventiende-eeuwse schilderwerken van bijvoorbeeld Dirck Hals (Tuinfeest) en Pieter van Roestraeten (De liefdesverklaring), waarin de geketende aap de representatie was van een mens die vrijwillig in zonde gevangen was en niet het verlangen koesterde zich daaruit te bevrijden (Tot Lering en Vermaak. Betekenissen van Hollandse genrevoorstellingen uit de zeventiende eeuw. Rijksmuseumuitgave, Amsterdam 1976, pag.124/5 en 214/7). In een ander verband kan ‘sim’ betekenen: band of touw, waarmee een visnet of vogelnet is omboord. Het spreekwoord ‘Iemand onder de sim hebben’ is daarmee verbonden en wil zeggen: iemand in zijn macht hebben (Stoett, Nederlandsche Spreekwoorden, Spreekwijzen, Uitdrukkingen en Gezegden, Zutphen 1943, pag.259 van deel II).
[A4] Sint Felten: ook Sint-Velten, een verbastering van Sint-Valentijn, de beschermheilige van lijders aan vallende ziekte of beroerte. Iemand bij Sint Felten verwensen beoogt die persoon de genoemde kwalen toe te wensen. (A. Huizinga, Nederlandse Zegswijzen, Amsterdam-Brussel 1965, pag. 415).
[A5] den aermen Judas sanck: in een enigszins gewijzigde vorm treft men deze uitdrukking aan in Harrebomee's Spreekwoordenboek op pag. 163: ‘De duivel heeft hem den armen Judaszang geleerd.’ De betekenis van deze uitdrukking geeft Van Duyse in zijn Spreekwoorden aen geestelijke zaken ontleend, opgenomen in het Belgisch Museum voor de Nederduitsche Tael- en Letterkunde en de Geschiedenis des Vaderlands, uitgegeven door J.F. Willems, Gent 1841: ‘Hij weet, waertoe hem zyne misdaed zal brengen’ (pag. 455). Daardoor moeten we de passage als volgt opvatten: Hieraan kun je de goddeloze inborst van Doctor Faustus zien, namelijk dat hij toch bij zijn duivelse plannen gebleven is, hoewel hij op de hoogte was van waartoe zijn zonden hem zouden leiden.
[A6] minnebroers-habijt: het grauwe habijt van de minderbroeders, een rooms-katholieke orde, die door Franciscus van Asisi (1181-1226) werd gesticht. Deze minderbroeders, die een armoede-ideaal op evangelische basis nastreefden, waren niet per se aan een klooster gebonden, maar voerden vaak een zwervend bestaan. Daardoor werd de levensvorm van de bedelmonnik die over de aarde zwerft iets anders dan de feodale gebondenheid aan de plaats, die het oudere kloosterleven kenmerkt. Als de duivelse geest Mephostophiles dus vermomd als bedelmonnik in Faustus’ dienst staat, kunnen we daar twee zaken bij opmerken: 1. de bedelmonnik met zijn armoede-ideaal heeft het voormalige respect verloren (vergelijk Truwanten 1976, pag. 80/81), wordt zelfs in tegenstelling daarmee ongeloofwaardig en belachelijk gemaakt; 2. de duivelse geest in het fysieke omhulsel van een franciscaner monnik symboliseert het standpunt uit de hervormingsbeweging dat de paus de antichrist is.
[A7] Mephostophiles: de betekenis van de naam van deze helse geest, die opereert onder supervisie van Lucifer, is niet helemaal zeker. Denkt men aan een Hebreeuwse oorsprong: mephir + tophel = vernieler + leugenaar. Afgeleid van het Grieks betekent de naam Mephostophiles: iemand, die het licht schuwt.
[A8] tabernakel: mede door het gebruik van het woord tabernakel kan deze passage snel leiden tot onduidelijkheid. Afgaande op de beide Duitse versies, moeten we de zin als volgt begrijpen: Faustus heeft gehandeld als een duivel; van die duivel zegt Christus: hij heeft altijd zo’n behuizing en onderkomen dat, als hij een plaats verwerft in het lichaam van een mens, de mens hem daartoe heeft uitgenodigd.
[A9] epicureesche: epicurisch, volgens de beginselen van het epicurisme, dat terugvoert op de leer van Epicurus, een Grieks filosoof (341-270 v.C.). Op Doctor Faustus van toepassing in de betekenis: levenshouding die het najagen van verfijnd sensueel genot inhoudt en die een negatief standpunt inneemt tegenover goden en godsdienst.
[A10] sonder dat: al te letterlijke vertaling van ‘ohne das’, hetgeen analoog aan ‘ohne dies’ betekent: buitendien. Iets soepeler te vertalen met ‘toch al’, waardoor de zin kan luiden: Zoals het toch al de aard en gewoonte van monniken en nonnen is het huwelijk te verachten, zo deed hetzelfde...
[A11] Hierarchias: behorend tot de hiërarchie der engelen. Deze passage van de tekst is heel verwarrend. Enige achtergrondinformatie is hier behulpzaam: rond 500 n.C. beschreef Dionysius de Aeropagiet, een Grieks kerkelijk schrijver, in een van zijn werken de hemelse hiërarchie. Hij deelde de engelen in negen koren in en bracht deze negen koren onder in drie hiërarchieën. Tot de eerste hiërarchie behoorden de koren der Serafijnen, der Cherubijnen en Tronen (Troonengelen). Deze drie koren regeerden alle andere koren. In de tweede hiërarchie werden de Heerschappijen, de Krachten en de Machten ondergebracht (in de tekst als derde groep genoemd). Tot de derde hiërarchie werden de koren der Vorstendommen, der Aartsengelen en Engelen gerekend. Lucifer, voor zijn val Rafaël genoemd, Gabriël en Michaël behoorden tot de derde hiërarchie en maakten deel uit van het koor der Aartsengelen. De gevallen engel Lucifer ontwikkelt zich in de christelijke traditie tot de vorst der demonen, die uit de hemel gestoten als een vallende ster op de aarde gesmeten wordt. Als Lichtbrenger (vertaling van Lucifer) is hij tevens de vorst der duisternis.
[A12] Asmodeus: Asmodee, de boze geest die de zeven mannen van Sara doodde en door Rafaël (toen nog geen gevallen engel) onschadelijk gemaakt werd (Tobias, 3.8 en 8.3). De naam hangt samen met Esjma-Dewa, een van de zeven boze geesten der Perzen.
[A13] de arcke Gods: de Ark des Verbonds, het voornaamste heiligdom der Israëlieten, was een kist van acaciahout, 2,5 el bij 1,5 el groot, van binnen en van buiten met goud overtrokken, waarin de stenen tafelen der wet werden bewaard. Op beide uiteinden van het deksel bevonden zich, als teken van de goddelijke tegenwoordigheid, twee gouden cherubijnen, behalve wanneer de ark in de tempel stond; dan bevonden de cherubijnen zich naast de kist. De ark, die in de woestijn gemaakt was, kwam tijdelijk in handen der Filistijnen, toen de Israëlieten hem uit de tempel in Silo haalden en meenamen op een veldtocht. Met ‘Thagon’ wordt Dagon, de god der Filistijnen, bedoeld die telkens van zijn voetstuk viel toen de ark in zijn tempel te Asdod werd geplaatst. Zie verder: 1 Samuël 4 en 5.
[A14] Gehenna: (Hebreeuws: Ge-hinnom) de oorspronkelijke naam van het dal bij Jeruzalem, een verafschuwde plaats vanwege de Molochdiensten (kinderoffers aan de godkoning Melek door verbranding), die daar ter plaatse door de Israëlieten werden gehouden. Later werd Gehenna als gevolg van die gruwelen de benaming voor de plaats der verdoemden, de hel.
[A15] Deze passage is in onze druk van 1592 door de aanwezigheid van de zetfout ‘heet’ voor ‘het’ en de vertaalfout ‘teghen malcanderen over liggen’ voor ‘weit entgegen ligt’ bijna onbegrijpelijk geworden. Voor alle duidelijkheid de strekking: de hel is niet ver van Jeruzalem gelegen, maar in een zodanig diep dal dat de verdoemden, die in het dal moeten verblijven, zich toch zo ver tegenover Jeruzalem (d.w.z. de troon van de hemel) bevinden, dat ze die plaats nooit meer kunnen bereiken.
[A16] aertbodem: onjuiste vertaling van ‘Erdbidems’, hetgeen betekent: aardbeving.
[A17] Door het gebruik van het woord ‘steenclippe’ en de omschrijvingen hiervan met ‘gantsch hert, spitsich ende vol roocx’ zou men de indruk kunnen krijgen, dat hier sprake is van een vulkaan. Dit is niet het geval. De Duitse versies vermelden: ‘ein Felss...ganss hart, spissig und rauch.’ Dus geen rook, maar een harde, puntige en ruwe rots.
[A18] verslindinghe: de hel, soms uitgedrukt in de persoon van Lucifer, werd in de middeleeuwen en ook later nog veelvuldig weergegeven als opslokker van zielen. Dit is terug te vinden in zowel de literatuur als in de iconografie. Vele afbeeldingen tonen een monsterlijke kop met een opengesperde muil, waarin mensen (de zielen) opgeslokt worden of nog juist op tijd uit de monsterlijke bek gered worden door Jezus of één der engelen.
[A19] almenacken: almanakken. Kalenderboekjes, boekjes met tijdrekenkundige en astronomische opgaven voor een jaar, die sinds de tweede helft van de vijftiende eeuw in zwang kwamen. Bekend is bijvoorbeeld de Enkhuizer Almanak, die sinds het einde van de vijftiende, begin zestiende eeuw bestaat.
[A20] prognosticatiën: prognosticaties. Voorspellingen van met name natuurkundige verschijnselen, maar ook van zaken die algemener van aard zijn. Vaak werden zij opgenomen in de almanakken. Een prognosticatie is eveneens het geschrift dat voorspellingen bevat. In deze almanakken en prognosticaties legde Faustus zijn sterrenkundige en natuurkundige voorspellingen neer. Naast deze in de Fausttekst serieus bedoelde prognosticaties kennen we ook een aantal zestiende-eeuwse spotprognosticaties, die de draak steken met de almanakken en de daarin neergelegde voorspellingen (uitvoeriger hierover bijvoorbeeld: H.Pleij, Het gilde van de Blauwe Schuit, Amsterdam 1979, pag. 70-80).
[A21] cometen: het voorspellen van kometen lijkt in dit hoofdstukje over astronomie en astrologie misschien wel op zijn plaats, in de directe context werkt het woord ‘cometen’ toch bevreemdend. Ook de Duitse A1-versie heeft dat woord op dezelfde plaats staan (Henning, pag. 48), maar de B-versie heeft daar staan:‘ ...und den Nachkommen mitteilen mogen.’ (Benz, pag. 37), hetgeen in het zinsverband logischer lijkt. Gezien de uiterlijke overeenkomst van de woorden ‘kommen’ en ‘cometen’ (de onregelmatige spelling van c en k in aanmerking genomen) is een verlezing, verschrijving of zetfout denkbaar.
[A22]Deze zin is onduidelijk en daardoor de hele passage. De strekking: De zon is geweldig groot. De maan ontvangt in de nacht het licht van de zon, waardoor de maan zo helder schijnt dat de hemel daardoor ook helder is. Daarom is het ‘s nachts dag in de hemel, terwijl het op aarde dan donker en nacht is.
[A23] Symeon: Simeon, zoon van een Griek, genoot zijn opleiding als diaken in Constantinopel, werd monnik en trok vervolgens als pelgrimleider naar het heilige land. Hij leefde daar enige tijd als kluizenaar en vertrok als aalmoezenier via Rome en Rouen naar Trier. Tijdens de pelgrimstocht van de Trierse bisschop Poppo naar Jeruzalem (van 1028 tot 1030) was Simeon diens begeleider. Na terugkeer liet hij zich inmetselen in een cel aan de Porta Nigra in Trier en verbleef daar tot zijn dood. In 1041 liet bisschop Poppo de oude Romeinse stadspoort verbouwen tot een kerk en richtte daarnaast het kanunnikenklooster St. Simeon op. In de kerk van St. Gervasius in Trier werden Simeons stoffelijke resten bewaard totdat deze kerk enkele decennia geleden werd afgebroken.
[A24] Sint Ursula: de St.-Ursulakerk in Keulen. Ursula is de hoofdpersoon in een middeleeuwse legende die dateert uit de achtste/negende eeuw. Zij is een Britse koningsdochter die de gelofte van maagdelijkheid had afgelegd. Om aan een huwelijk met een heiden te ontkomen vluchtte zij met elfduizend (in oorsprong wellicht elf) maagdelijke gezellinnen per schip uit Brittannië. Een storm bracht het schip voor de Nederlandse kust, waar het de Rijn opvoer tot Keulen, op dat ogenblik door de Hunnen belegerd. Deze Hunnen martelden de maagden dood, waarna zij de belegering staakten en zelfs de wijk namen, waarmee Keulen haar vrijheid herkreeg.. Plechtig begroeven de Keulenaren daarop de lichamen van Ursula en de elfduizend maagden. De duivel, genoemd in deze passage, komt in de legende niet voor. Het is dan ook onduidelijk, waarom hij in dit verband toch vermeld wordt. De oplossing wordt geboden door de Duitse B-versie. In plaats van ‘der Teufel zu S. Ursula’ (Henning, pag. 69) staat er ‘der Tempel zu S. Ursula’ (Benz, pag. 56), of wel de St.-Ursulakerk.
[A25] basiliscus: basilisk, een fabeldier, uitgebeeld als een haan, voorzien van de vleugels van een draak, een arendssnavel, een hagedissenstaart en een kroontje op zijn kop. Zijn giftige adem verdort het gras, zijn blik is dodelijk, maar ook voor hemzelf, zodat hij sterft als men hem zijn spiegelbeeld toont.
[A26] Longinus: volgens de apocriefe Akten van Pilatus is dit de naam van de Romeinse hoofdman die op Golgotha het kruis bewaakte en Christus als Zoon Gods erkende. In hetzelfde geschrift wordt hij op een andere plaats geïdentificeerd als de soldaat die met zijn lans de zijde van Christus doorstak.
[A27] Maer sy begrijpen: zetfout of vertaalfout. De A1-versie (Henning, pag.73) heeft: ‘Klein Prag aber begreifft in sich die lincke seyten...’, evenals de B-versie (Benz, pag. 60). We moeten dus ook voor onze tekst lezen: Maar zij (Klein-Praag) omvat de linker zijde...
[A28] etc.: de meeste etcetera’s in de tekst staan ook in de Duitse versies op dezelfde plaatsen. Over het algemeen betreffen zij slotgedeelten van spreuken of opmerkingen die als aan de lezer bekend worden verondersteld. Op deze plaats -en ook op de volgende- is het ‘etc.’ geen letterlijke overname, maar een censurering. De Duitse teksten vervolgen de zin na het woord ‘omhelset’ met ‘und were mit dem Werck wol gestaffiert, sie wolten solches alle Tage annemmen’; een pikant compliment aan het adres van Faustus, dat de vertaler of de drukker iets te ver ging.
[A29] etc.: dat het besprokene in de vorige aantekening niet op een toevalligheid berustte, blijkt hier. Wederom breekt de Nederlandse versie vroegtijdig af met behulp van een ‘etc.’, want de Duitse vervolgt de zin met ‘und zu Nacht einmal oder sechs, und je mehr sein Prob meisterlich bewiesen, und were in summa wol gestaffiert, etc.’ (Henning, pag. 75/6 en Benz, pag. 62/3).
[A30] Start: volgens de tekst de Hongaarse benaming voor Boeda (Duits: Ofen), de plaats op de hogere westelijke oever van de Donau, die in 1812 met Pest, gelegen op de lagere ooste1ijke oever, tot één stad werd samengevoegd.
[A31] den steen Gods: Een uit Engeland meeneembare en dus draagbare steen die als de Steen Gods zou kunnen worden aangemerkt, is de Schotse kroningssteen die van 1292 tot 1996 zijn plek had in de kroningszetel van de Westminster Abbey in Londen. Deze steen, Stone of Destination of Stone of Scone genoemd, heeft draagringen en vertoont tekenen van lang transport. De traditie ervan gaat terug op de steen die Jacob zalfde in Beth-El na hem als hoofdkussen gebruikt te hebben tijdens zijn vlucht voor zijn broer Ezau. Jacob kreeg toen een visioen, waarin God hem de beloften aan de aartsvaders bevestigde. Door de steen met olie te zalven, heeft Jacob de steen in Beth-El als het ware bezield en tot symbool van de alom tegenwoordige God gemaakt. Later zou Jeremia deze steen hebben meegevoerd naar Egypte en vandaar naar Ierland. Van Ierland is hij overgebracht naar Schotland en vandaar in 1292 naar Londen. In 1996 is de originele kroningssteen aan Schotland teruggegeven. Steenverering en in het bijzonder de verering van (uit de hemel gevallen) meteorieten, treffen we ook in andere culturen in de Oriënt aan (bijvoorbeeld de zwarte steen van de Kaäba in Mekka). Gegeven het feit dat de zandsteen in Londen 152 kilo weegt en de stad tot zijn teruggave in 1996 nooit verlaten heeft, kan in samenhang met de context de steen Gods mogelijk ook als de aanduiding van een meteoriet worden begrepen. Daarnaast is het denkbaar, wederom op grond van de context (‘veelderley metallen’), dat we hier te maken hebben met een steen, die over het algemeen de moeite van het meenemen waard is: een edelsteen. Gelet op de symboliek van de edelstenen zou dan de saffier een steen Gods genoemd kunnen worden, dit in verband met zijn kleur die staat voor contemplatie en drang naar God. (J.J.M.Timmers, Christelijke Symboliek en Iconografie, Bussum 1914, pag. 217).
[A32] gelijct in den somer was: deze toevoeging heeft niet de bedoeling te suggereren dat Keizer Karel altijd zweeg tot na de maaltijd als het zomer was, maar is de wat ongelukkige reconstructie van het Duits. In de A1-versie staat: ‘(..), dies war im Sommer nach Philippi und Jacobi.’ Een tijdsaanduiding die meedeelt: in de zomer, na de feestdagen van Filippus (3 mei) en Jacobus (25 juli). Het was, kortom, midden in de zomer.
[A33] een seker vrouwe den propheet Samuël verweckte: precies zo staat deze passage in de A1-versie. Hierdoor zijn we geneigd aan Hanna te denken, de moeder van Samuël. In de B-versie staat echter: ‘gleich dem Weib, das Saul den Propheten Samuel auferwecket hat.’ De bedoelde vrouw is de waarzegster van Endor, waaraan Saul vraagt om voor hem Samuël uit de dood op te wekken, omdat hij bang is voor de Filistijnen en God hem niet meer bijstaat: ‘verweckte’ moeten we dus vertalen met opwekken, oproepen uit de dood (zie verder: 1 Samuël 28).
[A34] lene: de vertaling van het in de Duitse versies gebezigde ‘Zinne’, hetgeen betekent: kanteel, leuning op een dak. We moeten ons in deze passage Faustus voorstellen in de buurt van de poort, terwijl hij op het dak van een huis of op de kantelen van de muur zit te kijken naar het binnenstromende volk en dan de slapende ridder ziet.
[A35] setten sy altsamen den hane op: ‘den hane’ is de haan van het geweer; ‘setten...op’ is de vertaling van Baten voor ‘auffgezogenen hanen’ (Henning, pag. 87): gespannen hanen. Dit stemt overeen met een passage verderop in de tekst, waar dezelfde ridder nogmaals op Faustus stoot en dan het bevel geeft hem te doorschieten.
[A36] eenen jode: de jood heeft zich gedurende de zestiende eeuw ontwikkeld tot een populair slachtoffer van plagerijen en bedrog, veroorzaakt door het heersende idee van diens financiële schraapzucht. Zo treffen we hem ook bijvoorbeeld aan in Shakespeare’s The Merchant of Venice of in Marlowe’s The Jew of Malta. De oorzaak van deze typering is gelegen in het feit dat door vervolgingen der joden sinds de eerste kruistochten, hun positie tijdens de dertiende eeuw sterk verslechterde. Na het derde en vierde Lateraans Concilie werd hen zelfs verboden een beroep uit te oefenen. Tot de gilden werden zij niet toegelaten. Het enige dat hen overbleef: het lenen van geld (later de diamanthandel). Als geldschieters, ook wel woekeraars, die hun geld met rente terugwensen, waren zij bepaald niet geliefd. Verhalen over enorme woekerrentes verergerden dit alleen nog maar. Grappen over bedrogen joden vielen goed in de smaak bij de talloze armoedzaaiers die de steden bevolkten en vormden daarmee een kortstondige mentale uitlaatklep voor de gevoelde armoede.
[A37] vorsten van Aenholts hof: het hof van de hertog van Anhalt. Anhalt was een voormalig vorstendom in Duitsland, bestaande uit verscheidene enclaves in Pruisisch gebied. Het is voortgekomen uit de bezittingen van Gero (gestorven in 965), een edele uit Nedersaksen, die door keizer Otto I de Grote als markgraaf werd aangesteld en een gebied aan de Midden-Elbe in leen kreeg dat door Gero en zijn nakomelingen flink werd uitgebreid. Sinds 1212 was Hendrik de eerste zelfstandige vorst van Anhalt.
[A38] vastenavent: ontstaan uit inheemse vruchtbaarheidsrituelen (vastelavont), vervolgens door de kerk overgenomen periode voor de kerkelijke vasten (voor inkeer en boete) en vanaf de zeventiende eeuw carnaval genoemd, doorgaans vallend in februari. De viering wordt gekenmerkt door geraas, ketelmuziek, braspartijen, inzamelen van gaven, vermommingen en spotternijen. Veel meer hierover te lezen in H. Pleij, Het gilde van de Blauwe Schuit, Amsterdam 1979.
[A39] Bachus: Bacchus. Grieks: Dionysos, die rond trok met een stoet dieren en satyrs om de mensen het kweken van vruchtbomen en vooral de wijnstok te leren. Tijdens de vastenavondviering is de Bacchus de leider van een groep feestenden en ook de tractant. Faustus speelt de Bacchus met behulp van de wijn uit de kelder van de bisschop van Salzburg perfect na.
[A40] d’ander vier ende vijf: de Duitse versies vermelden op deze plaats ook drie flessen, maar: ‘eine fünff, die ander acht, und widerumb eine acht mass haltend.. . ’ Hoe de Nederlandse tekst hier in de derde fles ‘vier ende vijf’ stoop kan proppen is volstrekt onduidelijk.
[A41] Asschenwoonsdach: Aswoensdag, in de tekst de echte vastenavond genoemd, het hoogtepunt van de kerkelijke vasten als de gelovigen het kruisje van as op het voorhoofd krijgen als symbool voor de vergankelijkheid.
[A42] ezelshoofden met ooren: ezelskoppen en ezelsoren, de veelvuldig voorkomende vermommingen die te zien zijn op afbeeldingen van zottenfeesten. En wat te denken van de ezelsoren aan de zottenkappen. De ezelskoppen en ezelsoren symboliseren de ongebondenheid aan wetten, de afgoderij, de onreinheid en het heidendom (J.J.M. Timmers, Christelijke Symboliek en Iconografie, Bussum 1974, pag. 77).
[A43] Morbio helfio: onherleidbaar Latijn, hetgeen ons niet moet verbazen van een kalfskop, waarin het mes gezet wordt. De Duitse versies hebben ‘Mordio Helfio.’ Door de ‘d’ in het eerste woord is de betekenis van dit potjeslatijn duidelijker: Moord! Help!
[A44] Helena: gold als de schoonste vrouw der oudheid. Zij was getrouwd met Menelaos, die, toen Paris Helena schaakte en naar Troje voerde, een Griekse krijgsmacht verzamelde en optrok tegen Troje dat na tien jaar van belegering met de grond werd gelijk gemaakt.
[A45] Polyphemus: Polyfemos, een cycloop, die Odysseus en zijn makkers gevangen hield en een aantal van hen verslond. Odysseus voerde hem dronken met wijn en stak hem een balk in zijn ene oog. Zich vasthoudend aan de buik van een schaap wist Odysseus te ontsnappen, maar omdat Polyfemos een zoon van de zeegod Poseidon was, moest hij jarenlang rondzwerven voordat hij uiteindelijk in Itaca aan land kon gaan.
[A46] Terentii ende Plauti: (de komedies) van Terentius en Plautus. Terentius (195-159 v.C.), een vrijgelatene, schreef, geïnspireerd door Griekse voorbeelden, zes komedies in het Latijn. Zijn werk werd in de middeleeuwen en de renaissance ijverig bestudeerd als (school)voorbeeld van fraai Latijn. Plautus (250-184 v.C) was in zijn jeugd aan een reizende toneeltroep verbonden. Later bewerkte hij Griekse stukken die hij aanpaste aan de smaak van het Romeinse publiek. Plautus zou zo’n 130 stukken hebben geschreven, waarvan er een twintigtal is bewaard. In de middeleeuwen en nog lang daarna was zijn werk schoollectuur. P.C. Hooft bewerkte in de zeventiende eeuw Plautus’Aulularia tot zijn Warenar.
[A47] Praghen: de Baten-tekst is door zijn verwarde vertaling van de onderhavige passage wellicht ook voor de vertaler zelf onbegrijpelijk geworden, want hij situeert de verblijfplaats van de stadjonker en diens gasten in Praag en Faustus in Erfurt. Daaraan vasthoudend veranderde hij ‘Praghen’ in ‘Erfort’ en deed datzelfde later nogmaals. Consequent bleef hij wel, want tenslotte plaatst hij de herberg Den Ancker in Praag in plaats van in Erfurt. Klaarblijkelijk heeft hij niet doorzien dat Faustus juist in Praag was, terwijl het gezelschap van de stadjonker in Erfurt in Den Ancker over de afwezige Faustus aan de praat raakte. Faustus, met zijn aan de duivel ontleende bovennatuurlijke gaven, hoort in Praag dat er mensen in Erfurt over hem spreken en hoort de wens uitgesproken worden: ‘Was Faustus maar hier!’ Daarop komt Faustus op zijn vliegend paard uit Praag naar Erfurt om het gezelschap te verrassen. Na een paar aangename uurtjes keert Faustus dan weer terug naar Praag, waar hij nog het een en ander aan het hof van de keizer te doen heeft.
[A48]Ook hier is vrijwel zeker een vertaalfout de oorzaak van de ondoorgrondelijkheid van deze zin. De Duitse versies hebben beide: ‘.. verheist jme Futter gnug zu geben, kans aber nicht halten, wie hernach folgen wird.’ (Henning, pag. 170 en Benz, pag. 101). In de vertaling moet in plaats van ‘geboot’ het woord ‘belooft’ staan. En in de daaropvolgende zin gaat het erom dat hij zijn belofte niet kan nakomen (en niet dat hij het paard niet vast kan houden), zoals we iets later zullen lezen. Dan blijkt dat het paard (de geest Mephostophiles) hele hooibergen kan opeten zonder ooit verzadigd te raken.
[A49] Doctor Clinghe: Konrad Klinge (1483/84-1556), franciscaner, werd in 1518 beroepen naar Erfurt, waar hij in 1520 promoveerde tot doctor in de theologie. Was tot zijn dood de geestelijk leider der katholieken. Hij behoedde in het verloop van de reformatie als enige de katholieke kerk in Erfurt voor de algehele instorting en werd om die reden heftig door Luther bestreden. Hoewel sommige van zijn opvattingen een Lutherse tint verraadden, was hij het geenszins met de Lutherse leer eens. Als aanhanger van een bemiddelingstheologie hoopte hij op hereniging van de protestanten met de katholieken. Wellicht vanwege die bemiddelingsbereidheid werd hem gevraagd Faustus te bekeren toen deze zich in Erfurt bevond.
[A50] Doctor Luter ende Doctor Langhe: ‘Doctor Luter’ is natuurlijk Martin Luther (1483-1546), de grote kerkhervormer van de zestiende eeuw. Met ‘Doctor Langhe’ wordt Johann Lange (1487-1548) bedoeld. Hij leerde Luther kennen in het Augustijnenklooster in Erfurt en was specialist in het Griekse en Hebreeuws, in welke talen Lange wel wordt beschouwd als Luthers instructeur. Lange, belangrijk geestverwant en vriend, is altijd in nauw contact met Luther blijven staan.
[A51] den Bar Jehu of Elimas den toovenaer: Bar Jezus, een jood van afkomst, door Lucas een tovenaar of magiër en vals profeet genoemd, die te Paphos op Cyprus in de gunst stond bij de Romeinse proconsul Sergius Paulus. Bar Jezus werd door de apostel Paulus met blindheid geslagen, waarna de proconsul zich bekeerde. Elimas of Elymas was de eretitel van Bar Jezus, hetgeen in het Arabisch ‘een wijze’ betekent (Bijbelsch Woordenboek voor het Christelijk Gezin, uitgegeven door W. Moll, P.J. Veth en F.J. Domela Nieuwenhuis, 3 dln., Amsterdam 1852, deel 1 pag. 106).
[A52] op hem los dructen: op hem afstormden. Deze woordverklaring is gebaseerd op de in dit geval overeenstemmende Duitse versies:‘… derhalben sie desto besser darauff truckten jn zu erreichen.’ Het letterlijk vertalen van ‘truckten’ door ‘dructen’ wekt ten onrechte de indruk dat hier sprake is van op hem los schieten, terwijl daarvoor in de woordenboeken geen argumenten te vinden zijn.
[A53] Hoewel deze passage niet al te gecompliceerd is, is het voor een beter begrip nodig om te weten dat met ‘te water reden’ bedoeld wordt: naar de drinkplaats voor de paarden reden (Duitse versies: ‘zur Trancke ritten’).
[A54] seven duyvelsche succubas: de zorgvuldige lezer zal er in de Baten-tekst slechts zes tellen. De A1-versie spreekt op deze plaats dan ook van ‘zwo Niderlanderin’. Een succubus is een vrouwelijke demon of duivelse geest die seks bedrijft met slapende mannen. De incubus is haar mannelijke tegenhanger, die slapende vrouwen bezoekt.
[A55] Doctor Faustus beswoer hem dat hy in een gat vertrock: Wie of wat bezweert Doctor Faustus, zodat hij/het in een gat verdwijnt? Uit de tekst blijkt dit niet. Weer brengen de Duitse versies uitkomst, want tussen ‘graven’ en ‘Ende’ hebben zij nog een hele zin: ‘dem (de geest) gieng Doct. Faustus trewlich nach, wie er nun darkame, fandte er einen greuwlichen grossen Wurmb auff dem schatz ligen.’ (Henning, pag. 119 en Benz, pag. 137). Zo wordt het een stuk spannender. Faustus moet nog eerst even een gruwelijke worm verjagen voordat hij de schat te pakken heeft.
[A56] Justum Faustum. Dit kint verhaelde...gebeuren.: Dit kind, geboren in Faustus’ laatste levensjaar, dus niet ouder wordend dan één jaar, voorspelt de toekomst. Dit klinkt ons wellicht wat ongeloofwaardig in de oren, maar we moeten dan wel bedenken dat het geen gewoon kind is, maar een zoon van een uit het dodenrijk opgewekte vrouw, Helena. Dat een in zulke duivelse sferen verwekt kind tot heel wat in staat is, kunnen we bijvoorbeeld lezen in de prozaroman Robrecht de duyvel, uitgegeven en van commentaar voorzien door Rob Resoort, Muiderberg 1980 (pag. 12-15).
[A57] Waghener: Wagenaer, dienaar van Doctor Faustus, wiens tot de magie gewekte interesse tot gevolg heeft dat hij eenzelfde levensgeschiedenis zal hebben als zijn voormalige meester. Ook hij zal zijn ziel verkwanselen aan een duivelse geest, genaamd Auwerhaen.
[A58] Auwerhaen: ook wel Averhaen. Wagenaers geest heeft de gedaante van een aap, maar is tevens in staat hem naar andere werelddelen te vervoeren op zijn rug. Op die manier laat hij Wagenaer (en de lezer) grote reisavonturen beleven, die de hoofdmoot vormen in Die Historie van Christoffel Wagenaer, discipel van D. Johannes Faustus, naar den Utrechtschen druk van Reynder Wylicx uit het jaar 1597, uitgegeven door J. Fritz, Leiden 1913.
[A59] Toeft tot op den goeden vrydach, alsdan soo salt haest paesschen zijn: deze spreuk treffen we aan in Harrebomée’s Spreekwoordenboek op pag. 169 van deel II, maar wordt niet verklaard; met een kleine variant heet het aldaar: ‘Als ‘t Palmzondag is, zal ‘t haast Paschen zijn.’ Waarschijnlijk betekent dit spreekwoord zoveel als: Je tijd is bijna gekomen.
[A60] want de marckt heeft u leeren coopen: ook deze uitdrukking komt in een gewijzigde vorm voor bij Harrebomée, en wel op pag. 66 van deel II: ‘Die markt zal ‘t u wel leeren.’ Wordt evenwel niet verklaard. Als betekenis vermoed ik: Uit ondervinding leren / Door schade en schande wijs worden.
[A61] ghy moest doch den Hans in alle straten zijn: Harrebomée deel I, pag. 284: ‘Die Hans meent te wezen in alle straten, wordt wel door een Hansje uit den zadel geworpen, en landmeter gemaakt.’ Wordt niet verklaard. In samenhang met de voorafgaande zin ‘Hooveerdicheyt en dede noyt goet’ moeten we dit spreekwoord begrijpen als: Jij moest toch zo nodig haantje de voorste zijn!
[A62] Daerom moet men sotten int hayr luysen: deze spreuk is nergens terug te vinden. De Duitse versies hebben op deze plaats: ‘So sol man Narren mit Kolben lausen’ (Henning, pag..127, Benz, pag. 144), hetgeen betekent: Zotten moet men met puntige knotsen luizen. Dus: Wie niet luisteren wil, moet maar voelen!
[A63] nochtans soo costen sy sooveel op te brenghen: toch kost het zoveel moeite ze (de mensen) op te voeden.
[A64] Sint Jans-dronck: vertaling van het in de Duitse versies gebezigde ‘Johannestrunk’, hetgeen volgens Henning (1963, pag. 181) betekent: een ter nagedachtenis van Johannes de Doper te drinken wijn of een ‘rondje’; een prosit op geestelijke of lichamelijke weldaden.
[A65] ende zijnen dienaer was opgheteeckent: voor een beter begrip van de zin moeten we hier lezen: en behalve wat door zijn dienaar was opgeschreven. Het ‘uutghesteken’ uit de voorafgaande zin wordt dus nogmaals herhaald in de parafrase. De gehele zin deelt ons dus het volgende mee: de vrienden van Faustus vonden zijn avonturen, door hemzelf beschreven, in zijn huis, waaraan zij het verhaal van de toedracht van zijn dood toevoegden. Wat Faustus’ dienaar Wagenaer allemaal heeft opgeschreven hebben de vrienden niet gevonden en is dan ook niet in dit boek opgenomen, maar zal worden uitgegeven door de dienaar zelf. Met deze opmerking wordt vooruitgewezen naar een mogelijk vervolg op de belevenissen van Faustus. Dit is in feite een veelvuldig toegepast foefje van drukkers en uitgevers, waarmee zij reclame maken voor andere en soms nog te verschijnen werken uit hun fondsen. Vergelijk hiermee H. Pleij in Populaire Literatuur (pag. 70 en 71). De Faustgeschiedenis introduceert zo de Historie van Christoffel Wagenaer, die op zijn beurt aan het eind van de vertelling de weg effent voor nog een vervolg in dezelfde sfeer, deze keer rond de vriend van Wagenaer, een zekere Johannes de Luna. |
|