Jongeren van Holland, weest solidair!
(1940)–W. Banning– Auteursrecht onbekend
[pagina 5]
| |||||||||||||
[Jongeren van Holland, weest Solidair!]1. Om maar recht op den man (en de vrouw) af te gaan: al weet niemand nog, welke verschrikkingen de tweede Europese oorlog gaat brengen, óok over ons Nederlandse volk - wie zijn levenskracht en geloof niet verloor, is er van overtuigd: ons volk moet gereed zijn om te bouwen, zich nú gereed maken en houden, om straks te kunnen meebouwen. En dùs wagen wij het ons te richten tot Hollands jongeren. Neen, wij zullen ons niet overgeven aan een overmoedig en onwerkelijk optimisme. De nieuwe oorlog heeft vele kanten. Eén ervan, en een geweldig belangrijke, is deze: tegen de gevestigde wereldmachten van het Britse en Franse imperium komt de Duitse (verbonden met de Russische?) machtswil in het geweer, dromende van een wereldrevolutie, die radicaal nieuwe machtsverhoudingen over de gehele aarde zal scheppen, en het schijnt dat een weg wordt gezocht naar een samenwerking van Duitse techniek en wetenschap ener-, de onmetelijke rijkdommen in de Sovjet-Russische bodem anderzijds. - De nu begonnen worsteling is er éen van zeer verre strekking, en er zal waarschijnlijk meer onder de voet worden gelopen dan wij nu nog kunnen vermoeden - als de aggressiedrift eenmaal losbreekt, is hij niet zo gemakkelijk te temmen. Maar er moet weer gebouwd worden, straks, en dus nú. Alleen al om deze reden, dat tot het leven wezenlijk óok behoort de arbeidsdrang. Tussen deze beide polen: arbeid en aggressie, bouw en vernietiging, beweegt zich steeds het leven voort. Oók dat van een barbaarse tijd als de onze, waarin de storm der vernieling over de aarde gaat razen. Gebouwd moet er worden, omdat het leven zichzelf voortbouwen wil. En dáarom vooral richten wij ons tot de jonge generatie. | |||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||
Wie bedoelen wij, als wij spreken van een jonge generatie in Nederland? Er lopen in onze steden en dorpen tussen de grijsaards en kinderen een aantal jonge mensen, zeg tussen de 18 en 35 jaar, rond - vormen zij ‘de jongeren’? Ten dele wel, al denken wij meer aan geestelijke activiteit, dus aan kwaliteit, dan aan het getal der jaren. Als men ons de foto's voorhoudt van de Italiaanse Ballila, de Duitse Hitler-jeugd, de Russische Konsomols, en er de vraag, soms niet zonder hoon, aan verbindt: Waar vind je zoiets in Holland?, dan laten wij ons niet door het uiterlijk in de war brengen. De vraag of er in enig land een jonge generatie leeft en werkt, is een andere dan de vraag of een dictatoriale Staat zijn jeugd geüniformd weet te dresseren - de eerste vraag vooronderstelt geestelijke vrijheid, de andere demonstreert slaafse volgzaamheid. Wie aan de jongeren in Holland denkt, ziet in de eerste plaats voor zijn geest de jeugdorganisaties van verschillende soort: katholieke, orthodox- en vrijzinnig-protestantse, socialistische, blauwe, studerende, arbeiders-, vrije jeugdgroepen. Pogingen om beginselen in het eigen jeugdleven tot ontplooiing te brengen, en zo tot bewustheid, houvast, levensrichting en erkenning van levenswaarden te leiden. Wie het voorrecht heeft om in meer dan éen kamp dezer jongeren te mogen luisteren, weet hoe zij niet alleen vechten met dezelfde grote problemen, maar ook hoe er bij al deze groepen een sterk verwante levenshouding tot uiting komt: een afkeer van vulgair genot en laffe grappen, een wil tot zuivere verhoudingen ook tussen de geslachten, een openheid en waarachtigheid, een wil om te luisteren naar den ander, naar wie uit àndere overtuigingen leeft. Maar behalve aan deze | |||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||
jongeren denken wij ook aan talloze anderen, niet-georganiseerden, die meer of minder bewust de druk van de tijden en de zwaarte van allerlei oude en onhoudbare tegenstellingen, partijformaties, schotjes en scheidingen ondergaan, en die zoeken naar een gezonder en sterker volksgemeenschap: ik denk aan volkseenheidconferenties te Woudschoten, aan volkshogeschool-werk in Bakkeveen, Markelo, Noordwijkerhout, aan ontmoetingen tussen socialistische en Christelijke jongeren in Bentveld enz. Op talloze plaatsen in ons volk léeft een begeerte om de geestelijke krachten te versterken en ze tot sociale en culturele vernieuwing evenzeer als tot persoonlijke verdieping te doen groeien. Er is reeds veel gemeenschappelijks onder deze jongeren: men wil ons volk vrij en onafhankelijk, de werkloosheid krachtig te lijf, en het geestelijk leven niet onder staatsdwang maar in waarachtige vrijheid. Er is een jonge generatie in Holland. Er is een jeugd, die zich verantwoordelijk gaat voelen voor wat er niet alleen met haarzelf, maar ook met ons volk nu en in de naaste toekomst gebeurt. Tot deze jeugd behoren arbeidersjongeren en intellectuelen, godsdienstigen, zoekenden, aarzelenden, nietgodsdienstigen. Als wij, ouderen, ervan overtuigd zijn, dat ons volk gereed moet zijn om te bouwen, dan denken wij ook aan de jongeren met hun nog onversleten levenskracht en -liefde. Al laten wij hun een wereld als erfenis achter, die veel ontketende chaos openbaart, en al hebben wij, oudere generatie, in veel gefaald - wij willen mèt de jongeren hun toekomstmogelijkheden verdedigen, die tevens die van ons volk in zijn geheel zijn. Nu zijn er meerdere vraagstukken te noemen dan dat waarover dit geschrift handelt; het zou stellig onjuist zijn te | |||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||
menen, dat de wezenlijke strijd van onze dagen in éen formule geheel is te vatten; tegenstellingen als kapitalisme - socialisme, fascisme - democratie, dictatuur - vrijheid zijn even belangrijk als beperkt. Maar toch is voorwaarde voor een positief bouwen in ons Nederlandse volk dat elke dictatuurgedachte wordt gebannen en het proces van sociale en geestelijke vernieuwing op de grondslag der democratie voortgang kan vinden. | |||||||||||||
De arbeidersjeugd.Het zou open deuren intrappen zijn, wanneer wij nog eens de Nederlandse arbeidersjeugd voor het nationaalsocialisme gingen waarschuwen. Vooral de socialisten onder hen hebben met verbijstering, die weldra in afschuw overging, gezien hoe het nationaalsocialisme de kunst verstond om àlle voor socialisten grote en diepe waarden te vergiftigen: solidariteit werd gepredikt, maar in practijk gebracht met behulp van verklikkerij, spionnage en verraad; arbeids‘eer’ werd verheerlijkt, maar verbonden aan een slaafse onderworpenheid, waarbij elke critiek, elke beweging van zelfstandig denken verdacht was en zwaar gestraft werd; ‘socialisme’ schreef men in zijn vaandel, maar de socialisten, die eenmaal waren voorgegaan om de arbeiders de weg naar bevrijding te wijzen, stierven in concentratie-kampen en gevangenissen na martelingen, die men voor onmogelijk had gehouden ... Wij behoeven daarover niet uit te weiden. Het nationaalsocialisme krijgt op de Nederlandse arbeidersjeugd geen vat, ook niet de Mussert-editie. Wel echter dreigt het gevaar, dat de strijd tegen de werkloosheid in Duitsland, met name tegen de jeugdwerkloosheid, indruk maakt en ons hier ten voor- | |||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||
beeld wordt gesteld. Men vergeet dan, dat het arbeidsproces in Duitsland volledig beheerst wordt door de militaire bewapening, dat het hier dus geen normale, productieve arbeid betreft, maar in wezen improductieve, op vernietiging gerichte arbeid, die de volkswelvaart niet verhogen kan, haar integendeel voortdurend ondermijnt. Men vergeet óok te vragen, waar deze overbelasting door het militarisme op uitlopen moet, reeds uitgelopen is. In een uitvoerige met officiële cijfers gedocumenteerde studieGa naar voetnoot1) vertelt dr Peter Forster een en ander over de toestanden der Duitse arbeiders. Zeker, werkloosheid verdween, arbeidsintensiteit neemt toe (met name in vliegtuigindustrie, ijzer- en staalfabrieken), maar daar staat tegenover: de arbeidstijd is belangrijk verlengd, de voeding sterk achteruitgegaan, de prestatie per arbeider daalt, ondanks de verhoogde krachtsinspanning, waartoe het systeem voortdurend prikkelt. ‘De arbeiders worden niet slechts voortdurend opgedreven om in sneller tempo te werken, niet slechts wordt de arbeidskracht van het gehele Duitse volk geruïneerd doordat de gezondheidstoestand der arbeiders voortdurend achteruitgaat ten gevolge van het helse tempo, waartoe zij gedwongen worden, neen ook de totale arbeidsprestatie van het Duitse volk daalt, de industrie presteert minder, de productiviteit gaat achteruit; met éen woord: de Duitse arbeider, de Duitse industrie kan niet meer tegen de Engelse op. De ontwikkeling in Duitsland heeft dit merkwaardig resultaat: hoe meer de Duitse arbeider voortbrengen moet, des te minder kan hij produceren.’ Ik neem een enkel sprekend cijfer omtrent de ongevallen over: | |||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||
Aantal ongevallen in Duitsland 1932-1937 in duizendtallen:
Deze cijfers behoren met andere te worden aangevuld, die dr Forster ook geeft, om het beeld duidelijker te maken: het systeem brengt nl. mee, en de financiële nood van de Staat maakt het nog noodzakelijker, dat men de uitkeringen voortdurend drukt - waardoor de situatie voor den arbeider nog triester wordt. Wij laten dit liggen; duidelijk genoeg is ons uit deze gegevens, dat in Duitsland een arbeidersmassa zwoegt onder de voortdurend zwaardere druk van de oorlogsindustrie. Het beeld wordt bevestigd door de gegevens die Hermann Rauschning verstrekt in zijn boek: ‘De nihilistische revolutie’. De Duitse arbeidersmassa is uitgeput, moe, nerveus; het levenspeil is verlaagd, aan voedingsmiddelen is er een tekort - waarbij hij er voortdurend de nadruk op legt, dat men zo allerminst ‘de weerbaarheid’ verhoogt: ‘Zo is nu de stand van zaken in Duitsland, waar via de oorlogseconomie, via een buitensporige aanmaak van surrogaten, via een strenge contrôle op de handel en een steeds scherper reglementering van verbruik en productie over de hele linie een bolsjewistische plan-economie bezig is op te komen; maar deze economische maatregelen worden niet getroffen om de weerbaarheid van het volk te versterken, maar omdat zij een schakel vormen in het proces der nihilistische revolutie; | |||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||
zij dienen ook niet het volk, maar wel de bestendiging van de macht der revolutionnaire élite ... Deze hele Duitse onderneming doet voor alles de vraag rijzen, of men zich hier niet zoet houdt met de ergste drogredenen. Heeft deze al te doelmatig opgezette voorbereiding niet algehele uitputting ten gevolge, nog eer het ernst geworden is? Is het land niet nu reeds verslapt, en het bedrijfsleven niet nu reeds inwendig kapot?’Ga naar voetnoot1) Als zó de resultaten zijn van de ‘groots opgezette’ en met de moderne propaganda-techniek verheerlijkte ‘uitroeiing der werkloosheid’, is de conclusie niet te ontgaan: dan liggen er ernstige fouten in het stelsel. Deze gedachte wordt versterkt, wanneer wij letten op de ‘ideologie’ van de arbeid, zoals die in Duitsland aan het volk wordt bijgebracht - waarbij het enige gunstige verschijnsel is, dat de brede massa der arbeiders er vrij immuun voor blijkt en zich met onverschilligheid, hoon of afschuw afwendt. Kort samengevat, en ontdaan van alle romantisch heroïsme, dat het regiem nu eenmaal karakteriseert, komt het hierop neer: de moderne arbeid = arbeidsslavernij + militaire dwang. Niemand heeft dat scherper en bewuster van de konsekwenties uitgesproken dan Ernst Jünger in zijn boek ‘Der Arbeiter’ (2e druk 1932). Jünger is diep onder de indruk van de moderne techniek, die niet alleen het arbeidsproces beheerst en de gehele wereld aan zich zal onderwerpen, maar ook het geestelijk leven zal moeten bepalen, en waarvoor dus een nieuw mensentype nodig zal zijn. Behalve door dit inzicht in de oppermacht der techniek wordt Jünger geheel beheerst door de oorlogservaringen van 1914-1918 en werpt zich op als de woordvoerder der oorlogsgeneratie: zij weet dat zij leeft in een harde, bittere werkelijkheid, waarin zij in massa, stram georganiseerd en gediscipli- | |||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||
neerd heeft te vechten, revolutionnair ter zijde te stellen of te vernietigen wat haar weerstand biedt en tot een oude wereld behoort (het burgerlijk bezit maar evenzeer het vrijheidlievend socialisme), zij eist de ‘totale mobilisatie’ voor de arbeid. Daarom moet niet slechts het ideaal van een ‘persoonlijk’ leven - het zelfstandig critisch denken, het bewaren en ontginnen van een persoonlijke levenssfeer, kort gezegd: de erkenning van de menselijke persoonlijkheid - worden afgewezen, maar ook practisch worden opgeruimd wat nog aan de oude opvattingen herinnert en ze in stand houdt: de moderne arbeidende mens moet een door de techniek gevormd en beheerst ‘type’ worden: voor allen heeft het leven éen en dezelfde zin, allen staan in het gelid voor éen en dezelfde zaak, allen hebben hun denken en gevoelen te richten naar éen en dezelfde wil: ‘De wetten van de oorlog gelden ook voor het arbeidsproces en voor elk ander levensgebied, er geldt geen onderscheid meer tussen combattanten en non-combattanten’ (S. 144). En wanneer er in allerlei literatuur klachten oprijzen over de geschonden menselijkheid, het verloren gaan van persoonlijk leven en persoonlijke waarden, de ontkenning der menselijke waardigheid, dan is dat alles niet meer dan een wel begrijpelijk maar toch zielig thema van ‘de ondergangsliteratuur’ dezer periode - de jonge generatie heeft geen tijd meer zich met deze onwerkelijke problemen te bemoeien. Een nieuw type mens wordt dus als ideaal gesteld: hard, éénvormig in denken en gevoelen, levend in de massa, volstrekt gehoorzamend, voor wie het eigen leven geen waarde heeft (hij, de enkeling, kan vallen, het type blijft). De totaliteit heerst en heeft het enige recht om te heersen: de arbeider kan slechts heersen door de volstrekte gehoorzaamheid waarmee hij | |||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||
zich onderwerpt. Elk voorbehoud dat hij als enkeling zou maken, elke persoonlijke critiek zou de kracht der massa ondermijnen. Wie zich zonder reserve aan de wil van het Geheel offert, is de ware heerser. Ik vraag mij dikwijls af, deze theorie lezende, of wij haar in haar gruwelijke konsekwentie ten volle kùnnen verstaan. Niet alleen dat de oorlog als de normale toestand tussen de volkeren wordt beschouwd (en dan worden àlle andere levenswaarden als gezin, wetenschap, moraal en zelfs godsdienst ondergeschikt gemaakt aan de totale mobilisatie, waarvoor alles heeft te wijken), maar nu worden dit principe en deze methoden óok op het arbeidsleven toegepast; nu wordt de mens van de wieg tot het graf geüniformeerd, vooral naar de geest. Ernst Jünger was vóór 1914 een van de woordvoerders der romantische jeugdbeweging in Duitsland, die stond in het teken van zelfbepaling, vrijheid, persoonlijke verantwoordelijkheid ... Aan hem kan ons opnieuw duidelijk worden niet slechts hoe zijn tegenwoordige denkbeelden de volstrekte omkering zijn van alle waarden, waarvoor eenmaal de jeugdbeweging geestdriftig opkwam, maar ook dat het nationaalsocialisme zowel uiting van als factor tot een vergiftiging dier waarden heten moet. In deze verharding en verbittering, in deze vermilitarisering van het leven sterven alle scheppende krachten, die immers bovenal de vrijheid behoeven...; hier sterft alles wat de arbeidersjeugd in ons eigen land heeft bezield en omhoog gestuwd; hier is, om Rauschning's term te gebruiken, het ‘nihilisme’ aan het woord en aan de macht ... Wie zal eigen leven en toekomst en die van zijn volk aan dit nihilisme willen uitleveren? |
|