gramma richtte zich niet alleen op de plaats en functie van de Nederlandse cultuur in internationaal, met name Europees verband, maar ook op de betekenis van de internationale, Europese context voor de Nederlandse cultuur. Het is van meet af aan de opzet geweest om het onderzoek naar de ontwikkeling van de Nederlandse cultuur en naar de wisselwerkingen tussen de Nederlandse cultuur en die in andere Europese landen vanuit een interdisciplinair perspectief te verrichten.
Er is gekozen voor een ordening van het onderzoeksprogramma volgens vier ‘ijkpunten’: historische dwarsdoorsneden in de geschiedenis van de Nederlandse cultuur omstreeks 1650, 1800, 1900 en 1950. Rond 1650 was de consolidatie van de Republiek der Verenigde Nederlanden, na een periode van langdurige strijd, voltooid en bevond de Republiek zich nagenoeg op het hoogtepunt van haar politieke, economische en culturele macht. Omstreeks 1800 was die situatie geheel in het tegendeel verkeerd: de Republiek had haar centrale positie in het Europese bestel verloren en had zich, in revolutionaire politieke omstandigheden, ontwikkeld tot een nationale eenheidsstaat. De decennia in het inmiddels tot koninkrijk geworden Nederland omstreeks 1900 worden wel aangeduid als een Tweede Gouden Eeuw, waarin economie en cultuur tot nieuwe bloei kwamen. Het laatste ijkpunt, de jaren omstreeks en na 1950, wordt gekenmerkt door wederopbouw na een vernietigende oorlog, groeiende welvaart en de totstandkoming van de verzorgingsstaat, alsook door nationale integratie en internationale oriëntatie, in zowel economisch als cultureel opzicht.
De keuze van de ijkpunten is mede bepaald door het uitgangspunt dat het onderzoek zich zou richten op de cultuur in de Noordelijke Nederlanden, zoals gezegd in wisselwerking met de cultuur in andere Europese landen, inclusief de Zuidelijke Nederlanden, het huidige België. De keuze voor de Noordelijke Nederlanden en een eerste ijkpunt in de zeventiende eeuw houdt een beperking in die de Middeleeuwen uitsluit. Hoezeer ook onderzoek naar eerdere ontwikkelingen om wetenschappelijke redenen interessant is, heeft de stuurgroep gemeend de jaren rond de Vrede van Munster als beginpunt van het onderzoeksprogramma te moeten kiezen. Zoals bij de recente herdenkingen bij herhaling in herinnering is gebracht, werd in 1648 niet alleen de Republiek der Verenigde Nederlanden als een onafhankelijke natie erkend, maar tevens de grondslag gelegd voor het huidige stelsel van Europese staten.
Los van de vraag hoe de grenzen van de Republiek respectievelijk het Koninkrijk der Nederlanden door de eeuwen heen zijn veranderd, volstaan wij hier met op te merken dat de gemeenschappelijke Nederlandse taal in dit onderzoek niet a priori is opgevat als de drager bij uitstek van een in alle opzichten gemeenschappelijke cultuur. Elke keuze voor een wetenschappelijk onderzoeksmodel valt uiteraard te betwisten. Dat geldt ook voor vragen naar de legitimiteit van het in dit onderzoek gehanteerde cultuurbegrip en de definitie van de begrippen ‘Nederlands’ en ‘Europees’. In het vijfde en laatste deel van deze serie, Rekenschap, wordt op deze terminologische kwesties, waarover tien jaar geleden afspraken zijn gemaakt, teruggekomen. Tevens bevat het samenvattende beschouwingen waarin conclusies worden getrokken en theoretische vragen worden beantwoord.
De ordening van het gehele onderzoek langs de lijnen van de vier dwarsdoorsneden in de tijd kent in de Nederlandse historiografie geen precedent. Het programma is niettemin schatplichtig aan de historicus Jan Romein die in zijn klassiek geworden studie Op het breukvlak van twee eeuwen: de westerse wereld rond 1900 (1967) zich nadrukkelijk tot een kort tijds-