De Vlaamsche Beweging van 1905 tot 1930
(1930-1933)–Maurits Basse– Auteursrecht onbekend
[pagina t.o. 3]
| |
Paul Fredericq
| |
[pagina 3]
| |
OPGEDRAGEN aan de nagedachtenis van Prof. PAUL FREDERICQ | |
[pagina 5]
| |
[Eerste deel][Woord Vooraf]In het groote werk Vlaamsch-België sedert 1830 door het Willemsfonds in de jaren 1905-1912 uitgegeven, beslaat de zoo nederig betitelde Schets eener Geschiedenis van de Vlaamsche Beweging over de duizend bladzijden. Paul Fredericq behandelde daarin een tijdperk van meer dan vijf en zeventig jaren (hij ging tot 1908). Ons overzicht van de jaren 1905-1930, noodzakelijk veel beknopter, wordt toch bedoeld als een voortzetting van het voorgaande werk. Daarom moet het eenigszins het onrecht trachten te herstellen, dat Fredericq zich zelf aandeed, door de gewichtige rol, die hij in de Vlaamsche Beweging heeft gespeeld, stelselmatig in de schaduw te latenGa naar voetnoot(1). Gesproten uit een familie waartoe ook Julius Mac Leod, de gezusters Loveling en Cyriel Buysse behoorden, groeide hij op in een midden waar idealistische opvatting van den plicht jegens den evennaaste en vooral den arme, eerbied voor de wetenschap en de kunst, en liefde tot de volkstaal onder de huiselijke tradities werden gerekend. Hij is nog een schoolknaap als wij hem reeds den weg zien opgaan, dien hij zijn leven lang zal bewandelen. In de jaren zestig, toen aan de Gentsche Hoogeschool de minachting voor onze taal nog alleenheerschend is, wordt, na weinigen tijd, de | |
[pagina 6]
| |
‘Vrije leergang in de Nederlandsche letterkunde’ van Heremans door alle studenten verlaten, behalve één Julius Sabbe; naast hem zitten alleen eenige onderwijzers en leerlingen uit het Middelbaar Onderwijs; onder deze laatsten treft men J. Obrie en Paul Fredericq aan. Als hij laterGa naar voetnoot(1) zal aantoonen hoe de studeerende jeugd gaandeweg vervlaamscht werd onder den invloed van talentvolle leermeesters, zal hij de meeste daaronder noemen: ‘Jan van Beers, Sleeckx, Heremans, Rooses, Pol de Mont, J. Sabbe, G. Gezelle, H. Verriest, David, P. Willems, P. Alberdynck Thijm, Mac Leod, Vercoullie, enz.’ En onder het schrijven van dit enz. zal hij zich zelf vergeten! Maar zijn vele leerlingen zijn niet vergeten welke meesleepende bekoring uitging van dien hoogleeraar, van zijn voornamen eenvoud, zijn zangerige stem, den rustigen oogopslag van zijn groote blauwe oogen, zijn af en toe humoristische welsprekendheid, zijn gezagvolle geleerdheid, zijn mannelijk ingetoomde geestdrift, zijn bedaarde wijsheid, zijn liefderijk gemoed. Te gelijker tijd historicus en litterator, kon hij zijn studie op het eene gebied steeds belichten door zijn kennis op het andere. Bovendien had hij de gewoonte, dikwijls te wijzen op wat buiten de grenzen van zijn eigenlijk vak of zijn land ter vergelijking kon gebezigd worden. Daardoor verschafte hij aan zijn studenten een ruimer kijk op de bestudeerde stof en maakte ze bekwaam om zich algemeene gedachten te vormen. En heel dat veelzijdig onderwijs werd bevleugeld door zijn aanstekelijke liefde tot het Vlaamsch verleden en tot het letterkundig Schoon uit vervlogen eeuwen en uit onzen tijd. Uit Luik, waar hij ze op de hoogeschool had leeren kennen, voerde hij te Gent de methode der practische leergangen in; deze vond er spoedige navolging. Fredericq paste ze zoowel op de geschiedenis als op de letterkunde toe. Door die oefeningen leerden zijn studenten persoonlijk de bronnen hunner weten- | |
[pagina 7]
| |
schap opzoeken, schatten en voorzichtig gebruiken. Ook buiten de gehoorzaal strekte zich zijn vormende invloed op de jeugd uit, want hij bezocht gaarne de Vlaamsche studentenvergaderingen en was er als vriend en als raadgever steeds welkom. Aldus heeft hij, zelf een geboren leider, voor de toekomst gezorgd door nieuwe leiders aan te kweeken, die niet alleen met liefde tot volk en taal, maar ook met stevige kennis en critischen zin gewapend waren. Overigens, overal waar hij verscheen, maakten zijn hoogstaand karakter, zijn vermaardheid als geleerde, zijn schrander doorzicht en zijn diplomatische handigheid dat hem de hoofdrol van zelf te beurt viel, zelfs wanneer hij er niet officieel mee belast was. Dat prestige heeft hem in staat gesteld om diensten te bewijzen, die buiten de macht van de meeste Flaminganten lag. Franschgezinde middens, zooals dat der hoogere burgerij, waarin hij verkeerde, sloten bekrompen-hoogartig de ooren voor elke Vlaamschgezinde stem; naar Fredericq, echter, luisterden ze, en gingen nadenken. De hoofdmannen der Gentsche Liberale Associatie lazen elke week het Volksbelang, omdat hij eerst één der voornaamste medewerkers en later, na Vuylsteke en De Vigne, de hoofdredakteur er van was; als een artikel ze getroffen had, schreven zij het hem toe, zelfs wanneer hij het niet gesteld had, wat telkens op de eerstvolgende redactiezitting aanleiding gaf tot vroolijke scherts. Kort na den 12 Januari 1867, dag waarop het Volksbelang door den onderwijzer Jozef Van Hoorde en twee studenten, J. De Vigne en J. Sabbe, was gesticht, had het reeds in den zeventienjarigen Atheneumleerling Paul Fredericq een medewerker gevonden. Later zou hij, als hoofdredakteur, een schaar bekwame mannen in de redactie weten samen te brengen; daardoor heeft hij het blad tot een der invloedrijkste organen van de Vlaamsche Beweging gemaakt. Sedert de jaren tachtig tot aan den oorlog werd het, heel het Vlaamsche land door, gretig gelezen en door zijn tegenstrevers geëerbiedigd en geducht. Fredericq heeft den tijd gekend, toen de Vlaamsche volks- | |
[pagina 8]
| |
man niet eens bekwaam was om het nadeel en de vernedering te voelen, die hem in taalopzicht werden aangedaan. Wilde men hem meer vatbaar maken voor het noodige besef van eigenwaarde, dan moesten zijn geest en zijn gemoed onderwezen en verlicht worden. Dat begrepen trouwens alle Vlaamschgezinde voormannen. Maar niet allen geloofden, zooals Paul Fredericq, dat de werking in dien zin elk ander overtuigingsmiddel aan doelmatigheid overtrof. Hem was ze de dringende hoofdzaak waarvan het slagen van elke andere propaganda afhing. Daartoe moesten dienen: de Vlaamsche volksvoordracht, de Vlaamsche les, het Vlaamsch boek en het Vlaamsch lied. Als lid van het Algemeen Bestuur van het Willems-Fonds en als voorzitter van de Gentsche Afdeeling dier vereeniging - wat hij meer dan dertig jaren lang was - heeft hij anderen gedurig tot dien arbeid aangespoord en er persoonlijk een groot deel van op zich genomen. Voordrachten en University-Extension-lessen heeft hij in stad en dorp met honderden gehouden, hetzij in de afdeelingen van het Willems-Fonds, hetzij voor het ‘Hooger Onderwijs voor het Volk’, dat hij in 1894 hielp stichten, hetzij in het Algemeen Nederlandsch Verbond of in andere instellingen. Meer dan een popularisatieboek, uitgegeven door het Willems-Fonds of door het Vuylsteke-Fonds - dat hij persoonlijk heeft tot stand gebracht - is van zijn hand, en van honorarium wilde hij nooit weten. Waar hij kans zag om een nieuwe openbare bibliotheek te doen openen, spaarde hij geld noch moeite. Van de vijf Willems-Fondsboekerijen te Gent is er één, gelegen in de arme volkswijk van de Muide, die geheel werd aangeschaft met het geld door hem persoonlijk bij vrienden en kennissen ingezameld. Dat ‘schooien,’ zooals hij het zelf glimlachend noemde, was altijd succesvol omdat het voorbeeld der vrijgevigheid telkens van den ‘schooier’ zelf uitging. Hetzelfde was het geval voor de meeste rondreizende bibliotheken die het Willems-Fonds sedertdien geregeld van het eene afgelegen | |
[pagina 9]
| |
dorp naar het andere stuurt, en die hun bestaan geheel aan Fredericq te danken hebben. Aan het samenstellen van het Liederboek van hot Willems fonds (1891), dat nu pas zijn vierde uitgave heeft beleefd, werkte hij met zijn vriend Fl. van Duyse vlijtig mee; toen deze het plan opvatte, door middel van geregelde liederavonden, tot veredeling van den volksgeest bij te dragen, vond hij, naast Prof. Vercoullie, in Paul Fredericq een trouwen bondgenoot. Lang te voren was hij het overigens gewoon, op vriendenfeesten onze schoonste oude liederen voor te zingen, en aldus verborgen gebleven schoonheid bekend te maken. Hij deed nog meer. Op een Nederlandsch Congres te Deventer (1910) verstoutte hij zich, in aanwezigheid van de Koningin, zijn mededeeling over ‘de Liederavonden’ met een onverwacht, doch practisch voorbeeld toe te lichten: aan die uitgelezen vergadering - die eerst wat vreemd opkeek, maar ten slotte zijn wil deed - zong hij het Kwezelken voor, en leerde het meezingen, tot zichtbaar genoegen van de Koningin die hem, na afloop van de zitting, tot zich liet roepen om hem geluk te wenschen. Wel mochten zijn vrienden soms zeggen: ‘Die Fredericq durft alles!’ Intusschen heeft hij toen, door dat durven, de liederavonden in Holland doen ingang vinden. Koningin Wilhelmina had ze immers goedgekeurd! Dat leuke optreden lag overigens geheel en al in de lijn van de Hollandsch-Vlaamsche toenadering op cultuurgebied, die Fredericq zeer ter harte lag. Hij voelde dat de omgang met de hoogstaande Hollandsche beschaving zijn Vlaamschgezinde vrienden moest aanmoedigen en inlichten, en hun tevens een machtig argument verschaffen tegen wie beweerde dat in het Nederlandsch niets ernstigs te verrichten was. Anderzijds was Hollandsche belangstelling in onze letteren en ons Vlaamschgezind streven eveneens te wenschen. Ieder Nederlandsch Taal- en Letterkundig Congres, iedere andere gelegenheid nam hij te baat om tot dat dubbel doel te naderen. En daartoe hielp hem de groote populariteit die hij in Holland genoot. In geleerde en andere toonaangevende kringen was | |
[pagina 10]
| |
die gedeeltelijk het gevolg van zijn wetenschappelijken arbeid. Zijn hoofdwerk, de ‘Geschiedenis der Inquisitie in de Nederlanden’, met het ‘Corpus Documentorum’, waarop het steunde, alsook talrijke andere geschriften, hadden hem een vermaardheid verworven, die tot in Amerika was doorgedrongen. Maar lieden van wetenschappelijk gezag zijn daarom nog niet aanminnig. Fredericq, echter, was juist één dier zeldzame menschen die door hun edel en innemend karakter ook bij het gewone volk een levende aanbeveling zijn van de zaak die zij voorstaan. Aan zijn kant had hem de studie van de Nederlandsche Geschiedenis, vooral van de XVIe en XVIIe eeuwen, voor Holland een bewondering doen opvatten, die ginder dankbaar gevoeld werd. Van daar dat hij bij onze Noorderburen als de Flamingant bij uitnemendheid gold; en zooals de Gentsche Franschgezinden het Volksbelang lazen, omdat Fredericq er aan meewerkte, zoo gingen vele Hollanders belang stellen in de Vlaamsche Beweging omdat Fredericq ze voorstond. Niets wat den Nederlandschen stam aanging liet hem onverschillig. Uit menig dag- of weekblad- of tijdschriftartikel blijkt dat hij de lotgevallen van onze taal- en stamverwanten uit Fransch Vlaanderen met werkzame belangstelling volgde. Hij was in 1875 één der eersten om de aandacht te vestigen op een toenmaals, hier en in Holland, zeer verwaarloosden tak van het Nederlandsch ras, de Zuidafrikaansche Boeren. Sedert dat jaar wendde hij zijn aandacht niet meer van hen af, en zijn hier en daar verspreide stukken over dat stoere volk heeft hij later in een bundel verzameld. Toen de Boeren, na hun heldhaftigen strijd tegen Engeland, hulp noodig hadden, was hij het die, in de groote Circuszaal te Gent, op 18 October 1902, hun gevierde afgevaardigden, de generaals De Wet, Botha en Delarey ontving en aan de toegestroomde menigte voorstelde; de pakkende redevoering die hij toen uitsprak trilt nog in het geheugen van al wie er toen met kloppend hart naar heeft geluisterd.Ga naar voetnoot(1) Dat hij | |
[pagina 11]
| |
van den beginne af een trouw en invloedrijk lid was van het ‘Algemeen Nederlandsch Verbond’ en ook van de ‘Zuidafrikaansche Vereeniging’ spreekt dus van zelf. Waar haalde hij nog den tijd om de zittingen bij te wonen of te leiden van nu ontslapen taal- en letterkundige kringen als de Gentsche afdeeling van het Taalverbond (1889-95) en De Taal is gansch het volk? Ook voor zijn stalen werkkracht telden de dagen maar vier en twintig uren! Toch zag men hem ook zetelen in het bestuur van den Bond der Oudleden van 't Zal wel gaan - die keurbende van liberale Vlaamschgezinde intellectueelen - en ook in dat van politieke lichamen als de Liberale Associatie, de Vlaamsche Liberale Vereeniging, den Vlaamschen liberalen Kiesbond en het Verbond der liberale Vlaamsche Maatschappijen. Tegenover zijn Franschgezinde medeleden uit de Associatie handhaafde hij de meening dat de Liberale partij bij een vijandige houding tegenover de Vlaamsche Beweging alles te verliezen had. Zonder de samenwerking met andere Flaminganten van de hand te wijzen, dacht hij dat ieder Vlaamschgezinde vooral binnen zijn partij moest trachten zijn gedachten te doen aannemen. Voor die politiek ijverde hij dan in en door de hooger genoemde Vlaamsche liberale organismen. Hij werd wel door zijn Vlaamsche vrienden, maar weinig of niet door de meerderheid der Liberalen gevolgd. Toch zonden hem de kiezers in 1891 naar den Gemeenteraad. Hij bleef er tot in 1895, en trachtte nadien nooit meer een politiek mandaat te veroveren. Maar hij had intusschen alweer gelegenheid gevonden om gewichtige diensten te bewijzen. Dat het Gentsche Gravenkasteel en St-Baafsabdij voor afbraak beschut werden, en dat een nieuwe Nederlandsche Schouwburg werd opgericht, is grootendeels te danken aan zijn even handige als hardnekkige tusschenkomst. Door aldus de Gentsche kunstschatten uit vroeger en tegenwoordigen tijd in bescherming te nemen, dacht hij zijn plicht te doen. Maar nog wat anders dan plichtbesef kwam hier tot uiting: de liefde tot zijn geboortestad, die hij dagelijks door- | |
[pagina 12]
| |
wandelde, en waarvan hij elke merkwaardigheid, elk schilderachtig hoekje kende en zoo gaarne aan anderen toonde! In zijn edele, roerende redevoering vóór de lijkbaar van zijn leermeester en vriend uitgesproken, zeide Prof. H. Pirenne. Ainsi cette vie se présente, dès qu'on la saisit dans sa vraie signification, avec une étonnante unité. Tout se tenait en Frédericq; ses travaux sur l'Inquisition au XVIe siècle, son protestantisme, son libéralisme, son flamingantisme ne sont que les aspects multiples et variés d'une même activité morale, d'une même conception du devoir, d'un méme penchant de sa nature essentiellement généreuse et essentiellement aimante. Il avait fait graver, sur la cheminée d'une des salles de sa maison, cette devise empruntée à je ne sais plus quel typographe du XVIe siècle : ‘Aliis inserviendo consumorGa naar voetnoot(1). Je ne crois pas qu'il se soit jamais appliqué ces paroles-Il n'en est pas, pourtant, qui eussent pu davantage lui convenir. Hij, die zooveel verzweeg van wat hem gezag en vermaardheid heeft verworven, heeft niet geaarzeld openhartig te vertellen wat hem, voor langen tijd, van zijn troon beroofde. Tijdens de eerste, koortsige debatten over de vraag der Vlaamsche Hoogeschool, kreeg hij op zeker oogenblik te kiezen tusschen zijn ongeschonden populariteit en de getrouwheid aan wat hij dacht de waarheid te zijn. Hij koos het laatste, en hield zijn meening tegenover de overgroote meerderheid van zijn vrienden staande. Dan beleefde hij het verdriet en de eer te ondervinden hoe waar Burgemeester Jan Van Rijswijck gesproken had toen hij eens zei: ‘De gunst des volks is lijk het vocht in een boordevolle schaal, en het is aan niemand gegeven met die schaal in de hand het hobbelig spoor van plicht en eer te bewandelen, zonder onderwegen veel van het vocht uit te storten.’ Maar gelukkig voor Jan van Rijswijck en voor Paul Fredericq is het oordeel, in de drift van het oogenblik geveld, aan later beroep onderworpen; en waar tijdelijk misnoegen eenige druppelen op den grond deed vallen, schenkt een rustiger en beter ingelicht nakomelingschap weer klaren wijn in de schaal. |
|