De Vlaamsche Beweging van 1905 tot 1930
(1930-1933)–Maurits Basse– Auteursrecht onbekend
[pagina 219]
| |
Hoofdstuk VII.
| |
[pagina 220]
| |
Als Gevolmachtigden van een Raad die het op zich nam, de staatsinrichting van België te wijzigen, vielen o.a. Tack en Borms onder de toepassing van de Belgische wetten. Op 8 Februari werden ze, op bevel van het Brusselsch Hof van Beroep, aangehouden. Nog vóór het einde van hun voorafgaandelijke ondervraging werden beiden reeds door een vertegenwoordiger van de Duitsche macht op vrije voeten gesteld. Daardoor konden ze nog denzelfden dag twee vergaderingen bijwonen. Op die van de Commissie van GevolmachtigdenGa naar voetnoot(1) was men het eens om aan de Duitschers een duchtige straf, ten minste de afzetting, te vragen voor de onverlaten die de driestheid hadden gehad hun ambtelijken eed getrouw te blijven en een Belgische wet te willen uitvoeren. In de dadelijk daarop saamgeroepen HauptkommissionGa naar voetnoot(2) waren de Duitschers niet zeer toeschietelijk, al deed Brulez hun opmerken, dat de professoren Pirenne en Fredericq, ofschoon minder schuldig, naar Duitschland waren gezonden. Schaible wierp tegen, dat de rechters onafzetbaar waren. Borms haalde de Duitschers tot strengheid over, door te voorspellen, dat anders de reactie nog zou toenemen, en men dan erger, misschien bloedige, middelen zou moeten aanwenden. Maar de sluwe Schaible eischte een schriftelijke aanvraag, door Gevolmachtigden en Bestuur onderteekend. Nog denzelfden dag werd die opgesteld. Daarin wordt de Duitsche overheid verzocht over te gaan tot de schorsing zonder traktement van al de leden van het Brusselsch Beroepshof, en tot de verbanning naar Duitschland van eenige; dit laatste gold bovendien voor 19 andere personen die zich aan werkdadig anti-Activisme hadden vergrepen, en die op een bijgevoegde lijst werden aangegeven; het waren de heeren: A. de Broqueville en De Landsheere, bestuurder en redacteur van den XXe Siècle; de la Vallée Poussin, gewezen Algemeen Secretaris van het Ministerie van Kuns- | |
[pagina 221]
| |
ten en Wetenschappen; de Vogel, Brusselsch stadsambtenaar; Schepen Schmit (Leuven); Lucien Bauduin, nijveraar (Tienen); Gilmont, rentenier (Aarschot); Louis Franck, zijn broer Frans Franck, Richard Kreglinger, en Jacobs, procureur des Konings (Antwerpen); Lamborelle, Kamerlid; Claes, apotheker, en Maurits Sabbe, Atheneumleeraar (Mechelen); burgemeester Braun en Schepen De Weert (Gent); advocaat Fr. Thuysbaert, ingenieur; G. Vermeire en Braun, agent van de Nationale Bank (St Nikolaas)Ga naar voetnoot(1). Het stuk was onderteekend door A. Brijs, P. Tack, Fl. Heuvelmans, A. Borms, H. (sic. voor K.) Heyndrickx, E. Verhees, Leo Meert, F. Brulez, J. De Decker, L. Maesfranckx en J. Van den Broeck. De Duitschers willigden niet alles in, wat hun aldus gevraagd werd. Maar Schaible schorste de werkzaamheden van het Brusselsch Hof van Beroep, en zond de drie voorzitters, Levy-Morelle, Ernst en Carez naar Duitschland, alsook Louis Franck, Burgemeester Braun en Schepen De Weert. Een eerste gevolg was, op 11 Februari, een geweldige anti-activistische manifestatie op de Groote Markt te Brussel; de Duitsche soldaten moesten tusschenkomen om het volk uiteen te drijven. Een tweede gevolg was de algemeene werkstaking, eerst van het Verbrekingshof, en dan van alle kleine en groote gerechtshoven uit het land. De Gevolmachtigden wilden op 28 Februari maatregelen tegen de weerspannige magistraten zien nemen; op 21 Maart drong Borms nog eens aan opdat de Duitschers in de bescherming van de Activisten zouden voorzien door middel van een geheime politie en van een Vlaamsche RijkswachtGa naar voetnoot(1). Intusschen moesten toch alle mogelijke processen behandeld worden; dat was een uitstekende gelegenheid, meende | |
[pagina 222]
| |
de Raad, om alle stakers aan te houden en het Gerecht te vervlaamschen. Maar op 7 April stelde de Gouverneur-Generaal overal tribunalen in, waarin alleen Duitschers zetelden en alles in het Duitsch werd afgehandeld! Eerst op 17 Mei zou de HauptkommissionGa naar voetnoot(1) er toe besluiten, een ontwerp tot inrichting van een Vlaamsch Gerecht te doen voorbereiden door een Commissie van 6 Duitschers en 4 Vlamingen; het duurde tot 26 September eer het aan den Raad van Vlaanderen werd onderworpen, die het 's anderen daags aannam. De Duitsche legers waren aan hun terugtocht begonnen en van die Vlaamsche Gerechtshoven is natuurlijk nooit iets terechtgekomenGa naar voetnoot(2). Door de onbezonnenheid van hun laatste daden hebben de Activisten den weerstand van het volksgemoed slechts ten top gedreven. Dat die weerstand niet meer moest geboren worden, heeft men eenigszins kunnen opmaken uit vroegere aanduidingen. Hier is de plaats om deze te volledigen en de houding van het volk tegenover de Activisten te bepalen. | |
Weerstand van de openbare meening.Van hun allereerste optreden af waren de Activisten het voorwerp van schier algemeene verachting en gramschap. Die verbittering nam gestadig toe, naarmate de Activisten zich openlijker door den vijand tegen andersdenkende, zelfs Vlaamschgezinde, landgenooten lieten helpen, en, dank zij die ontleende macht, driester en driester te werk gingen. Te Gent, bij voorbeeld, kwam er spoedig een tijd, dat geen bekende Activist zich in een gewone herberg durfde wagen, en het als onvoorzichtig moest beschouwen om na | |
[pagina t.o. 222]
| |
Jozef Vercoullie.
| |
[pagina 223]
| |
zonsondergang over straat te gaan, tenzij waar hij van Duitsche soldaten hulp kon verwachten. Op den gevel van een hunner, zagen voorbijgangers op een zekeren morgen het woord landverrader in reuzenletters. Wat daar tot na den wapenstilstand te lezen stond, omdat de verf overnacht diep was ingedrongen, gold, in den geest der bevolking, voor alle Activisten, en was er evenmin uit te krijgen als dat smaadwoord uit den arduinsteen. Trots het gevaar dat met het drukken en verspreiden van strooibriefjes gepaard ging, vond men er af en toe in zijn brievenbus of op straat. Soms verraadden ze een onbedreven of een overhaastige hand, als het volgende: Weg met de landverraders weg met de raad van Vlaanderen leve België leve onze Koning. Zoodra de Raad van Vlaanderen bestond, werd hij door den volkshumor tot ‘Verraad van Vlaanderen’ herdoopt, en later vond die woordspeling tot in den Duitschen Rijksdag weerklank. De toestand van de aan België trouw gebleven Flaminganten was daarbij niet te benijden. De Activisten konden aan de ‘Passieven’ hun tegenwerking niet vergeven. De Duitschers voelden er wel eens eerbied voor, maar hadden bevel ze als ‘deutschunfreundlich’ te straffen. De Franschgezinden verdachten ze - of veinsden ze te verdenken - van heimelijke overeenstemming met de ‘landverraders;’ en die zienswijze had invloed op de massa. Deze vroeger zoo verstrooide toeschouwer van de Vlaamsche Beweging had er nu wel belangstelling voor over, maar meestal om Flamingant en Activist over één kam te scheren. Gelukkig hadden de Vlamingen niet zoo erg verleerd hun meening eerlijk uit te drukken als Domela Nieuwenhuis het beweerd had, en het waren de Passieven die, trots het gevaar, het eerst en met de meeste volharding openlijk protest aanteekenden tegen het Activisme. Daags vóór het eerste teeken daarvan, het verschijnen van de Vlaamsche Post, kon men in Vooruit van 20 Februari | |
[pagina 224]
| |
1915 de volgende regelen lezen, die door een list aan de censuur waren ontsnapt: De ondergeteekenden verklaren, in eigen naam en in naam hunner Vlaamschgezinde vrienden, dat zij volkomen vreemd zijn aan de oprichting en aan de uitgave van het blad ‘De Vlaamsche Post.’ Alfons Sevens schreef, trots de censuur, in zijn Witten Kaproen: Ik heb geen het minste vertrouwen in de inrichters van De Vluamsche Post, die door middel van Duitsche automobiels en vergezeld van Duitsche officiers, medewerkers trachten aan te werven en verkoopers gaan opzoeken. Trouwe Vlamingen, opgepast voor de verradersGa naar voetnoot(2). Een dergelijk protest ging rond onder den vorm van een strooibrief, door Flaminganten onderteekend; A. Sevens en B. Maes - die na den oorlog frontist werd - geraakten er voor in het gedrangGa naar voetnoot(3). In Augustus 1915 werd te Brussel een openbaar protest uitgegeven dat, onder meer, de namen droeg van Aug. Vermeylen, Alfred Hegenscheidt, Louis Franck, C. Huysmans, I. Teirlinck, Herman Teirlinck, Nestor de Tière en Karel van de WoestijneGa naar voetnoot(4). Tegen al die verwijten verdedigde zich de Vlaamsche Post zoo goed mogelijk: ‘Het is nu het oogenblik niet!’ - Antwoord van de Vlaamsche Post: ‘Nu of nooit! Voor | |
[pagina 225]
| |
onze tegenstrevers is het nooit het oogenblik’. - ‘Het is onridderlijk tegen België op te treden terwijl het in zulk gevaar verkeert.’ - ‘Zoo hebben alle volkeren gedaan, die aan hun heerschers poogden te ontsnappen.’ - ‘Gij dient de belangen van Duitschland!’ - ‘Ja, maar de belangen van Vlaanderen en Duitschland loopen evenwijdig.’Ga naar voetnoot(1) Een dergelijk standpunt werd wat later ingenomen door Claudius Severus in zijn beruchte brochure Vlaanderens WeezangGa naar voetnoot(2), die door de Duitschers dadelijk met groote voldoening werd vertaald. Ook uit Holland lieten zich proteststemmen hooren. Kort na de verschijning van de Vlaamsche Post bereikte ons het manifest, onderteekend door aldaar verblijvende Vlamingen, waaronder Frans Van Cauwelaert, Julius Hoste Jnr. en Alberik Deswarte. Een stuk, destijds in 't geheim verspreid, zeide er van dat die ‘fiere verklaring als een Evangelie van loyaliteit en burgerrechtschapenheid zou blijven’. En toch ging dat stuk van Franschgezinden uit en voerde het zelfs een zeer misleidenden titel: Le Jeu allemand et la Trahison flaminganteGa naar voetnoot(3). In de Lente van 1915 werd te Amsterdam door Alb. Deswarte de Vlaamsche Stem gesticht, waaraan ook René De Clercq meewerkte. Dat was de tijd toen hij over Duitschers en Activisten schreef: Geen vriendschap onder den helm!
Wie met hem hand in hand kan staan,
Is in het hart een schelm.Ga naar voetnoot(4)
Het blad, echter, geraakte later in de handen van Dr Gerretson, (den anti-Belgischen secretaris van het hoofd der Christelijk Historische partij, de Savornin Lohman), | |
[pagina 226]
| |
doordat die heer 60 % van de aandeelen had opgekocht. De Vlaamsche Stem koos nu partij voor de Activisten. Behalve R. De Clercq, die zich thans ‘onder den helm’ begaf, werd het voortaan opgesteld door Antoon Jacob, met medewerking van Plancquaert, Jozef De Cock (Leuven), L. Dosfel en J. Eggen. Het ging weldra aan het sukkelen en hield in Januari 1916 op te bestaan. De oorspronkelijke medewerkers waren natuurlijk dadelijk teruggetreden, en intusschen was door F. Van Cauwelaert en J. Hoste Jnr. het weekblad Vrij België gesticht geworden, dat alle Franskiljonisme, maar ook alle Activisme, duchtig bestreed. Zoo deed ook de Stem uit België, die, onder medewerking van Dr Van der Perre, te Londen verscheen. Buiten de Vlaamsche Stem uit het Gerretsonsche tijdperk lieten de Activisten nog een drietal periodische uitgaven in Holland verschijnen: Het weekblad De Toorts, waarin vooral R. De Clercq en E.N. Rietjens de federalistische richting van de nieuwe Vlaamsche Stem verdedigden; de Vlaamsche Gedachte, het tijdschriftje van Leo Picard, uit de Vlaamsche Post als te gematigd verdreven; en het maandschrift de Dietsche Stemmen, gesticht door eenigen, die ontevreden waren over Neerlandia, het orgaan van het Algemeen Nederlandsch Verbond, omdat het hoofdbestuur daarvan geen partij wilde kiezen voor de Belgische Activisten. De redactie bestond uit een zestal Hollanders, waaronder de onvermijdelijke Gerretson, en één Vlaming, R. De Clercq. Allerlei Activisten, in Holland of in België verblijvend, werkten er aan mee. Intusschen vuurden in België de Duitschers en de Activisten den weerstand der trouw gebleven Flaminganten voor goed aan, door hun vervlaamsching van de Gentsche Hoogeschool. Toen von Bissing bij Prof. Vercoullie, in een bijna roerenden brief, had aangedrongen, opdat hij aan de aldus hervormde Universiteit zijn medewerking niet zou onttrekken, antwoordde deze o.a. door hem het recht te ontkennen, in een zaak van inwendige Belgische politiek tusschen te komen; hij wees er op, dat alles wat de bezet- | |
[pagina t.o. 226]
| |
Julius Hoste jnr.
| |
[pagina 227]
| |
ter doet, krachtens het internationaal recht slechts voorloopig van aard is: Daarom draagt een, door den bezetter geschapen, Vlaamsche Hoogeschool in haar zelf de kiem van haar dood, en haar lijk zal gedurende lange jaren alle Vlaamsche hergeboorte in den weg blijven liggen. Immers, bij de Belgische restauratie, na den vrede, wordt toch alles, wat de bezetter gedaan heeft, onmiddellijk ontdaan en in de eerste plaats de dingen, die een geschenk van hem zullen schijnen aan een groep van de bevolking, welke daarom bij haar landgenooten verdacht zal blijven. Ten slotte weigerde hij deel te nemen aan de ‘schijnopening van een-schim van een hoogeschool.’ In machineschrift vermenigvuldigd en in omloop gebracht, maakte die brief diepen indrukGa naar voetnoot(1). Te Antwerpen kwamen de Vlaamsche leiders dikwijls bijeen, gewoonlijk ten huize van wijlen N. Cuperus, en bespraken daar de protestbrieven, door Louis Franck opgesteld. De eerste, van 8 Januari 1916, werd aan von Bissing gezonden en kwam op tegen de vervlaamsching der Gentsche Hoogeschool. Hij droeg 38 handteekeningen, waaronder die van Franck, Cuperus, K. Weyler, Kanunnik P. Cleynhens, J. van Menten (voorzitter van het Antwerpsche Davidfonds), Maurits Sabbe, A. Vermeylen. A. Siffer, Paul Fredericq, A. Huyshauwer, C. De Bruyne, Ed. Anseele en L. WillemsGa naar voetnoot(2). De tweede, op 10 Maart 1917 aan den Rijkskanselier von Bethmann Hollweg geschreven, toen deze de bekende afvaardiging van den Raad van Vlaanderen had ontvangen, betrof vooral de Bestuurlijke Scheiding, maar was tevens een volledige en striemende veroordeeling, zoowel van de handelingen der Duitschers, als van die der Activisten in zake Flamenpolitik. O.m. werd er op gewezen, dat de Vlamingen niet op de komst der Duitschers gewacht hadden, | |
[pagina 228]
| |
om van 1873 tot 1914 door eigen krachten veel van het wenschelijke rechtsherstel te veroveren; en dan werd de Duitsche huichelarij - en tevens de activistische naïveteit - meesterlijk aan de kaak gesteld in eenige gevatte woorden: Uw Excellentie zelf kan beoordeelen of de volkeren van niet-Duitsche taal, die tot het Duitsche Rijk behooren, in dezelfde spanne tijds gelijkwaardige hervormingen hebben doorgevoerd! De brief eindigde als volgt: In gewone tijden zouden duizenden handteekeningen zich bij de onze voegen. Nu is het niet eens mogelijk al de onderteekenaars te bereiken die het protest tegen het ingrijpen der Duitsche overheid in zake de Hoogeschoolkwestie mede onderschreven. Maar al wie ons Vlaamsche volk kent, weet dat wij de algemeene meening, getrouw en gematigd, hebben weegegeven. Mocht Uw Excellentie er aan twijfelen, dan heffe zij de belemmering op, die op woord en schrift hier drukt, en van de Ardennen tot aan de zee zal de houding der separatisten diep worden afgekeurd, en heel ons volk getuigen dat wij allen, Vlamingen en Walen, in deze tijden slechts één wensch, één wil, ééne gedachte hebben: het vrije en onverdeelbare Belgische vaderland. Er was moed toe noodig, om zijn handteekening te plaatsen onder dat slot, zoo gematigd in den vorm, maar zoo uitdagend van inhoud. Toch hebben 77 Vlaamschgezinden uit alle partijen en uit alle Vlaamsche gewesten dat gedaanGa naar voetnoot(1). Een derde brief (30 Januari 1918), eveneens door Franck opgesteld, was door alle volksvertegenwoordigers en senatoren van de Vlaamsche gewesten onderschreven, die men nog in het land kon bereiken. Aan den nieuwen Kanselier, Graaf von Hertling, verklaarden daarin de onderteekenaars dat zij de zoogezeide verkiezingen voor den tweeden Raad van Vlaanderen beschouwden als ‘een spotbeeld van den volkswil,’ dat dus ‘de vereeniging die zich Raad van Vlaanderen noemt’ hoegenaamd geen openbaar man- | |
[pagina 229]
| |
daat bezat, en daarom ook geen recht om, tegen de Belgische Grondwet in, de Zelfstandigheid van Vlaanderen uit te roepenGa naar voetnoot(1). Het voorbeeld van de Kamerleden en senatoren werd gevolgd door 160 kunstenaars uit Antwerpen, den bisschop van Gent, het Bestuur der Vlaamsche AcademieGa naar voetnoot(2), het Gentsche Davidfonds, den Gentschen gemeenteraad - die ‘het verraad tegen de heiligste belangen van het vaderland’ aanklaagde - en allerlei andere openbare besturen, instellingen en vereenigingen. In het Duitsche tijdschrift Der Belfried telde Dr Bob Driessen Ter Meulen in Augustus 1918Ga naar voetnoot(3) 641 zulke protesten tegen de zelfstandigheidsverklaring; daaronder waren er 93 van gemeentebesturen, 52 ‘uit gemeenten met gezamenlijke onderteekening,’ 355 van maatschappijen en nog andere groepen, die hij verzweeg. Daartoe behoorden misschien de senators en volksvertegenwoordigers van Oost-Vlaanderen en het Gentsche Hof van Beroep, die beiden in 't Fransch protesteerden; het Beroepsof sprak, van ‘misdadig verraad.’ Hierbij dient vermeld, dat er te Brussel, naast het Franschtalige sluikblad La libre Belgique er ook een Vlaamschgezind was, De Vlaamsche Leeuw, die o.a. door Richard Landuyt, Paul Temmerman en Lucien De Veen-Hiel werd opgesteld en verspreid, en die Duitschers en Activisten even geweldig ‘hun zaligheid’ gaf. De Duitscher kon niet alle Belgen straffen, die zich aldus aan eerlijke vaderlandsliefde bezondigden. Maar die hij als de aanvoerders beschouwde, hebben hun anti-activistische houding met jarenlange gevangenschap in Duitschland moeten boeten; en daaronder waren er, naast Prof. Pirenne, de burgemeesters Braun (Gent) en Max (Brussel), de schepenen Jacqmain (Brussel), Strauss (Antwerpen) en De | |
[pagina 230]
| |
Weert (Gent), ook Vlaamschgezinden als Prof. P. Fredericq, Prof. C. De Bruyne, Louis Franck, Alfons Sevens en anderen. Die flinke houding van alomgeachte mannen, kringen en instellingen waren voor het volk een zedelijke steun en een voorbeeld. Naast de geschreven protestbeweging kwamen er straatmanifestaties. Wij hebben ten gepasten tijde vermeld wat er in dien zin gebeurd is ter gelegenheid van de activistische meetings en van de verkiezingen, en na de aanhouding van Borms en Tack. Mgr. Mercier die, vooral sedert zijn prachtigen herderlijken brief Patriotisme et Endurance (Kerstdag 1914) in de oogen van velen den Belgischen weerstand tegen Duitschland belichaamde, gaf tweemaal aanleiding tot betoogingen die niet in den smaak van de Activisten vielen. De eerste was op 16 September 1917, tijdens zijn bezoek aan Antwerpen: door het volk geestdriftig toegejuicht, werd hij door een groep Activisten uitgefloten. Deze werden dan door de menigte zoodanig mishandeld, dat hun haastige terugtocht door Duitsche soldaten moest gedekt wordenGa naar voetnoot(1). Op 7 Juni 1918 hield hij te Brussel in Sinter Goedelen een stoutmoedig patriotisch sermoen. Als Borms aan den Verwaltungschef maatregelen tegen den aartsbisschop vroeg, kreeg hij ten antwoord: ‘Men kan geen priester opsluiten voor een sermoen; wij zouden de geheele wereld tegen ons krijgenGa naar voetnoot(2)’ Waar geen Kerkprelaat mee gemoeid was, bekommerde zich de Duitsche overheid veel minder om het oordeel der wereld. In Juli 1916 werd Prof. De Bruyne naar een Duitsch gevangenkamp verbannen omdat hij, als schepen van onderwijs, in vervanging van den verboden nationalen feestdag van 21 Juli, aan de Gentsche scholen een paar dagen later vrijaf had gegeven. De heer Maurits Lippens, toen burgemeester van Moerbeke, die de belangen van zijn onderhoorigen nog al hardnekkig tegen Duitsche willekeur verdedigde, onderging hetzelfde lot. | |
[pagina 231]
| |
Veel lastiger dan alle protestaties en betoogingen was voor de Duitschers en Activisten een andere vorm van den weerstand: verdoken of openlijke dienstweigering. Professoren weigerden in de Duitsch-Vlaamsche Hoogeschool te doceeren; onderwijzers lieten Duitsche taalverordeningen onuitgevoerd, of namen ontslag als men ze daartoe wilde dwingen, even als gemeentebeambten en geheele gemeenteraden; en doorgaans vond men, buiten de Activisten, niemand om hen te vervangen. In September 1918 dienden 21 Atheneumleeraars uit Gent en Brussel liever ontslag in, dan de nieuwe taalverordeningen te moeten toepassenGa naar voetnoot(1). Hun ontslag werd geweigerd, maar ze werden plechtig afgezet ‘met verlies van alle rechten op pensioen.’ De staking der rechtbanken plaatste de Duitschers voor een groote moeilijkheid, en die der beambten en bedienden uit de Ministeries, niet minder. In hun verslagen over dien toestand klagen de twee hoofden van het Duitsch Bestuur (Haniel voor Wallonië en Schaible voor Vlaamsch-België), dat, op het einde van Juni 1917, de staking der Ministeries algemeen is: tot de knechten en werkvrouwen toe weigeren den dienst. Er zijn er zoo veel: men kan ze toch niet alle in Duitschland opsluitenGa naar voetnoot(2). Totdat het hun verboden werd, werkten de verschillende afdeelingen van het Nationaal Voedingscomité daaraan mee, door stakende en ontslagen beambten en bedienden in dienst te nemen. Als dat niet meer kon, vormden zich bijzondere comité's, die in 't geheim de stakers geldelijk ondersteunden. Dat hardnekkige dwarsboomen van de activistische politiek, en vooral het bewogen tusschenspel dat den aftredenden van den optredenden Raad van Vlaanderen scheidde, hadden bij de Duitschers het crediet der Activisten fel geschokt. Deze kwamen verzwakt uit schijnverkiezingen, | |
[pagina 232]
| |
die zich hadden moeten voltrekken terwijl een algemeene protestbeweging de openbare meening in rep en roer bracht, de zoogezeide volksraadpleging gedurig belemmerde en ze soms onmogelijk maakte. Het ergerde bovendien de Duitschers dat zij, door de schuld hunner beschermelingen, in een lastige botsing met de rechterlijke macht waren geraakt. En van die zeer misnoegde Duitschers moest nu de tweede Raad van Vlaanderen nog altijd bekomen wat de eerste te vergeefs had nagestreefd: de Grondwet van een Staat Vlaanderen die zoo zelfstandig mogelijk diende te zijn. | |
De zes punten en de oproep tot het Duitsche volk.Nog vóór de Raad van Vlaanderen vergaderde, bespraken de Gevolmachtigden, in hun zitting van 21 Februari 1918, het zooveelste politiek programma, ditmaal door Tack voorgesteld: een politisch zelfstandig Vlaanderen, binnen of buiten het Belgisch verband, maar met een eigen wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht. De Hauptkommission wees ze onmiddellijk van de hand. L. Meert sprak dan van een zelfstandigen Staat onder Duitschen waarborg, waarvan nu de Gevolmachtigden niet wildenGa naar voetnoot(1). Er was ook een door Jonckx neergelegd en vrij onmogelijk ontwerp van een traktaat tusschen den Staat Vlaanderen en Duitschland; het werd door de Duitschers niet eens in aanmerking genomenGa naar voetnoot(2). Eerst op 7 Maart zag de Commissie der Gevolmachtigden iets van belang gebeurenGa naar voetnoot(3). De Gouverneur-Generaal in hoogsteigen persoon verscheen in hun midden en bood hun een ruiker beleefdheden en vage beloften aan, waaruit het volgend addertje den kop stak: Het zou voorbarig zijn, nu reeds te besluiten tot de zelfstandigheid | |
[pagina 233]
| |
van Vlaanderen, die na den vrede zal verzekerd worden: dat moet voor de vredesonderhandelingen voorbehouden blijven. De voorbereiding van de instelling dier zelfstandigheid moet, uit alle oogpunten, het werk van het Vlaamsche volk zelf zijn. Vier dagen laterGa naar voetnoot(1) laat de Gouverneur-Generaal aan de Commissie van Buitenlandsche Zaken weten dat Duitschland aarzelt, omdat de verkiezingen voor den Raad niet den gewenschten uitslag hebben gegeven. In de HauptkommissionGa naar voetnoot(2) verklaart Schaible, die pas uit Berlijn is teruggekeerd, dat de Duitsche Regeering de zelfstandigheid van Vlaanderen niet wil uitroepen, omdat ze met het openbaar recht niet overeenkomt - in waarheid omdat Duitschland België eenvoudig wil inlijven. Men zal ze in het vredestraktaat laten schrijven en er voor zorgen, dat de Raad van Vlaanderen bij de vredesonderhandelingen vertegenwoordigd wordt. Het is duidelijk dat de Duitschers zich van het Activisme willen afwenden. Trots de kort te voren opgedane ondervinding, trachten nu de Gevolmachtigden den tragen bondgenoot tot bepaald handelen te noodzaken. Zonder de Hauptkommission te raadplegen, onderwerpen ze aan den Raad van VlaanderenGa naar voetnoot(3) een programma van drie negatieve en drie positieve punten: 1o De vorige toestand van Vlaanderen is niet meer mogelijk; 2o het herstel van België ook niet, en de naam ‘België’ moet verdwijnen; 3o na den vrede, geen economische oorlog tegen Duitschland; 4o Vlaanderen moet politisch zelfstandig zijn, met eigen regeering, eigen wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht en met een eigen diplomatische vertegenwoordiging in den vreemde; 5o Vlaanderen moet vrij zijn, om volgens zijn eigen aard zijn economische, cultureele en politische toekomst te regelen; 6o Vlaanderen verwacht | |
[pagina 234]
| |
den steun van Duitschland voor de internationale regeling van het Vlaamsche vraagstuk. De zes punten werden aangenomen; de verdwijning van den naam ‘België’ door 44 stemmen tegen 24 en 4 onthoudingen. Het was de radicaalste en naïefste motie, ooit door den Raad aangenomen. Hebben zijn leden, tegenover wat de Gouverneur-Generaal en Schaible hadden laten hooren, werkelijk kunnen hopen dat stout gesproken half gewonnen zou blijken? Dan heeft de ontgoocheling niet lang op zich laten wachten. Reeds twee dagen nadien wist Brijs aan de Gevolmachtigden te vertellen, dat de Gouverneur-Generaal hem had laten roepen en hem had gezeid: Gij hebt ons weer voor een voldongen feit geplaatst; als gij voortgaat, zonder voorafgaandelijke overeenkomst met ons, aan den Raad van Vlaanderen vraagstukken te onderwerpen, die de afschaffing van België betreffen, dan zal het oogenblik komen dat wij u zullen zeggen: ‘Raad van Vlaanderen, wij laten u los.’Ga naar voetnoot(1) De bekendmaking van de voortvarende Zes Punten werd door de censuur belet en in de Hauptkommission moesten de aanwezige Activisten nogmaals een strenge berisping, ditmaal van Graaf Harrach, hooren, al namen ze die niet zonder protest in ontvangst. Zeer ter snede betreurde Tack, aan zijn kant, dat de Duitschers de Gevolmachtigden niet hadden geraadpleegd bij de benoeming van activistische ‘schepenen’ te Gent; ook niet toen Prof. Schmidt, die voor de Duitsche Grondwetcommissie een ontwerp van Constitutie voorbereidde, zich daartoe onlangs in betrekking stelde met de heeren Dosfel en Claeys, welke niet eens in den Raad van Vlaanderen wilden zetelenGa naar voetnoot(2). Op de vingeren getikt, moesten de Raad van Vlaanderen en zijn Gevolmachtigden wel een toon of twee lager zingen in den Oproep tot het Duitsche Volk, dien de Raad op 20 JuniGa naar voetnoot(3) besloot aan den Gouverneur-Generaal te overhan- | |
[pagina 235]
| |
digen. Deze keurde hem op 27 Juni goed, wat nog al natuurlijk was: de tekst was door Tack, Verhees en Brijs in overleg met den Verwaltungschef Schaible opgesteldGa naar voetnoot(1). Daarin verklaarden de Gevolmachtigden zeker te zijn dat de uiteindelijke zege van Duitschland nakend was, en hoopten dat Duitschland het stamverwante volk van Vlaanderen niet zou vergeten. Duitschland was door zijn tegenstrevers er toe gedwongen, den bodem van Vlaanderen als vijand te betreden, maar de Vlamingen (lees : de Activisten) hadden intusschen erkend dat niet het Duitsche Rijk hun vijand was, maar wel de Belgische Regeering, en wisten nu dat Vlaanderen zonder de hulp van Duitschland zijn zelfstandigheid niet zou kunnen bekomen. ‘Stamgemeenschap, geschiedenis, zelfbehoud wijzen Duitschland en Vlaanderen naar hetzelfde doel: een vrij, zelfstandig VlaanderenGa naar voetnoot(2).’ | |
Achter de schermen en op het tooneel.Op 6 Juni verklaarde Tack in den Raad van Vlaanderen, tijdens de bespreking van den Oproep tot het Duitsche Volk, dat Duitschland, na de bekendmaking daarvan, de zelfstandigheid van Vlaanderen zou uitroepen. Geloofde hij dat werkelijk, of handelde hij uit taktiek ? In elk geval, had hij nooit zoo durven spreken, indien hij en de Raad op de hoogte hadden kunnen zijn van wat er drie weken te voren gezeid was geworden op een uitsluitend Duitsche bijeenkomstGa naar voetnoot(3), waarvan wij nu een officieel verslag bezitten. Waren daar aanwezig: de Gouverneur-Generaal; de twee Verwaltungschefs voor Vlaanderen en Wallonië, Schaible en Haniel; Hindenburg, Ludendorff en andere hoogere civiele en militaire overheidspersonen. Allen waren | |
[pagina 236]
| |
het eens, dat, na den oorlog, de Duitsche bezetting nog ten minste tien jaar moest duren, en die van Luik en de Kust nog langer. Hindenburg vond dat zekere punten voor goed in Duitsche handen moesten blijven. Wat de centrale regeering van beide gedeelten van België betreft, die moest, zei Falkenhausen, ‘een schim zijn, gelijk de Koning de schim van een Koning moest zijn.’ Zonder dat te weten, had de Raad overigens redenen tot wantrouwen genoeg: Op hooger vermelde zitting van 6 Juni riep Dumon uit: ‘De Duitschers houden de Activisten voor den gek; ze hebben ons tot het houden van verkiezingen gedreven en nu zeggen ze dat het volk ons niet volgt; ze hebben meer sympathie voor de Passivisten dan voor ons.’ En die woorden werden op toejuichingen onthaald! Spincemaille zei: ‘De Duitschers behandelen ons soms gelijk poesjenellen.’ Met het wantrouwen tegenover de Duitschers groeide het wantrouwen tegenover de Gevolmachtigden, die steeds - vooral Tack, De Decker en Borms - het steunen op de beloften van den bezetter aanpredikten. Op 13 Juni meende Plancquaert dat de Duitschers aan de Activistische wenschen voldoening zouden schenken wanneer zij zeker van de zegepraal zouden zijn. Hij werd door verscheidene stemmen onderbroken, die riepen: ‘Dan zullen ze ons annexeeren!’ Van Bergen had die rumoerige discussie uitgelokt door het neerleggen van een onbewimpelde motie van protest tegen de Duitsche voogdij, tegen het lang uitstellen van den Oproep tot het Duitsche volk en tegen het verbod om de aangenomen Zes Punten kenbaar te maken. Een lid zei dat de Activistische ministeries poesjenellenministeries waren en Lambrichts voegde er bij: ‘dat is zoo!’ Ten slotte gingen de opgewonden Raadsleden wederom onverrichterzake uiteen, en de motie Van Bergen werd niet eens ter stemming gelegdGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 237]
| |
Het is nog al vreemd, dat de Oproep, als die eindelijk voor den Raad kwam, trots al die oneenigheid eenparig werd aangenomen. De Jong-Vlaming en zijns gelijken vond er natuurlijk zijn gading in; maar hoe kon een Unionist die platte vleierij goedkeuren? Wat echter de een zoowel als de andere er in werkelijkheid aan had, maakte Kanselier von Hertling spoedig duidelijk. | |
De rede van den kanselier en haar gevolgen.Om het midden van de maand Juli 1918 werd men te Berlijn gewaar dat de krijgsverrichtingen voor Duitschland een gevaarlijke wending aannamen. Het was dan ook natuurlijk dat de Kanselier, Graaf von Hertling, in den Rijksdag een rede hield waarin er spraak was van een eventueel teruggeven van alle door Duitschland bezette gebieden, o.a. van België. Aan de activistische verwachtingen scheen hij niet eens te hebben gedacht. In die geruchtmakende rede zagen millioenen menschen den dageraad der verlossing; maar op de Activisten daalde zij als de dreigende schemering van een troosteloozen nacht. De oorlogsramp had de overige Belgen, zoowel Walen als Vlamingen, vastberaden gevonden en vier jaren lang hun eendracht versterkt. De zwenking der Duitsche politiek vond de Activisten ontredderd en verscherpte hun oneenigheid. H. Meert nam schriftelijk ontslag als lid van den Raad: ‘Ik wil die dupenhistorie niet voortzetten; wij worden opgeofferd en versjacherd.’ Hij werd door Van Bergen in Augustus, door Picard, Dr Claus, Oboussier, Tamm, Mommaerts en Thiry in September gevolgd. De zitting van 25 Juli 1918Ga naar voetnoot(1) was niets dan een geweldige twist tusschen Jong-Vlamingen en Unionisten. Een rede, door Tack vóór de Duitsche Colonie te Antwerpen gehouden, | |
[pagina 238]
| |
werd er door Claus bestempeld als een daad van ‘dwaasheid, lafheid of verraad.’ De drie moties van wantrouwen, die 's anderen daagsGa naar voetnoot(1) werden voorgesteld, golden den Kanselier om zijn redevoering en de Gevolmachtigden om hun pro-Duitsche houding. Als men, te midden van groote verwarring, tot de stemming wilde overgaan, was de vergadering alweer in geen voldoend getal. ‘Degenen,’ zei Vrijdaghs, ‘die de zaal verlaten wanneer zulke ernstige vraagstukken aan de orde zijn, nemen toch hun zitpenning aan; het zijn geen Activisten, maar Zaktivisten.’ Zulk een kijfpartij bood den Gouverneur-Generaal een gelegenheid tot ingrijpen, die hij gretig te baat nam. Hij schorste eenvoudig den Raad van Vlaanderen tot nader order op. Intusschen ontving Graaf von Hertling, die tijdelijk te Spa verbleef, eerst De Vreese en Oboussier op 26 Juli, dan Tack en De Decker op 3 Augustus, en eindelijk Claus en Borms op 10 AugustusGa naar voetnoot(2). Die heeren zeiden hem de tegenstrijdige dingen die hun aan het hart lagen, en de Kanselier gaf telkens eenige onbepaalde aanmoedigingswoorden ten beste. Zoo vernam hij wat hij weten wilde, hetgeen zijn doel was. Hij wist nu dat er van den Raad van Vlaanderen niets meer te verwachten was, dat deze geen echte verkiezingen aandurfde omdat hij het volk tegen zich had, en overigens geen vast programma had kunnen opmaken. Hij wist ook wie werkelijk Deutschfreundlich was: Tack, De Decker, De Vreese, Borms en enkele anderen. Op 16 AugustusGa naar voetnoot(3) mocht de Raad weer vergaderen. De gebruikelijke aantijgingen en scheldwoorden werden nogmaals heen en weer geslingerd tusschen Jong-Vlamingen en Unionisten, en de Gevolmachtigden nog eens uitgemaakt voor louter handlangers van Duitschland. De Decker stelde voor, den Raad te ontbinden, en aan de | |
[pagina 239]
| |
Duitschers de inrichting van een Constituante en de aanstelling van een nieuwe Regeeringscommissie te vragen. 's Namiddags werd de discussie voortgezet. Die namiddagzittingGa naar voetnoot(1) was een ongehoord vertoon van gebrek aan kalmte, doorzicht en samenhang. Eerst werd de ontbinding verworpen, en dus ook de Constituante. De Duitschers waren niet te vertrouwen, en die anders dachten, zei Van Roy, waren ‘Duitschkiljons.’ Tegenstrijdige moties werder neergelegd. Een daaronder verzocht de Gevolmachtigden ontslag te nemen, en werd aangenomen. Ze onderstelde wantrouwen in de Duitsche politiek. Toch vond De Vreese daarop 60 stemmen om tegen 1 en 1 onthouding zijn motie aan te nemen, die in den Gouverneur-Generaal vertrouwen stelde, vermits ze hem vroeg een nieuwe Regeeringscommissie uit de verschillende activistische groepen samen te stellen! De zitting was overigens begonnen met een dwaze uitboezeming van Borms, die met Plancquaert en Van der Spurt het Front had bezocht: Wij hebben gestaan op de hoogte van Passchendale, en wij hebben, onder ons, gezien heel dat beeld van eenzame verwoesting, van vernietiging, van dood, en wij hebben daar nog eens gevoeld wat het alles zal gekost hebben om Vlaanderen vrij en zelfstandig te maken. Dat schouwspel had hem vertrouwen in de macht en de eerlijkheid van Duitschland ingeboezemd, en wanneer wij dat standpunt niet houden, wanneer wij niet meer ges looven in die Duitsche trouw, in de eerlijkheid van de Duitsche Rijkspolitiek, dan is alles wat wij doen eenvoudig op los zand gebouwd, en wordt alles weggevaagd!Ga naar voetnoot(2) Er was echter iets, dat Borms toen niet kon weten, maar dat na den oorlog bekend werd: In een brief van | |
[pagina 240]
| |
8 Juli 1918, die bovenaan het waarschuwend woord geheim! droeg, had Ludendorff die reis naar het Front bij den Gouverneur-Generaal aangeprezen als een defaitistisch middel om het zedelijk weerstandsvermogen tegen Duitsche inpalming te verzwakken. En de proef scheen aan den ‘eerlijken, trouwen’ von Falkenhausen volkomen geslaagd. Op 24 September 1918 berichtte hij aan Ludendorff, dat een zevental andere Activisten, R. De Clercq, M. Minnaert en anderen, op een dergelijke reis waren gezonden, en wel zoo dat ‘de diepe en schrikkelijke indrukken niet nagelaten hebben hun uitwerksel te hebben, zoodat het doel van Uw Excellentie als bereikt kan beschouwd wordenGa naar voetnoot(1)’ Wat dus ongetwijfeld ‘op los zand’ was gebouwd, dat was het doorzicht van den - te recht ongekroonden - Koning van Vlaanderen. Een ander blijk van zijn psychologische scherpzinnigheid was zijn hoop dat, dadelijk na den oorlog, de hem eindelijk toegestane Rijkswacht van 100 man door terugkeerende gevangenen en frontsoldaten tot een leger van 50.000 man kon aangroeien, waarmee dan tegen de Franschgezinde macht kon gestreden wordenGa naar voetnoot(2). Na die schilderachtige vergadering van 16 Augustus - de eerste na de schorsing! - werd de Raad van Vlaanderen alweer geschorst, en wel tot 20 September. De uitgevers van de Archives meenen dat die herhaaldelijke schorsingen het gebrek aan waardige houding van den Raad tot oorzaak hadden. Wij denken dat de Duitschers daar heel weinig om gaven, maar het als een voorwendsel gebruikten om het anti-Duitsch gedeelte van den Raad te ontwapenen. De dagen van den Raad van Vlaanderen waren overigens geteld. Er ontbrak nog maar de genadeslag. | |
[pagina 241]
| |
De genadeslag.Nauwelijks hadden de Activisten hun Gevolmachtigden afgedankt en om een nieuwe Regeeringscommissie gevraagd, of ze betreurden het, aldus aan den Gouverneur-Generaal volmacht te hebben geschonken, om naar believen over hun lot te beschikken. Verhees en De Cneudt bekenden het op één der schaars bijgewoonde, officieuse vergaderingen die de Raad bij gebrek aan beters hieldGa naar voetnoot(1). Ze vroegen danGa naar voetnoot(2) dat de nieuwe Commissie ten minste vóór den Raad van Vlaanderen zou verantwoordelijk zijn. De Duitschers bleven doof. Een paar dagen later vernamen de Activisten dat de onderkanselier von Payer te Stuttgart een tweede, maar verergerde uitgave van de beruchte rede van Graaf von Hertling had geleverd: hij voorzag de onderteekening van den vrede, mits ontruiming van alle bezette gebieden en het vrijlaten van België zonder schadeloosstelling en zonder voorwaarden. De Vlaamsche kwestie vermeldde hij alleen om de zekerheid uit te drukken, dat zij dan wel ‘door bekwame staatslieden in een rechtvaardigen zin zou opgelost worden.’ Daar, na herstelling van België, die ‘bekwame Staatslieden’ niemand anders dan Belgen konden zijn, voelden zich de Activisten als van de hand Gods geslagenGa naar voetnoot(3). Als de Raad op 20 September weer de toelating had gekregen te vergaderen, stelde De Vreese voor, aan den Kanselier een brief te schrijven, wat met 40 stemmen tegen 1 werd aangenomenGa naar voetnoot(4). Die brief, uitstekend opgesteld, is een ware noodkreet. Hij wijst op de woorden van degenen die het recht hadden in naam van Duitschland | |
[pagina 242]
| |
te spreken en vraagt of die beloften dan niet meer geldig zijn: In dien angst van ons hart en van ons volk wenden wij ons, vol vertrouwen, tot U; tot U, die ons Uw woord van eerlijk man er op hebt gegeven, dat de Vlaamsche toestanden, zooals ze vóór den oorlog in België bestonden, in de toekomst niet meer zouden kunnen bestaan. De hoop wordt ten slotte uitgedrukt, dat Z.M. de Duitsche Keizer tegenover de Activisten dezelfde gevoelens als vroeger heeft bewaard, daar overigens de verwezenlijking van de Bestuurlijke en Politische Scheiding noch de oplossing van het Belgisch vraagstuk, noch den vrede in den weg staat. Die pathetische smeekbrief vond natuurlijk te Berlijn geen belangstellende lezers; de Keizer, de Kanselier en hun medebelovers hadden wel wat anders te doen! En op 26 September 1918 ontving de Raad van Vlaanderen den genadeslag. Op de vergadering van dien dagGa naar voetnoot(1) verschenen Consul Asmis en Dr Kreuter, om namens den Gouverneur-Generaal aan te kondigen: ten eerste, dat hij aan de Gevolmachtigden ontslag had verleend; ten tweede, dat hij een ‘Beirat’ van Zaakgelastigden had aangesteld, die met raadplegende stem den Verwaltungschef zou helpen bij het beredderen van de Vlaamsche zaken; aan zes daaronder, Borms, De Decker, L. Meert, Mommaerts (trots zijn ontslag), Van Bergen en Verhees werden de vroegere ‘Ministerieele’ bevoegdheden van de Gevolmachtigden toegekend, behalve Posterijen en Telegrafen, Buitenlandsche Zaken en Justitie. Er waren nog drie Zaakgelastigden zonder bepaalde opdracht. Die ‘Beirat’ zou o.a. aan de vorming van een commissie werken, die het toekomstig Statuut van Vlaanderen zou bestudeeren. Bovendien moest ze - ten derde! - de nieuwe verkiezingen voorbereiden, waaraan zich de Raad van Vlaanderen tegen het einde van het jaar zou onderwerpen! | |
[pagina 243]
| |
Zonder glimlachen nieuwe verkiezingen opleggen, op het oogenblik dat de onderkanselier de ontruiming van België had voorspeld, stond gelijk met een afdanking van den Raad van Vlaanderen. Deze begreep het wel. Op 27 September, na nog de inrichting van de toekomstige Vlaamsche gerechtshoven te hebben besproken, alsof die nog van hem afhing, ging de tweede Raad van Vlaanderen voor goed uiteen. Zijn Bestuur zetelde nog wel voort, maar werd door de Duitschers links gelaten. De Hauptkommission, waarin de Gevolmachtigden aan de besprekingen plachten deel te nemen, was met hen afgeschaft. Officieel was voortaan het Activisme nog slechts in de Zaakgelastigden belichaamd. | |
De laatste propaganda.Tijdens het bestaan van den tweeden Raad van Vlaanderen was de activistische propaganda onder de leiding van Faignaert en Borms moedig voortgezet. Maar de uitwerking verzwakte gestadig. Er waren minder en minder meetings en het aantal toehoorders dunde overal van dag tot dag. Nochtans was er geen tegenpropaganda te duchten: ergens het woord nemen tegen de activistische politiek was moeilijk, zonder tevens de Duitschers aan te vallen, en een overal aangeplakte ‘Verordnung’ bedreigde met geldboet en gevangenis al wie zich openlijk ‘deutschun. freundlich’ toonde. Men zweeg dus, en morde in stilte. Aan een anderen kant keerden zich velen, die vroeger waren meegesleept, van het Activisme af, wanneer de nederlaag van Duitschland nakend scheen. Het vieren van den 11 Juli, waarvan Borms veel verwacht had, mislukte geheel; de 414 geestdriftige brieven, te dier gelegenheid door den Raad ontvangen, waren door de activistische | |
[pagina 244]
| |
organismen, en soms door een enkel man, gezonden, en maakten op niemand indrukGa naar voetnoot(1). Blijkens de telkens ingediende verslagen waren, behoudens uitzonderingen, noch de Hollanders, noch de naar Holland uitgeweken Vlamingen, noch de aldaar geïnterneerde Vlaamsche soldaten goed te spreken over het Activisme. Wel waren er Flaminganten genoeg, maar de meesten waren aanhangers van de Passivisten Julius Hoste, Frans van Cauwelaert en Alberik Deswarte, en tot hun vergaderingen kregen de Activistische zendelingen geen toegang. Generaal Snijers, die het toezicht over de interneeringskampen had, verbood de daarheen gereisde leden van den Raad van Vlaanderen binnen te laten. Brijs en Claus, uit Holland teruggekomen, zeiden op 8 Juli in den Raad dat, over 't algemeen, de Hollanders erg tegen het Activisme gekant warenGa naar voetnoot(2). Als Borms in Maart 1918 van zijn verkenningsreis in Duitschland terugkeerde, klaagde hij over onverschilligheid bij het publiek; wat de politieke wereld betrof, Erzberger had hem laten hooren, dat de Activisten nu geen Staat Vlaanderen zouden bekomen, met het bestaan van België moesten rekenen, zonder de Walen niet zouden voortkunnen, en wel zouden doen met Van Cauwelaert en de Passivisten overeen te komenGa naar voetnoot(3). Tirpitz had de Activistische Beweging goedgekeurd; maar in den Rijksdag had Bernstein verteld dat men ten onzent in de wandeling van het ‘Verraad van Vlaanderen’ sprak. Dezelfde Borms zei later tot de Gevolmachtigden, dat in de Duitsche gevangenkampen ‘het Vlaamsche leven dood wasGa naar voetnoot(4).’ Edw. Joris en enkele andere Socialisten uit de Activistische minderheidsgroep, die na het bekend Congres te Stockholm was ontstaan, werden op 30 Juni 1918 in een | |
[pagina 245]
| |
paar socialistische middens te Berlijn ontvangen en bepleitten er hun zaak. Uit het antwoord van Ebert konden zij gemakkelijk opmaken, dat hun Duitsche partijgenooten voor de activistische plannen weinig voelden en er zich niet mee wilden inlatenGa naar voetnoot(1). Meer voldoening blijkt uit het verslag van Brijs, Verhees en Domela Nieuwenhuis over hun voordrachten in verschillende Duitsche steden; ze hadden overal succes en waren het voorwerp van allerlei vriendelijkheden en eerbetuigingen. Kwam dat, omdat ze gedachten uitdrukten waarmee de Duitsche politiek gediend was? Volgens het Vaderland van 9 Augustus (uit den Haag) zou Brijs te Magdeburg verklaard hebben, dat de Vlamingen van ganscher harte verlangden naar hun zelfstandigheid en hun vereeniging met Duitschland, en dat ze bereid waren die desnoods gewapenderhand te veroveren. Die verklaring verwekte in den Raad van Vlaanderen een woelige discussie en was één der redenen van het ontslag van Dr Claus. Brijs zond terechtwijzingen aan het Vaderland en verschillende Vlaamsche bladen, en ook, maar veel later (27 September) aan de Magdeburger Zeitung, wier verslag van 6 Augustus volkomen overeenkwam met dat van het Vaderland op 9 AugustusGa naar voetnoot(2). Wat er ook van zij, zulke verklaringen, hoe vriendelijk ze ook onthaald werden, konden aan het Activisme niet meer van groot nut zijn. Het was daarvoor in Augustus 1918 te laat. Voegt men daarbij, dat de Duitsche censuur op den duur vele activistische persartikels niet doorliet, als ze haar te radicaal voorkwamen, waarover De Clercq, na anderen, op 10 September 1918 klaagde, dan zal men begrijpen dat, op dezelfde BestuursvergaderingGa naar voetnoot(3), Maesfranckx zeide: Wij hebben er alles bij te winnen om de Passieven te overtuigen zich | |
[pagina 246]
| |
bij ons aan te sluiten, want aldus zouden ze de volksongunst doen verdwijnen, die aan onze samenwerking met de Duitschers kleeft. Of de tot dusver zoo geminachte Passivisten voor een deelachtig worden aan die ongunst ook maar iets konden voelen, scheen zich Maesfranckx niet afgevraagd te hebben. Intusschen hadden de Activisten sedert Mei 1918 voor hun propaganda nieuwe uitzichten ontdekt, namelijk aan het Front. | |
De frontpartij.‘Je vous rappelle que la langue des officiers est le Français’ moet in vollen oorlog een kolonel tot zijn officieren gezeid hebbenGa naar voetnoot(1). Alleen op het gezag van twee overloopers als Charpentier en De Schaepdrijver zouden we dat natuurlijk niet hoeven te gelooven. Maar niets is waarschijnlijker. Toen onze officieren naar den oorlog vertrokken, konden zij hun ingewortelde minachting voor het Vlaamsch niet te huis laten als een voortaan nutteloos kleedingstuk. Er moest dus aan het Front onrecht gebeuren, het kon niet anders. Ontkennen dat de Vlaamsche soldaat daarover ernstig te klagen heeft gehad, zooals nu nog steeds wordt gedaan, is het daglicht loochenen. Want het eenig verschil met den vredestijd was, te dien aanzien, dat de oorlogsomstandigheden de misbruiken talrijker, erger en gevaarlijker maakten. In aanwezigheid van den vijand was het reeds weinig beperkt gezag van den officier vertiendubbeld, en ook hem maakte men wijs, dat het na den oorlog met het Vlaamsch amen en uit zou zijn. Aan den anderen kant werd de vroeger zoo duldzame soldaat prikkelbaarder: men vergde immers zoo dikwijls het offer van zijn leven, en toch werd geen belang gesteld in zijn natuurlijke gehechtheid aan de taal van vader en | |
[pagina 247]
| |
moeder, die hij in zoo lang niet gezien had, en die hem slechts bij uitzondering een brief konden doen toekomen...... Gesprekken met fijner en dieper voelende kameraden - studenten of gewezen studenten - maakten hem bewust van het hem aangedane onrecht. Dat onrecht nam bovendien met den dag tastbaarder vormen aan. De meeste ongevaarlijke postjes ‘à l'arrière’ waren natuurlijk voor wie Fransch kende, wat de Vlaamsche meerderheid in de loopgraven nog vergrootte. Franschonkundige gewonden verschenen voor dokters, en betichten voor Krijgsrechters die Vlaamschonkundig waren. Onbegrepen of verkeerd begrepen officiersbevelen werden slecht of te laat uitgevoerd; onverdiende straf en verbittering waren de gevolgen. Rudiger vindt het onwaarschijnlijk dat gevaarlijke plaatsen alleen met ‘Danger de Mort’ werden aangeduidGa naar voetnoot(1). Tijdens een voordracht, die Commandant C. Sevens, kort na den oorlog, te Gent hield, gebruikte hij lichtbeelden, door het legerbestuur verschaft; op één van die officieele documenten heeft schrijver dezer regelen met eigen oogen zoo een waarschuwingsbord gezien; er stond op: Danger. Natuurlijk waren alle andere opschriften ook in 't Fransch. Wie het waagde, een Vlaamsche vertaling bij te voegen; wie, hoe eerbiedig ook, tegen een misbruik opkwam, wie zuiver Nederlandsch sprak, was een Flamingant, een verdachte, die door zijn oversten - en dikwijls in Frankrijk door de bevolking - voor boche werd uitgescholden. Die en andere beleedigingen moest hij maar verkroppen, al had hij in den vorigen nacht aan een doodsgevaarlijken verkenningstocht deelgenomen. Als er over het Activisme, vooral na de zoo aanmatigende eerste proclamatie van den Raad van Vlaanderen, onvolledige en dikwijls onnauwkeurige of valsche berichten het leger bereikten, kregen misverstand en verdachtmaking ongehoorde afmetingen. Al wie Vlaamschgezind was, moest nu noodzakelijk een staatsgevaarlijke Activist zijn. | |
[pagina 248]
| |
Frans Van Cauwelaert, door het Belgisch Ministerie uit Holland naar Le Havre geroepen, vraagde twee reispassen aan, een Franschen en een Engelschen. De eerste werd hem door den heer Alizé, Fransch gezant in den Haag, tweemaal geweigerd en eerst na tusschenkomst van Minister de Broqueville aan den ‘verdachte’ gegeven. De Engelsche Consul-Generaal Maxse, steunend op het verslag van Alizé, hield hem voor een Activist. Als de verongelijkte zich boos maakte, en den Consul zei, dat deze den toestand niet kende, had Maxse het verstand hem een inlichtende nota over de Vlaamsche Beweging te vragen. Van Cauwelaert ging op dat verzoek in, kreeg nu eerst zijn pas en.... dat is de oorsprong van het Franskiljonsch kabaal, tegen Van Cauwelaert ontketend, op grond dat hij, zoogezeid, het activistisch beginsel van vreemde inmenging in de Vlaamsche Beweging kracht had bijgezetGa naar voetnoot(1). Als aan Gezanten en Consuls zulk een blinddoek kon voorgebonden worden, en als een man als Van Cauwelaert daar het slachtoffer kon van zijn, wat moest dan wel de toestand zijn van een machteloozen soldaat tegenover zijn geblinddoekte meerderen? In het begin van 1916 werden door intellectueele Vlamingen Studiekringen opgericht. Die zouden, gedurende de rustpoozen, door het verschaffen van lectuur, door voordrachten en besprekingen, vreedzaam en gezond tijdverdrijf bieden. De langdurigheid van dien wreeden oorlog, de schrikkelijke eentonigheid van het Frontleven, de neerdrukkende afzondering van alle geliefde wezens, het steeds dreigender heimwee maakten die zedelijke opbeuring wenschelijk en zelfs noodig. Verdienden die studenten en oudstudenten uit Leuven en Gent misschien geen vertrouwen? Il faut avoir vécu parmi ceux-ci, il faut avoir pu se rendre compte de | |
[pagina 249]
| |
leur magnifique esprit de franschise, de bonté et d'idéalisme.... pour saisir tout le tragique des évènements qui vont se dérouler. Zoo spreekt Rudiger, die de Frontpartij niet in zijn hart draagt. Dat zij echter ontstond, omdat de Vlaming om zijn Vlaamsch-zijn werd verdrukt, noemt hij ‘une légende perfide:’ Sans aucun doute, leur âme a été empoisonnée par des gens n'appartenant pas à leur milieuGa naar voetnoot(1). Vergiftigd zijn die zielen zeker geworden, maar niet alleen, niet hoofdzakelijk, en niet het eerst door invloeden van buiten het leger. Dagelijks geleden vernedering, beleediging, mishandeling en andere verdrukking, is ook een vergif, en een geweldig! Het had die getergde gemoederen voor oproerige gedachten ontvankelijk gemaakt, lang vóór de kiemen daarvan - die anders machteloos zouden gebleken zijn - uit activistische oorden kwamen overgewaaid. Waar aan hooger hand onophoudelijk aan theoretische en practische anti-Vlaamsche politiek werd gedaan, gingen de soldaten zich inbeelden, dat zij wel hun rechten mochten bespreken en verdedigen. Indien op dat oogenblik, zooals Rudiger zegt, de Regeering den toestand zonder vooroordeel had onderzocht en dan met takt gehandeld, ‘il est plus que probable qu'on n'aurait jamais connu de mouvement flamingant révolutionnaire à l'arméeGa naar voetnoot(2).’ Wat deed echter de overheid? In April 1917 schafte zij de Studiekringen af, en daarmee een bron van troost en van zedelijk weerstandsvermogen, juist toen de soldaten uit alle legers aan oorlogsvermoeienis begonnen te lijden. Zooals van Vlamingen te verwachten was, bleven de Studiekringen niet alleen in het geheim bestaan, maar breidden zich op vervaarlijke wijze uit en hielden op, alleenstaande kringen te zijn. Ze vereenigden zich onder een lei- | |
[pagina 250]
| |
dend ‘Legercomiteit’, met een ‘Ruwaard’ aan het hoofd, die later bleek te zijn korporaal Adile De Beuckelaere, vóór den oorlog leeraar aan het Gentsch Atheneum. Ze hadden een dreigende leus: Omver en er over! en allen waren door een eed van getrouwheid en een ijzeren tucht tot een stevig geheel verbonden. Het gevaar dat men met eenige tegemoetkoming en rechtvaardigheid had kunnen voorkomen, poogde men nu van uit Le Havre door laattijdige toegevingen te bezweren. Een taalcommissie vergaderde, nieuwe reglementen en ministerieele omzendbrieven schreven een betere behandeling voor. Maar practisch leidden ze tot niets: Zij die ze moesten uitvoeren ‘n'avaient, à de très rares exceptions près, ni la préparation générale, ni la préparation particulière (en matière flamande), ni l'idéalisme requis.’ Van daar dat ‘il y eut ici, de la part des services de surveillance, des exagérations et des erreurs regrettables.Ga naar voetnoot(1)’ Inderdaad! Aan een vriend zeggen of schrijven dat, na den oorlog, een Vlaamsch zelfbestuur te wenschen was, zooals advocaat Paul Davidts deed, die door den Krijgsraad werd vrijgesproken; een Vlaamsch lied zingen, al stond het in het officieel Liederboek van den Belgischen Soldaat; een Vlaamsche lijkrede of een Vlaamsche preek houden; een Vlaamschgezind blad lezen; Vlaamsche gedichten op zak hebben; op een feestje niets dan Vlaamsch voordragen of zingen; in het gezelschap van een Flamingant te worden gezien: voor dit alles hadden de verslagen der ‘Sûreté Militaire’ één en dezelfde geijkte formule: douteux au point de vue patriotique. Wie daarmee gebrandmerkt was, werd dan, dikwijls zonder vóór een Krijgsraad te verschijnen, soms trots vrijspraak door den Krijgsraad, naar een boetcompagnie gezonden; of naar een gevangenis, waar uithongering en mishandeling de regel was; of, nog erger, naar een ‘peloton spécial’ in de wouden van de Orne (La Coulonche, Fresnes), of van Calvados (Orbec) of | |
[pagina 251]
| |
van de Sarthe (Grand-Lucé). Die intellectueelen moesten daar van 6 uur 's morgens tot 6 uur 's avonds, voor houthandelaars die ze uitbuitten, boomen vellen en tot planken zagen. Ze mochten noch boeken, noch bladen, noch brieven, noch bezoek ontvangen; onder het slavenwerk noch spreken, noch zingen, noch rooken; ze werden slecht gevoed, en gehuisvest waar er geen vuur was om hun natgeregende kleeren te drogen. Tien zulke houthakkers, waaronder de vrijgesproken Paul Davidts voornoemd, hebben daarover vóór het ‘Legercomiteit’ getuigenis afgelegdGa naar voetnoot(1). Zij noemen bepaalde feiten, personen, plaatsen en datums, alsook de redenen van de straf, en voegen dikwijls officieele, gedateerde en onderteekende documenten bij. Iedere verklaring eindigt met de woorden: ‘Zoo waarlijk helpe mij God almachtig!’ Vele soldatengraven droegen de kruiswijs geplaatste beginletters van de bekende spreuk ‘Alles voor Vlaanderen, Vlaanderen voor Kristus’. Op één nacht werden te Oeren en te Alveringem al zulke opschriften met cement toegestreken. Aangenomen dat er een separatistisch luchtje aan was, dan was die maatregel toch ten minste onhandig. Zijn een doode en zijn grafsteen niet bij uitstek vreedzaam? Had men beide met rust gelaten, geen Vlaming zou er zijn krijgsplicht voor gelaten hebben; nu werkte die grafschennis als een opruiende hoon. Er kwam dan weerstand. Een der eerste uitingen daarvan was de ‘Open brief aan den Koning der Belgen, Albert I, door de Frontsoldaten,’ verschenen den 11 Juli 1917Ga naar voetnoot(2). Men kan hem niet zonder ontroering lezen. Hij klinkt als de ingehouden wanhoopskreet van iemand, die mannelijk kalm wil blijven en nauwelijks kan. Allerlei geleden on- | |
[pagina 252]
| |
recht wordt er in aangeklaagd, onder meer een reeks beleedigingen, waarbij telkens man en paard worden genoemd. Één voorbeeld uit vele: On le traduira en flamand, si vous êtes trop bêtes pour comprendre le français! Soldats de carton, défendez votre patrie! On vous reçoit ici à bras ouverts et vous vous conduisez comme des cochons! Retournez dans votre sale et infect pays des Flandres! Tegenover den Koning spreekt uit het geheele stuk aangrijpend oprechte eerbied, genegenheid en vertrouwen: In U alleen, O Koning, gelooven we nog;..... Koning Albert, kampioen van het recht, verdediger van 's lands eer! Op U rekent het Vlaamsch leger, ten minste 80% van hen die aan den IJzer staan. Maar.... er wordt ook in gesproken van een ‘Vrij Vlaanderen in een Vrij België,’ en zij die een Vlaamsche Hoogeschool van de Duitschers hebben aangenomen, ‘hebben wel gedaan.’ De toestand was dus in Juli 1917 reeds ernstig. Hij zou nog erger worden. Gedrukte en getypte propagandaschriftenGa naar voetnoot(1), opschriften op de muren (als: Geen rechten, geen bloed!), werden talrijker en talrijker; de sympathie voor de Activisten werd duidelijker en duidelijker. Het kwam tot nachtelijke protestvergaderingen en -betoogingen, die van 500 tot 1200 soldaten telden; er waren gevechten met de gendarmes en een paar maal werden tusschenkomende officieren geslagen. Een generaal - vertelde men - had gezeid: ‘A la première manifestation, je ferai tirer dedans à la mitrailleuse;’ hij ontving een verwoede ‘Allerlaatste Waarschuwing,’ die dan in druk werd verspreid. Een aantal aalmoezeniers en andere geestelijken steunden de beweging en moesten er soms deerlijk voor boeten. Er waren in 1918 gevallen van desertie. Telkens dat een soldaat overliep, werd - totdat het van hooger hand werd | |
[pagina 253]
| |
verboden - zijn peloton in het vuur gezonden om hem terug te halen, zoodat juist de trouwgeblevenen een bloedige en vaak doodelijke straf ondergingen. Er dient hier bijgevoegd, dat de Frontpartij zijn minimalisten en maximalisten had, en ook, dat zij, om redenen die ons ontsnappen, zich bijna geheel beperkt heeft tot de 1e en de 2e Legerdivisie; zoodat Vlaamschgezinde soldaten uit andere divisies er soms niets van gehoord hadden. Men moet dus den omvang van dien oproerigen toestand niet overschatten. Maar de Gevolmachtigden van het Activisme achtten hem in Mei 1918 gewichtig genoeg om er partij te willen uit trekken. | |
De ijzerjongens in bezet België.In den nacht van 30 April tot 1 Mei 1918 lieten zich de korporaals Jules Charpentier en Karel De Schaepdrijver, begeleid door Marcel Torreele, Vital Haesaert en B. Coolen, die als gidsen dienden, vrijwillig door de Duitschers gevangen nemen. Zij werden in den nacht van 4 tot 5 Mei gevolgd door Karel Van Sante, novice-dominicaan, die de andere overloopers te Kortrijk terugvond. Charpentier, De Schaepdrijver en Torreele werden door de Gevolmachtigden ontvangen in hun vergadering van 10 Mei 1918. Waren van den beginne af aanwezig: Dr Osswald, van de Politische Abteilung, Kapitein Staehle, van den Duitschen Inlichtingsdienst en een oberleutnant; later kwam ook de Verwaltungschef Schaible binnen. Eerst zette Charpentier ontstaan en ontwikkeling der Frontpartij uiteen, alsook haar programma; na den oorlog, zelfbestuur; onmiddellijk, indeeling in Vlaamsche en Waalsche regimenten. De uitlegging van wat Charpentier noemde ‘het doel der zending die ons naar hier voert’ liet hij over aan De Schaepdrijver, volgens wien het zenden van afgevaardigden naar de Gevolmachtigden drie weken geleden tegen den wil | |
[pagina 254]
| |
van velen was besloten door het Legercomiteit. Wat de afgevaardigden nu verlangden was eerst en vooral: de Duitschers tot een aanval overhalen met het doel om het Belgisch leger zoo volledig mogelijk te omsingelen en gevangen te nemen. Aldus zou het activistisch leger tot stand kunnen komen, waarvan ook Borms droomde. Intusschen zou men, hier te lande, op de gemoederen werken, vooral van de ouders wier zonen aan het Front mishandeld waren. Mits toelating van de Duitschers konden pas gevangen genomen, Vlaamschgezinde soldaten daar doelmatig aan meedoen. Verder konden, van hier uit, propagandaschriften naar het Front gezonden worden, weer door tusschenkomst van de Duitschers. Over de inrichting van de Frontpartij lichtte De Schaepdrijver zijn toehoorders ook tot in de bijzonderheden in. Na hun redevoeringen - die de twee ‘zendelingen’ geschreven hadden en aflazen - werden ze door de Gevolmachtigden ondervraagd, en vertelden ze - in aanwezigheid van een Duitschen ‘Nachrichtenoffizier!’ - nog tal van wetenswaardige dingen: Onder de leden der Frontpartij, zeiden ze, bestond er argwaan nopens de hulp, door de Duitschers verleend; was die niet mits onteerende voorwaarden bekomen? Indien Vlaanderen zelfstandig werd verklaardGa naar voetnoot(1), dan zouden de mannen der Frontpartij - ten getale van 60.000! - onmiddellijk staken. Haat tegen de Duitschers gevoelden ze niet, wel tegen de Belgische Ministers. De populariteit van den Koning en de Koningin was sterk gedaald. Dit laatste betwijfelde de Gevolmachtigde Heyndrickx: de 400 thans te Kortrijk vertoevende Vlaamsche gevangenen, meestal Flaminganten, hadden verklaard dat de Koningin-Verpleegster en de Koning nog steeds geliefd werden, en dat de Koning zich over de Vlaamsche Beweging gunstig had uitgelaten. ‘Dat kan beslist tegenge- | |
[pagina 255]
| |
sproken worden,’ antwoordde één der afgevaardigden. Maar wij gelooven liever de vierhonderd trouwe soldaten uit Kortrijk, dan de twee treurige overloopers. Borms, echter, drukte, eer men uiteenging, zijn opgetogenheid uit in een romantische toespraak, waarvan het slot luidde: ‘Vlaanderen tot in den dood! Samen voor Vlaanderland!’Ga naar voetnoot(1). De ‘Nachrichtenoffizier’ Staehle had de gevangenen reeds te voren ondervraagd, en in zijn geheim verslag van 5 Mei staat ongeveer alles te lezen wat de Gevolmachtigden met zooveel belangstelling zouden hooren. Nog vroeger, dadelijk na hun gevangenneming, had Staehle de twee afgevaardigden en hun drie gezellen ook ondervraagd. Zijn verslag van 2 Mei daarover spreekt boekdeelen over de zedelijke waarde van die mannen. Uit hun mond kreeg hij namelijk te weten: de getalsterkte en de juiste ligging aan het Belgisch Front van elk regiment en elk bataillon van de geheele 1e legerdivisie, zoowel in als achter de vuurlinie; de namen der bevelhebbers; de grenzen van ieder sector; wanneer de aflossingen gebeurden en langs welke wegen; waar er kanonnen en mitrailleuzen stonden en hoevele; waar er munitiedepots lagen; hoeveel meters diep de prikdraadnetten waren gespannen; de juiste beteekenis van de nummers op politiemuts en schouderlappen; het postadres van ieder regiment (b.v.: Z. 260 voor het 2e Genie); den juisten toestand van de IJzeroverstrooming, en waar die droge plaatsen had gelaten; welke verkeerswegen achter de frontlijn druk gebruikt werden (b.v.: vele zware vrachtwagens op de steenwegen van Pervijse, Veurne en Roesdamme-Avecapelle); en nog veel meer...... De inlichtingen van topographischen aard waren zoo nauwkeurig, dat Staehle ze op zijn staf- | |
[pagina 256]
| |
kaart met genummerde blauwe potloodpunten kon aanduidenGa naar voetnoot(1). Al dat gemeen verraderswerk gebeurde natuurlijk met het oog op de eventueele staking van Vlaamsche soldaten of de omsingeling van het Belgisch leger. Tot schande van de gedienstige inlichters had Staehle echter blijkbaar een beteren dunk van onze soldaten dan zij. Op het einde van zijn tweede verslag is hij van oordeel dat ‘er geen rekening moet gehouden worden met de, door de gevangenen betoogde, mogelijkheid tot desertie van een groot gedeelte van het Belgisch leger.’ ‘Maar,’ voegt hij er bij, ‘men kan toch zijn voordeel doen met het propagandawerk van die liedenGa naar voetnoot(2).’ Wat de Duitschers dan ook deden! Plakbrieven, waarop IJzerjongens in reuzenletters, kondigden weldra te Brussel, te Gent en elders meetings aan, waar De Schaepdrijver, Charpentier, Van Sante en enkele anderen in uniform verschenen. Die walgelijke parade werkte niets uit op het volk, dat ze niet eens wilde gaan zien. Maar de aanwezige Activisten konden ze gebruiken en ook De Cneudt toejuichen als hij uitriep: De zegepraal van Duitschland is onze zegepraal; Duitschland heeft al zijn mannen noodig om te strijden. Daarom moeten onze werklieden voor Duitschland werkenGa naar voetnoot(3). Doelmatiger was de propaganda, voor het Belgisch Front bestemd. Er was daarvoor een bijzonder ‘büro’ onder bestuur van Oberleutnant von Heimburg. Activistische bladen, vlugschriften, strooibrieven en brochures, waarvan de meeste door Charpentier en De Schaepdrijver of door Van Sante opgesteld, werden overvloedig in de Belgische loopgraven geworpen, en gingen daar de reeds | |
[pagina 257]
| |
bestaande gisting aanwakkeren. Een bijzonder blad, Door Vlaanderen heen, had, volgens een verslagGa naar voetnoot(1) van von Heimburg tot doel het heimwee van den Belgischen soldaat te verscherpen, en wel door afbeeldingen van Vlaamsche interieurs met tendencieuse bijschriften, b.v.: Jozef, kom terug, uw ouders verwachten u! (of ook: Zou hij nog leven?). Die photo's worden werkelijk genomen in families wier zonen aan het Front zijn.... Andere photo's verbeeldden vernielde steden en dorpen. Aan dat blad werkte vooral Van Sante, die bovendien in rechtstreekschen dienst stond van den N.O.A.O.K. 4. (Nachrichtenoffizier, 4e Armee, Oberkommando). Het ergst waren de brieven, door ouders uit de volheid van hun angstige harten geschreven, en die men beloofde - onverhoopte kans! - aan hun zoon te laten geworden. Men koos daaruit wat het meest geschikt was om te verteederen en te ontmoedigen. Van Sante zorgde dan voor de vermenigvuldiging van dergelijke klachten: ze konden immers voor meer dan één soldaat dienen.... Ze werden in daarvoor bestemde brievenbussen, dicht bij het Front, door Duitsche handen neergelegdGa naar voetnoot(2). Op een aantal misnoegde gemoederen zal hier wel indruk zijn gemaakt, en de tucht kon er niet door verbeteren. Intusschen kwam echter, kort voor het laatste, bevrijdende offensief, de Koninklijke belofte, om na den oorlog er voor te zorgen dat de Vlamingen voldoening zouden krijgen ‘in rechte en in feite,’ en dat werkte bedarend op de verbittering van velen. Aan een anderen kant had reeds de Frontpartij veel van haar eensgezindheid verloren. Rousseeu, de bekende afgevaardigde van den Raad van Vlaanderen naar het gevangenkamp te Göttingen, bekende in September 1918, na | |
[pagina 258]
| |
een gesprek met den intusschen gevangen genomen Ruwaard De Beuckelaere - die zich dapper had verweerd - dat vele Frontsoldaten zeer verbolgen waren tegen Charpentier, De Schaepdrijver en hun gezellen, toen ze de juiste toedracht van hun handelingen in bezet België vernomen haddenGa naar voetnoot(1). Ze voelden zich blijkbaar door hun leiders bedrogen. Te Kortrijk werden de afgevaardigden der Frontpartij slecht ontvangen door de gevangenen, die daar verbleven eer ze naar Duitschland werden gezonden; er ontstonden daar zelfs geweldige twisten, die op vechtpartijen uitliepen. Kortom, de trouw onzer soldaten hebben de Duitsche en activistische kuiperijen wel aan het wankelen kunnen brengen, maar slechts tijdelijk. Toen de laatste, zegevierende aanval der Verbondenen een aanvang nam, behield het plichtbesef de bovenhand. Alle lust tot staking, muiterij of desertie week nu voor het hoopvol verlangen naar het einde van alle oorlogsellende; in hun geesten, door het zichtbaar naderen van de redding gelouterd, was nu de leus Omver en er over! nog maar toepasselijk op wie den weg naar Moeders huis versperde. | |
De zaakgelastigden.Het was te midden van die beslissende krijgsgebeurtenissen dat de Gevolmachtigden voor de Zaakgelastigden hadden plaats geruimd (einde September 1918). Aan een werking op het snel vooruitrukkende Belgisch leger viel weldra niet meer te denken. Op 16 OctoberGa naar voetnoot(2) zei de onverbeterlijke Borms nog wel dat, trots den toestand, de propaganda niet moest onderbroken worden. Maar welken invloed kon die hebben op een bevolking die reeds heimelijk vlaggen en vlaggestokken gereed maakte tegen den aftocht van de Duitschers? | |
[pagina 259]
| |
Ook zijn de handelingen van de Zaakgelastigden niets anders dan de laatste spartelingen van een drenkeling. Aanvankelijk poogden de Duitschers den schijn aan te nemen, dat zij nog lang in België zouden blijven: in October stelt een Besluit van den Gouverneur-Generaal bij ieder Duitschen provincie-president een activistischen ‘Beirat’ aan, alsmede een activistischen Ondergouverneur, in de plaats van den Belgischen gouverneur, die afgedankt wordt. De paaiende beloften volgen elkaar op en wisselen volgens omstandigheden nog al grillig af: nu eens vernemen de Zaakgelastigden dat de Duitsche Nationaal-Liberale partij zal aandringen op verwezenlijking van de Vlaamsche wenschen door het VredesverdragGa naar voetnoot(1); dan weer dat de Amnestie ook in dat verdrag zal geschreven worden. Bestuurlijke Scheiding, Vlaamsche Hoogeschool en alle activistische benoemingen zullen geldig blijven, zegt Consul Asmis tot De DeckerGa naar voetnoot(2); hij voorziet ook een Voorloopig Bewind tijdens den wapenstilstand, waarin C. Huysmans, Anseele en Van Cauwelaert met leden van het Nationaal Voedingscomité zouden kunnen zetelenGa naar voetnoot(3). Maar intusschen hebben de Zaakgelastigden tot hun ontsteltenis vernomen, dat het officieel Besluit tot hun aanstelling nog wordt verschoven, omdat de meerderheid van den Rijksdag de herstelling en schadeloosstelling van België eischtGa naar voetnoot(4). Wij vragen ons af, waar de Zaakgelastigden, tegenover een dergelijke Flamenpolitik, nog den moed haalden, om in extremis besprekingen te houden en besluiten te nemen, die toch tot geen werkelijkheid konden voeren, als daar zijn: het vormen van een nieuwe Grondwetcommissie, die op 12 October aan het Bestuur van den Raad van Vlaanderen het ontwerp meedeelt, dat wij reeds kennenGa naar voetnoot(5); een | |
[pagina 260]
| |
uitvoerig plan tot herinrichting van het Geldwezen, dat o.a. de geheele Belgische schuld ten laste van Wallonië legtGa naar voetnoot(1); en het aannemen van een manifest om te verklaren dat de Raad van Vlaanderen niet ontbonden, maar slechts tot betere tijden geschorst isGa naar voetnoot(2). Voor de zooveelste maal zoekt men ook nog naar een gezamenlijk politiek programma, en Leo Meert heeft er een gevonden, dat aan naïveteit alles te boven gaat: alle activistische fracties, zonder eigen idealen op te geven, sluiten zich aan bij het herstel van België onder federalistischen vorm, en wel als tijdelijken maatregel, gezien de omstandigheden; de Commissie van Zaakgelastigden is bereid in onderhandeling te treden met iedere Belgische regeering die het grondbeginsel van de federatie zou aanvaarden. L. Meert voegde er bij, dat hij door die verklaring beoogde, met de Passivisten in betrekking te komenGa naar voetnoot(3)! Zooals bij vroegere slagen in 't water was gebeurd, liep ook deze bespreking af zonder dat er gestemd of iets besloten werd. Dit alles doet vreemd aan; nog vreemder, nochtans, een uitboezeming van den Vlaamschen Smeder op 13 October 1918: Nog één jaar oorlog, en het gansche Vlaamsche volk staat recht als één man om zijn zelfbestemmingsrecht te verdedigen tegenover de gansche wereld. Wij willen alles of niets. Nu of nooit!Ga naar voetnoot(4) Waartoe kon die bluf nog dienen, één maand vóór den wapenstilstand, en wanneer de Activisten reeds sedert vele weken voelden dat het spel verloren was? De uitlegging is waarschijnlijk te zoeken op een vergadering van het Bestuur van den Raad van Vlaanderen, die tien dagen vroegerGa naar voetnoot(5) was gehouden; daar had de voor- | |
[pagina 261]
| |
zitter, W. De Vreese, zijn vrienden gesmeekt ‘niet den indruk te maken dat zij het hoofd verloren.’ Dien indruk maken inderdaad de meeste besprekingen die de leiders van het Activisme in die dagen hebben gehad. En dat laat zich begrijpen. Ook het Duitsch bestuur is ten einde raad, en maakt aanstalten om België te verlaten. Al wat het nog voor de Activisten over heeft beperkt zich tot het voorbereiden van hun vlucht en verdere veiligheid. Op 9 October geeft Asmis aan het Financiebestuur bevel alle sporen van betalingen, aan de Activisten gedaan, uit de Registers te doen verdwijnenGa naar voetnoot(1). In de Bestuurzitting van 10 OctoberGa naar voetnoot(2) wil Maesfranckx het geheel Financieel Archief vernietigen, maar het Bestuur raadt dat af, en op 12 OctoberGa naar voetnoot(3) belooft Osswald dat het geheel Archief van den Raad van Vlaanderen zal in zekerheid worden gebracht. Het werd inderdaad aan Dr Vlaeminck toevertrouwd en naar Duitschland gezonden. Op 16 October waren reeds al de noodige reispassen voor de activistische voormannen gereed, en er was ook gezorgd voor een steunfonds dat door een Duitscher en twee Vlamingen zou beheerd wordenGa naar voetnoot(4). De Activisten kregen van Asmis nog eens den raad, alle Vlaamsche actie voortaan aan de Passivisten over te laten en op amnestie te hopenGa naar voetnoot(5). Op 30 OctoberGa naar voetnoot(6) drukte hij de vrees uit, dat er van het hooger vermeld Voorloopig Bewind niets zou komen, daar de Duitschers België zonder voorwaarden moesten ontruimen. Ook vond hij het geraden, dat nu reeds eenige Activisten naar Holland zouden wijken. Maar de Activistische voormannen dachten niet alleen aan, hun persoonlijke veiligheid. Het is maar recht te erkennen, dat zij zich tot op het laatste oogenblik om de toe- | |
[pagina 262]
| |
komst van de Vlaamsche Zaak hebben bekommerd en allerlei maatregelen in dien zin hebben willen nemen. Wij denken dat daartoe ook behoorden hun pogingen om weer in betrekking te komen met de Passivistische Flaminganten, al kan men dat ook toeschrijven aan een egoïstischer wensch - die bij enkelen wel zal bestaan hebben - om niet alleen te staan tegenover de terugkeerende Belgische macht. Op schier elke vergadering van Bestuur of van Zaakgelastigden werd onderzocht hoe men het daarmee aan boord zou leggen. Zoo maar rechtstreeks in onderhandeling treden met die Passivisten, die men vier jaren lang had versmaad en gesmaad en door de toen almachtige Duitschers had laten muilbanden, vervolgen en verbannen; dat kon moeilijk. In opdracht van de Zaakgelastigden gingen dus eenige afgevaardigden een paar Hollanders opzoeken, als mogelijke tusschenpersonen. Wat zij bij hun terugkeer vertelden was niet aanmoedigend. De heer Kiewit de Jonghe, voorzitter van het Algemeen Nederlandsch Verbond, op wien men als verzoeningsmakelaar vooral had gerekend, toonde zich zeer voorzichtig en scheepte de onderhandelaars beleefd af: voor een onderhoud met Van Cauwelaert, zeide hij, was het oogenblik nog niet gekomen; de Activisten zouden goed doen, door van het tooneel te verdwijnen, zich stil te houden, en de Passivisten te laten begaan. Hij gaf hun ook den weinig aanlokkelijken raad, zich in een manifest ter beschikking te stellen van onzen Koning, opdat Z.M. over hun politieke houding zou oordeelenGa naar voetnoot(1). Hoe konden overigens de Zaakgelastigden van de Passivisten hulp verwachten, wanneer ze tegelijkertijd in den Haag een activistisch propaganda-comité wilden inrichten, dat nog wel door de Duitschers gesteund zou worden - een plan waartegen de Duitschers zich overigens dadelijk verzetten? | |
[pagina 263]
| |
Door de Duitschers in den steek gelaten, door de Hollanders koel en afwijzend onthaald, door de Passivisten bij voortduring veroordeeld, door het naderend Belgisch Gerecht bedreigd, zouden nu de Activisten binnen kort nog moeten afrekenen met de eindelijk ontketende gramschap van het volk, waartegen de Duitsche baïonetten ze niet langer zouden beschermen. Er bleef hun nog slechts één uitweg over: het hazenpad. Niet allen, maar toch de meesten kozen het, en namen de wijk naar Holland of Duitschland. | |
Het activisme en de activisten.Men doet aan de Activisten onrecht, wanneer men ze voorstelt als een bende gelukzoekers, die er alleen op uit waren eigen geldzucht of heerschzucht te bevredigen. In alle partijen treft men troebelwatervisschers aan, en er zijn er onder de Activisten ook geweest. Maar die waren noch erger, noch talrijker dan sommige zeer Franschgezinde nijveraars en handelaars, die de Duitschers van benzine en andere krijgsbehoeften voorzagen; later poogden die heeren hun lading Duitsche marken met de vlag van bulderend patriotisme te dekken en dat is hun soms gelukt, soms niet: ‘selon que vous serez puissant ou misérable..’ In geen geval hebben wij het recht alle Franschgezinden daarvoor aansprakelijk te maken; evenmin alle Activisten voor het ‘Zaktivisme’ of het Arrivisme van sommigen. Dat een aantal Activisten als ambtenaren door het Duitsch bestuur betaald werden, is van ondergeschikt belang. De vraag is niet of een man, die niet rijk was en moest leven, voor zijn werk betaling mocht ontvangen; de vraag is: mocht hij dat werk aanvaarden en verrichten, zelfs zonder betaling, en met welk doel deed hij dat? Vooral zoo hij tot dusver van onbesproken karakter was. In vele gevallen had hij daarbij een vaste broodwinning voor een onzekere opgegeven en verkeerde na den oorlog in nijpende armoede. | |
[pagina 264]
| |
Overigens, het gaat niet aan, de natuurlijke reactie op een verkeerde regeeringspolitiek toe te schrijven aan de zelfzucht van een aantal avonturiers, wanneer men weet dat de leidende standen die politiek tijdens den oorlog voortzetten en nog verscherpten. Wat zou er na een Duitsche nederlaag, van het Vlaamsche volk en zijn taalrechten geworden, nu aanzienlijke lieden in en om Le Havre, alsook in bezet België zelf, reeds victorie kraaiden over de aanstaande verplettering van alle Flamingantisme en de afschaffing van alle zuurgewonnen taalrechten en van de taal zelf der Vlamingen? De Activisten zijn eenvoudig Vlaamschgezinden, die gevreesd hebben dat het na den oorlog te laat zou zijn om tegen die Franschgezinde voornemens met goed gevolg op te komen en die daarom zeiden: ‘nu of nooit!’ Zij hebben het geroep van eenige heetgebakerde Frankrijkaanbidders te ernstig opgenomen en het gevaar overschat. Wel zijn er onder hen een aantal ‘Duitskiljons’ geweest, die zich op de Duitsche cultuur, en vooral de Duitsche Macht blind keken. Maar uit hun schriften en redevoeringen, en vooral uit hun beraadslagingen blijkt zonneklaar, dat de meeste Activisten noch uit winstbejag, noch uit ander eigenbelang noch uit Duitschgezindheid, maar uit liefde tot het Vlaamsche volk gehandeld en gezondigd hebbenGa naar voetnoot(1). Hun politiek ging van een tweevoudige gedachte uit: 1o van een Belgische regeering is voor de Vlaamsche Beweging geen heil te verwachten; 2o dat komt door de aanwezigheid van de Walen in het Belgisch Staatsverband. Zij miskenden het feit, dat de Vlaamsche Beweging, hoe traag ook, niet opgehouden had vooruit te gaan en dat ze, kort vóór den oorlog, op het punt stond de Vlaamsche Hoogeschool te veroveren; ook het feit, dat de Vlamingen in de Kamers altijd de meerderheid hadden gehad en dat | |
[pagina 265]
| |
deze de wetten en de toestanden kreeg, die ze wenschte. De Flaminganten moesten maar zorgen dat zij de andere Vlamingen - vooral de onverschilligen - voor zich wonnen: dat was de eenige doelmatige, redelijke en eerlijke weg; een heel eind daarvan hadden de Vlaamschgezinden reeds afgelegd, en waren daarbij steeds door klaarziende Walen geholpen, toen de oorlog uitbrak. Reeds daarom, en afgezien van beschouwingen op het gebied der economische welvaart en der nationale veiligheid, had de Vlaamsche Beweging, in haar geheel, nooit van bestuurlijke of politische scheiding willen hooren. Men kan daar echter anders over oordeelen en tot zoover is het Activisme even eerbiedwaardig als andere zienswijzen, aan wier partijgangers de Grondwet toelaat te ijveren voor een hervorming van den Belgischen Staat in republikeinsche, collectivistische, of zelfs communistische richting. Maar noch de Grondwet, noch onze andere Landswetten, noch vooral de hoogere natuurlijke zedenwet lieten toe, tegen landgenooten gelijk te willen krijgen door geweld - wat de gewetensvrijheid schond; noch minder, dat geweld te gebruiken om een regeering in nood dolksteken in den rug toe te brengen - wat onridderlijk was; en het minst van al, dat geweld te ontleenen aan een buitenlandsche gewapende macht, die hier zeker niet was binnengedrongen om de Vlamingen te redden - wat een onvergeeflijke schande is geweest en blijft. En hier houdt het Activisme op, eerbiedwaardig te zijn. Men heeft vergelijkingen gemaakt met Breydel en De Coninc, Artevelde, Egmont en Hoorne, Anneesens, de leiders van den Boerenkrijg, eenerzijds; of anderzijds met de Tchechen - die zich in een bijzonder geval bevinden - en verder met Polen, Roemenen, Joego-Slaven, Slowaken en Ieren. Die vergelijkingen gaan niet op, en zijn even zoovele ijdele pogingen tot negerwitwasscherij. De eerstgenoemde historische helden hadden de meerderheid van het volk voor zich, maar beschikten noch | |
[pagina 266]
| |
over een vrij parlement, noch over het Algemeen Stemrecht, om langs wettelijken weg de volksrechten te verdedigen. De Raad van Vlaanderen, echter, had de meerderheid der Vlamingen tegen zich, wist dat door de gewone volksvertegenwoordiging vóór den oorlog reeds veel bekomen was, en daarna nog bekomen kon worden; en het was te voorzien, dat een onberispelijke houding tijdens den oorlog, den invloed der Vlaamschgezinden in het Belgisch parlement zou verdubbeld hebben. De Tchechen, die langen tijd een afzonderlijk Koninkrijk hadden gevormd, verloren hun onafhankelijkheid door de schuld van hun adel, die, in het begin van de XIVe eeuw, Rudolf van Oostenrijk tot Koning koos, zoodat sedertdien Bohemen van Oostenrijk deel uitmaakte. Als de Tchechen in 1840, op een Slawencongres te Praag, hun rechten tot zelfstandigheid wilden doen gelden, werd Praag door de Keizerlijke troepen gebombardeerd en het Congres ontbonden. De Tchechen zijn dus eeuwen lang in conflict geweest met een vreemden indringer, den Oostenrijkschen Duitscher; de Activisten waren hoofdzakelijk in conflict met andere Vlamingen en andere Flaminganten; Masaryk, de redder van Bohemen, heeft dus weinig gemeens met de verschillende ‘ongekroonde Koningen’ van Vlaanderen. Wat de Polen en de andere onderdrukte volkeren aangaat, die zijn in opstand gekomen tegen vreemde naties, die hen gewapenderhand hadden overweldigd; de Activisten, integendeel, namen juist den vreemden overweldiger, den beul van Vlamingen en Walen, tot bondgenoot tegen landgenooten, zoowel Walen als Vlamingen en als Vlaamschgezinden, en ook tegen een regeering en een Koning, die het vaandel van den nationalen weerstand, het recht en de bevrijding in handen hielden. De onbaatzuchtigste bedoelingen, in den dienst van de zuiverste zaak, kunnen zulke middelen niet heiligen. De nochtans verbitterde soldaten, die aan het Front den | |
[pagina 267]
| |
Catechismus der Vlaamsche Beweging uitgaven, schreven daarin: V. Wat denkt gij in het algemeen van de Duitsche hulp? Van daar de algemeene weerzin, door het Activisme verwekt; vandaar ook de onverdiende smet, op de Vlaamsche zaak zoo roekeloos geworpen door wie beweerde haar te dienen, en gedurende jaren zoo oneerlijk, maar zoo succesvol uitgebaat door wie ze wilde bestrijden. Zoo kwam het, dat de Vlaamsche Leeuw, zoowel die uit het lied van alle Vlaamschgezinden, als die uit de Vlaamsche vlag, langen tijd als activistisch zinnebeeld kon uitgekreten en bespot worden. Eenmaal ingescheept, moesten de Activisten varen, en kregen aan boord van het noodlottig vijandelijk schip gelegenheid te over, om de waarheid te ondervinden van het Duitsche spreekwoord: Mitgegangen, mitgefangen, mitgehangen. Door het volk verworpen, dat zij wilden dienen, moesten zij nu rekenen op de zegepraal van de kanonnen en geweren, die onder de bloem van dat volk dagelijks den honderdvoudigen dood zaaiden. Sommigen waren zelfs onhandig, of verblind, of gewetenloos genoeg, om die Duitsche victorie openlijk te wenschen, op gevaar af, dat Vlaanderen een duidelijk verzwakkende verfransching slechts zou ontloopen, om aan een overmachtige verduitsching te worden blootgesteld. Dat grondgebrek dreef ze er toe, het volksgemoed gestadig te miskennen en te tergen. Men zag ze in volle straat vriendschappelijk met Duitsche officieren omgaan, terwijl anderzijds hun schriften en redenaars onzen Koning en allerlei alomgeachte personen met smaad bejegenden. Protesten, als dat der Zeven-en-Zeventig, trachtten zij te ontzenuwen door verbanning; de majesteitsschennis, tegen | |
[pagina 268]
| |
Borms en Tack begaan, moesten de Brusselsche magistraten op dezelfde wijze boeten. De Duitschers hebben niet eens de helft van alle aanvragen tot straf van andersdenkenden ingewilligd, die ze gedurig van de Activisten ontvingen. Men hoorde een WannijnGa naar voetnoot(1) en een De Cneudt de schandelijke menschen-requisities vergoelijken. Nooddruftige lieden werden aan voedsel geholpen, en aanvragen tot strafverzachting bij de Duitschers aanbevolenGa naar voetnoot(2) - maar op voorwaarde dat de betrokkenen schriftelijk tot het Activisme zouden toetreden : een laag propagandamiddel. De beruchte reis naar Berlijn; de uitroeping van Vlaanderens zelfstandigheid, niet als wensch, maar als een feit; het afschaffen van den naam ‘België’ en het ‘onvergeeflijk manifest aan het Duitsche Volk’ zijn even zooveel hatelijke flaters geweest, die door een vriend der Activisten als zoodanig worden bestempeldGa naar voetnoot(3). En tot bekroning heulden zij, op het einde van hun loopbaan, openlijk met overloopers als Charpentier en zijn trawanten, en hielpen de Duitschers bij hun pogingen tot ontmoediging van de Vlaamsche soldaten aan het Front. Ofschoon zekere vlekken onuitwischbaar zijn, heeft men soms beweerd, dat er van de Activisten niet zooveel kwaad zou gesproken worden, ware hun opzet niet mislukt. Wij betwijfelen dat sterk. Indien het doel de middelen niet heiligt, zwarte daden worden ook niet wit door een succes, waarvan de Geschiedenis later toch den oorsprong zal willen weten en beoordeelen, en dat toch maar tijdelijk kan zijn. Maar, in elk geval, om van een zegevierend, imperialistisch en militaristisch Duitschland een blijvende bevrijding van Vlaanderen te bekomen, was er oneindig indrukwekkender gezag en bekwaamheid noodig, dan de Activisten ooit bezeten hebben. | |
[pagina 269]
| |
Het ordeloos gekibbel, dat in den Raad van Vlaanderen voor ernstige beraadslaging over de toekomst van Vlaanderen moest doorgaan; de machteloosheid, om het over een bepaald programma eens te worden; het feit dat het rumoerigste en onbezonnenste gedeelte van den Raad de overhand behield boven de veel redelijker Unionisten; de afwezigheid van mannen met genoeg doorzicht en gezag, om in die onbesuisde, weifelende politiek vastheid, eenheid en doelmatigheid te brengen: dat zou reeds volstaan om den staf te breken over de politieke begaafdheid van die leiders. Maar wat dan gedacht van den potsierlijken bluf van hun verkiezingen, van onzinnige plannen als dat tot gewelddadige bemachtiging van de Belgische gemeentebesturen of tot vorming van een geheel leger Vlaamsche vaandelvluchtigen? Alles om ter elfder ure, zooals TackGa naar voetnoot(1) en anderen, ‘één front met de eerlijke Passieven’ te willen vormen, niet zonder dat de Zaakgelastigden de dwaze pretentie hadden gelucht, om met de zegevierende Belgische Regeering op gelijken voet te onderhandelen. De Duitschers hebben de Activisten naar waarde geschat, wanneer ze hen in officieele verslagen, en zelfs in privaatgesprekken met hen, voor ‘politisch unfähig’ hielden. Ze hebben ze dan ook, als minderjarigen, onder strenger en strenger voogdij gehouden; als werktuigen van hun eigen politiek gebruikt; om den tuin geleid tot het einde toe; en losgelaten als ze van geen nut meer konden zijn. Onbelangrijke uitzonderingen daargelaten, zijn de Activisten verdwaalde idealisten geweest. Hun grondopvatting was betwistbaar, hun oprechte bezorgdheid om eigen volk, onbetwistbaar; hun inzichten waren zuiver, hun middelen onzuiver. Dweepzuchtige trouw aan hun politieke beginselen is ontaard in verwerpelijke ontrouw aan den plicht. Er was een zekere wilde moed toe noodig, om de eer op | |
[pagina 270]
| |
het spel te zetten; hun krachten waren voor de moeilijke omwentelaarsrol niet berekend, en zij hebben het spel en de eer verloren. De Activisten hebben het Activisme niet geschapen, al deelen zij met de Duitschers in de schuld aan zijn groei. Zulke schepping ligt niet in de macht van een kleine groep menschen. Zij gebeurt door de geheimzinnige wisselwerking der omstandigheden, die de geloovige aan de Voorzienigheid toeschrijft en de wetenschap evolutie noemt. Daarvan zijn alle geestesrichtingen factoren. Rijpt één dier richtingen tot voldoende macht om recht op één der hoofdrollen te hebben, en wordt ze door de dragers van de heerschende meening onderschat, dan wordt, uit weerstand aan den eenen, en ongeduld aan den anderen kant, het extremisme geboren. De Vlaamsche Beweging had, kort vóór den oorlog, dien critischen toestand bereikt. De Regeering en de leidende standen bleven er blind voor. Hadden zij klaar gezien en met rechtmatige eischen wijselijk rekening gehouden, dan had de nog onbeduidende radicale kiem zich in den oorlog niet kunnen ontwikkelen tot het Activisme, en de Duitschers hadden geen gelegenheid gekregen om het verder aan te kweeken. In de evolutie van de Vlaamsche Beweging verschijnt dus het Activisme als een pijnlijk kenteeken van rijpheid. De vreeselijke schijnwerper van den oorlog heeft er zulk fel licht op gestraald, dat aller oogen ze nu zien en niemand ze meer kan betwijfelen. Daarom kon het Activisme ook niet dadelijk met de Activisten en de Duitschers verdwijnen; de vrede zou het alleen temperen en vervormen. Om 11 November 1918 was er echter tot dergelijke beschouwingen nog geen mogelijkheid. De Duitsche dwang en de activistische hatelijkheden waren nog te versch in de gemoederen. En menig rijk of nederig huis zag den angstig verwachten soldaat niet weerkeeren...... Wanneer, bij het ontwaren van de eerste Belgische uniformen, iedere straat, als een toovertuin, plotseling openbloeide tot een kleurenschittering van vlaggen, en | |
[pagina 271]
| |
kort daarop onze ridderlijke Koning, de Koningin, de Koninklijke kinderen en het leger in het verarmde land hun zegetocht hielden, dan was er alleen nog plaats voor diepen rouw en uitzinnige vreugde. De vijand was weg. Men hoorde geen kanon meer. Er was een onzeggelijk zoete rustigheid in de lucht. De zoo lang stilwijgende beiaard zong weer in het Gentsche Belfort. De verlossing was gekomen. |
|