Eene schamele vrouwe koopt / om eenen rock te maken: 3 ¼ ellen laken/welck breed is 2 ¼ elle/voerlakē van 1 ½ elle breedt/wordt haer tot diē geschonken: vrage hoe veel ellen zy daar toe van doē heeft? facit.
2
Eene schamele Vrouwe hebbe de gekocht zekere ellē lakens/om eenen rock te maken: welck breed is 2 1/$ elle/wordt 4⅞ elle voer lakē (dat 1 6/2 elle breed is geschonckē) vrage hoe veel ellen lakens zy gekocht hadde facit. 3¼ elle.
3
Alsmen om eenen Vrouwen Rok te maken/van doen heeft 3 ¼. el laken/dat breed is 2¼ elle / vraghe hoe breed 't voerlaken zijn moet/ wanneermen 4⅛ elle daer toe begheert? facit 1½ elle,
[pagina 256]
[p. 256]
4
Een Huyckemaker eyscht om een huyke te maken 4 elle lakens/de welcke hy van 12 ellen borat/ ¾ el breed: even lang en wyd / wel konde maken Vrage hoe breed t'laken zijn moet? facit 2¼ el ofte 9 vierendeel.
5
Item 10 timmer luyden maken in 1 12 daghen een schip groot 66 lasten: vraghe/zoo-der maar 6 mannen / aan en werken in ghelyken arbeyd: in hoe veel tyds die dat op maken zouden? facit in 186 ⅔ dagen.
6
Als 6 Timmer-mannen in 186 ⅔ dagen een schip van 66 lasten maken/vrage zomen der 10 mannen aan stelden in hoe veel daghen die dat opmaken zouden? facit 112 dagen.
7
Eenen leent zijnen goeden vrient 360 gu. voor 2½ maand. vrage indiē t'eeniger tyd/hy wedrom geld van doen hadde. hoe lange tyd hē dē goede vrund 270 gul. leenen zal/in gelyke vriendschap? facit 3 ⅓ maand.
8
Zoo d'eene vriend d'ander leent zonder interest (ofte schade) 270 gul. voor 3 ⅓ maand. Vraghe hoe veel gelds hy hem wederom behoort te leenen den tyd van 2½. maand. facit 360 gul.
9
Eenen Waghen aar neemt aan te voeren 4 Centenaars/ 80 mylen verre voor 6⅕ guld. vraghe hoe veel maken een ander voer man brengē zal 9 ½ eentenaers om gelyke loon? facit 33 13/19 myl.
[pagina 257]
[p. 257]
10
Een Wagenaar voert 9 ½. Centenaar voor 6⅕ gu 33 3/19 myllen weeghs/ vraghe hoe verre zal een ander wagenaar 4 Centenaren brengen om gelyk ē loon? facit 80 myllen.
11
Als in 8 uren tydts 6 drinckebroers uyt drincken een tonne wijns/houdende 32 kannen vraghe om t'zelvige in 3 urē uyt te drinckē hoe veel drinckaars daer zijn mosten? facit 16.
12
Een school-meester hebbende 12 kostgangers drincken een ½ tonne biers ter weke / ofte in 7 daghen: vraghe zo der noch 2 by besteed worden in hoe veel dagen zyluyde te zamen die uyt drincken zouden? facit in 6 dagen.
13
Item 560 soldaten leggende in besettinge in ten schanse / en hebben spijse voor 7 maanden: besluyten te samen / mitsdien ze haar belegert vinden: de Schanse niet over te geven binnen 10 maanden tijds / vrage hoe veel mannen zy luyden laten gaē zullen / om met die voornoemde spijse / den gezetten tijt te volherden. Facit 168.
14
Item 392 soldaten in eene schanse in besettinghe zijnde / hebben spijse voor 10 maanden/ ende alzoose haar te swack bevinden om een langhe beleegeringe te verduren/ besluyten meerder be-
[pagina 258]
[p. 258]
settinghe in t'neemen om de Schanse 7 maandē manlijck te houden. vraghe hoe veel volckx zy innemen sullen/om met de voorsz. spijse den gesetten tijd / de schanse te bewaren. Fac. 168 mannen.
15
Zekere cloeckhartighe soldaten in een schanse belegert zijnde/geprovisioneert voor 10 maanden ontfangt yder man 10 oncen broots des daaghs besluyten met den anderen naar 4 maanden belegs: noch 10 maanden te houden / vraghe hoe veel brood yder Soldaat des daags hebben sal. Facit 6 oncen.
16
Alsmen een last rog verkoopt voor 96 g. gul/ zo heeftmen een brood van 12 ℔. om 4 stuy. vraghe zo de rog opstaat / en geldt 114 g gul. hoe veel ℔. brood men voor t'selfde geld hebben sal? Facit 102/19 ℔.
17
Wanneer t'last rogge kost 96 g. gul. soo kooptmen een brood van 12 ℔. om 4 stuy / vraghe hoe veel een sulcken brood gelden sal wanneer de rogge opstaat en geldet 114 g. gul. Fa. 4 stuy. 12 pen.
18
Wanneer een last rogge geldet 114 g. gul soo kostet een brood van 12 ℔. 4 stuy. 12 pen. / vrage so de rogge afstaat / ende komt op 96 g gul / hoe veel een sulcken brood gelden zal¿ Fac. 4 stuy.
Merckt
Dese 2 vraghen heb ick alhier willen stellen om t'verstant des leerlings te verscherpen/ en te doen bedencken/hoe en in wat maniere men de getalen handelen ende leggen zal / t'zy recht ofte verkeert.
19
Wanneer t'last rogge verkocht werdt voor 114 g gul / soo weeg eent brood van 4 stuy / 102/19 ℔ / vrage so nu de rogge afstaat en̄ comt op 96 ggu
[pagina 259]
[p. 259]
hoe veel ponden een brood van 4 stuy. wegen zal Fac. 12 ℔.
20
Huygh is Jan schuldigh binnen 7 maanden te betalen de somme van 73 gul. wederom is Jan aan huygh schuldich 96 gul. te betalen binnen 5½ maand. Nu huygh betaalt Jan 1½ maand voor den tijd/op dat hy zijn geld van Jan te vroeger na addenant ontfangen zoude / vraghe hoe veel vroeger Jan aen huygh betalen zal? fa 1 9/64 maand.
21
Joris betaalt aen loef 96 gul / 19/64 maand vroeger als na behooren / om dat hem loeff 1½ maand voor dē gesetten tyd zeeckere somme gelds betaalt heeft / vrage hoe veel die geweest is? Facit 73 gul.
22
Als een daler doet 5 ß. ofte 30 stuy/ en een Prince-daalder geld 6 ß / ofte 36 stuy. vraghe hoe veel Prince-daalders zal men tellen voor 538 daalders facit 448⅓ Prince daal.
23
Eē Prince daalder geldt 36 stu. ofte 6 ß. en voor 448⅓ Princen daalders heeftmen 538 daalders. Vrage tot hoe veel den Daalder gerckent is? facit 5 ß.
[pagina 260]
[p. 260]
24
Een voerman nam eens aan, 3 vrachten 'tzyner baten
Maer door een starcke Coorts, most hy die voeren latēn,
Van een zyn goede vriendt die hem 5 mylen veer,
360 pond, noch 7 mylen weer,
500 ponden net, en 10 maal 7 mé
Oock Centenaren 6, 3 maal 3 mylen ré.
Mits dat hy hem weer Zou tot zijnen diensten snellen,
En 900 pond, noch 26 stellen.
Op zynen wagen vast, dat min noch meer te drijven
Als hy 'tzijn had gedaan, om vrienden t'zaam te blyven.
Nu zeght my liev' gezel, en wilt u mond ontsnoeren:
Hoe veel hy hem het goed, heeft mylen moeten voeren,
facit 12 663/7871 mylen.
25
Item een Wagenaar voert eenen anderen wagenaar zynen goede vrundt (mits hem een ziekte haastigh bevanght) 360 ℔. 5 mylen / noch 570 ℔. 7 mylē/noch 600 ℔. 9 mylen. Vrage hoe veel ponden 12 663/7871 myle/hem van den anderen wederom gevoert zal worden/op dat de vrienschap ghelyck zy? facit 926 ℔.