| |
| |
| |
Als onderaards er is poëzie in de mens
h.c. ten berge
voor Minke
| |
| |
| |
I
1
Op weg naar zijn tante, zag Peter Walravens hoe een brandende vogel boven de stad hing. Al geruime tijd probeerde hij zich het huisnummer te herinneren, maar onophoudelijk stampten op hoge poten vreemde cijfers door zijn hoofd.
Zwetend over zijn hele lichaam, bereikte hij het Waterlooplein. Kijkers en kopers verdrongen zich tussen roest en rust. Twee duitsers bekeken een tinnen kannetje.
- Wieviel?
De koopman reageerde niet.
- Wieviel!
- Niet te koop! Hij trok hun het kannetje uit de handen en zette het weg.
De duitsers dropen af.
- Ik mag ze niet, zei de koopman. - Ik heb er mogen logeren, maar ik kan niet aan ze wennen. Hij stroopte zijn mouw op en liet het kampnummer zien. - Ik heb hun telefoonnummer meegekregen!
Peter liep in de richting van de boekenstallen. In weerwil van de warmte droeg de man achter een stal met kapotgelezen waar een lange jas. Naast hem kraaide uit een koffergrammofoon de dunne stem van een italiaanse tenor.
- Imitatie Caruso, meesmuilde de langjas naar zijn buurman.
- Heb-ie het koud, Gerber?
- Ik ben een oosters mens, antwoordde Gerber.
| |
| |
Peter liep door.
Tussen de feesten der bomen stond de hitte rond het verzetsbeeld. Synagogen staarden leeg en verlaten uit vernielde ramen; verderop, in afbraken, woekerde onkruid: de joodse buurt was éen litteken. Er zou gebouwd worden, huis na huis, straat na straat, het ene hoofdstuk na het andere, de stad een roman.
In de lange smalle straat walmden ruïnes. Kort na de tweede wereldoorlog was ze met haar man, die ze in Parijs leerde kennen - hij danste toen onder Diaghilef - uit Frankrijk teruggekomen, waar ze in het zuiden geschilderd had. Het was allemaal tegen de wil van de familie geweest, ook haar studie aan de amsterdamse akademie.
Hij bemerkte het hoge brede gebouw, waar hij voor stilstond. Zijn vader had nauwelijks nog stem gehad, toen hij het adres moest opschrijven. Hij wist niet waar hij het gelaten had. Persoonlijk moest hij het vaders zuster gaan aanzeggen, had deze gefluisterd. Haar gedrag was altijd al vreemd geweest. En dan die danser...
Het was een korsettenfabriek, waarvan de bovenetages bewoond waren. Hij ging de stoep op en trof, opzij in het portaal, de direkteur.
- Mag ik u vragen... de familie Walravens...?
- Ach, zei de man, na de oorlog had ik die bovenboel niet meer nodig. En welbespraakt vervolgde hij: - Het leven is anders geworden, losser, bandelozer. Ik maak nog de ouderwetse korsetten met echte walvisbaleinen, waar vroeger elk fatsoenlijk meisje en iedere betamelijke vrouw welgeschapen in liep. De zaken gingen goed. Nu
| |
| |
heb ik nog éen grote afdeling, en kijk me die meisjes eens, geloof niet dat er éen een korset draagt, terwijl ze kunnen rekenen op een flinke korting!
Het was walglijk heet in het fabriekje. Met een zijden doekje droogde hij zijn kale bol; de diamant aan zijn pink schitterde naar alle kanten. Meisjes stonden aan lange tafels of zaten achter ronkende naaimachines. In hun witte jassen leken het verpleegsters... Een ziekenhuislucht van katoen en geparfumeerde zijde, hete zijde, drong naar de uitgang. Snorrende hitte van walvissen in de indische oceaan... Stapels baleinen, die geen koelte waaierden. Witte walvismeisjes, waaruit de ronding van een borst naar voren sprong...
- Walravens, zei u?... Nee, voor zover ik me herinner woont die hier niet.
- Mijn tante... ze is getrouwd met een fransman. Latour, stamelde Peter.
- Madame en monsieur Latour! Natuurlijk! Helemaal boven, zesde etage! Daaronder wonen de toneelspelers, met daarnaast de heer Dodewaard. De vierde etage het gezin Koster, en op de derde de pianist met zijn vriend de koordirigent. De tweede etage wordt bewoond door de mimespeler en zijn vrouw; ze hebben een school. En de eerste verdieping heb ik aan verschillende verenigingen verhuurd, o.a. aan mijn oude gymnastiekklub Simson. Het klopt! juichte hij. Hij had de etages op zijn korte vingers afgeteld.
Voorbij de deur, waarmee de direkteur kantoor en atelier af kon sluiten, vond Peter, aan het einde van de gang, de trap.
| |
| |
| |
2
Het leek een trap onder jaren kalk en eeuwen stof. Op het portaal van Simson schemerde het onder het haar van de krachtmens; de poorten stonden op instorten. Bovenaan de volgende trap stond de mimespeler te wachten om af te kunnen dalen. Toen hij omhoog geklommen was, was er geen gebaar. Een hemelse muziek klonk op voor hij halverwege de derde trap ging. Hij liep in de maat, een vreemde ongelijksoortige maat, de begraafplaats was ver... De muziek zweeg plotseling. Hij betrad de zoveelste overloop; kinderen waren hier overleden. Misschien was de koster naar de kerk of nog in bed. Zijn vrouw zou wel uit werken zijn. De familie Koster! Familieromans in twaalf tot vierentwintig delen. Hoger. Waar bleef de tijd!
- Weet u ook hoe laat het is? De stem kwam boven uit het donker.
- Tijd...? Mijn vader is gestorven.
- Ik moet naar de begrafenis!
- U ook? Waar ben ik!
- Vijfde etage!
- Moet ik nog hoger?
- De hemel is verder. Ik moet op tijd komen. Hier is licht!
- Ik rook niet...
- Heeft u geen horloge?
- Mijn vader heeft er een.
- Mijn naam is Dodewaard! Komt u voor mij?
- Mijn tante moet hier wonen... Latour heet ze.
- Ik wist niet dat Jean een neef had!
- Mijn vader is haar broer.
| |
| |
- Die is dood, zei u!... Ik ga naar de uitvaart!
- Die is pas overmorgen...
- Er zijn elke dag begrafenissen, zeven, acht op een ochtend. Af en aan! Goedendag!
Elke dag. Af en aan! Wat een stappen neemt die man; welk een geluiden! Steeds dieper zakt hij weg... Er zijn gewoonlijk toespraken. Ik zal een afscheidswoord moeten spreken. Hij is nog te horen! Stilte... Kan ik nu weggaan? Geen woord heeft vader meer gezegd... Afgelopen. Geen zucht, geen teken. Ik moet verder... Waar was ik? Vijfde etage. De trap voert omhoog; de hemel is verder... Het wordt lichter. Hier is een deur. Ze schroeven het deksel dicht, dan is hij niet meer te zien, nooit meer! Ik moet kloppen, kloppen!
| |
3
- Ik ben uw neef...
- Kom binnen, cher ami!
Zijn voet bleef achter de drempel steken, zodat hij naar binnen struikelde.
- Peter...
Hij drukte de kleine smalle hand die hem overeind gehouden had.
- Ach, dat is waar! Ik weet iets van uw bestaan. Maar laten we hier niet blijven; sluit u de deur even? De loop is te nauw om te passeren. Mijn vrouw schildert zoals u misschien weet. Denkt u om de schilderijen!
Hij volgde zijn oom door nauwe gangetjes, uitgespaard tussen reeksen schilderstukken, die met grauwe ruggen het ene pad na het andere afbakenden.
| |
| |
- Ze schildert zoals ik dans, zoals een ander een maaltijd gebruikt of slaapt. Begrijpt u me?
De smalle rechte rug in dun wit tricot verwachtte een antwoord. Het kleine nog donkere hoofd gleed op de hoogte van zijn borst voor hem uit en draaide even later naar hem om. Hij bleef het antwoord schuldig, haalde onnozel zijn schouders op. Hij was zich bewust, dat hij zich onbenullig gedroeg.
- Hier zijn we er. Gaat u zitten. Een glas wijn?
- Graag.
De kleine ruimte werd eveneens door schilderijen gevormd. Hier en daar schenen meubelen te staan, waar schilderstukken rij na rij tegenaangezet en laag na laag bovenopgestapeld waren; een stuk muur was zichtbaar. Een deel van een piano stak uit. Peter had zich op een van de twee stoelen neergelaten voor een rond tafeltje. Wijn flonkerde in de glazen.
- Santé!
- Proost, oom... Hij droeg een lange witte broek en gymschoenen aan blote voeten. De geur van de wijn ging op in een lucht van verf en olie. Van dichtbij roken de doeken duf.
- Ik slaap weinig. Ik dans! Wanneer ik hier rust - hij wees op de divan - dan ligt er mijn stoffelijke wereld...
- Mijn vader... Is tante...?
- Ze is even onstoffelijk! Schilderen, dansen, scheppen is een gedurig verkeren in droomtoestand. Een roes waaruit het scheppen een gebeuren wordt, een samenvallen in éen punt: een doek, een dans...
- Ik sterf... mompelde Peter. Hij herstelde zich. - Ik schrijf... Een roman. Het eerste hoofdstuk is bijna klaar.
| |
| |
- Verheugend!... Waar gaat het over?
- Een jongeman...
- Ach, als ik denk aan Parijs, toen ik nog zo jong was als jij! Oom tutoyeerde hem. - Parijs danste! De balletten waren niet van de lucht. Nijinski was mijn favoriet. Het russische ballet is enorm. Klassiek! Een stijl om van te dromen!
Hij gleed met lange passen door de kleine ruimte, zweefde langs de schilderijen en door de wijn. Peter bekeek hem door zijn glas. Wijn en droom waren éen... Een rode droom. Rode zijde. Walvissen in een tropische oceaan... Zijn vader zweefde boven de divan... De heer Dodewaard... De begrafenis was pas overmorgen... Hij had geen horloge!... Een witte vlek zweefde boven de kist... Nu weer een zwarte... een witte een zwarte een witte... Zijn oom...
Oom hijgde licht toen hij naast hem stond. Zijn hand was bij zijn gezicht, op zijn schouder...
- Je transpireert, mon garçon! Drink je wijn uit!
Hij had niet bemerkt dat hij het glas op het tafeltje had neergezet. De hitte stoofde onder het dak.
- Wijn en dans, ach... Oom maakte een vrouwelijk gebaar met zijn hand.
Vanuit een zijgang klonk gestommel. Oom nam een ruststand aan, zijn hand geleund op het tafeltje, de andere in de zij, het ene been voor het andere, teen aan de grond. - Mijn vrouw, Angeline, kondigde hij aan.
- Wie is er, Jean!? kwam een ietwat mannelijke stem.
- Een jongeman, tartte oom hoffelijk.
Haar nieuwsgierigheid won het van de kunst. Ze kloste naderbij en verscheen uit een der gaanderijen: een gede- | |
| |
genereerde beethovenkop omgeven door verward krullend peper-en-zout haar, dat tot op haar schouders hing. Een paar indringende ogen namen hem op. Ze was kort en breed gebouwd en scheen stijf te staan van verf in wat eens een lang schort moest zijn geweest; daaronder een paar hoge mannenschoenen zonder veters van een ondefinieerbare kleur.
- Je neef, mon coeur!
- Peter... De jonge Peter, kwam ze. - Zo, zo... Hoe gaat het met je? Ze bonkte naar het tafeltje, gaf hem een indianenhand-op-oorlogspad en liet zich zwaar op de andere stoel vallen.
- Goed, tante.
Oom stond onbeweeglijk achter haar stoel. Hij rustte nog steeds aan de barre. Toen was het onvermijdelijke er in een vraag. Haar stem gromde laag.
- En je vader!?
- Mijn vader... is gisteren overleden. Het bericht scheen haar door haar verfhuid te treffen; ze schoot recht en schudde de haren uit haar ogen. Een rood laag voorhoofd stootte naar voren.
- Waaraan!?
Metaal. Uit angst geslagen.
- Een hartaanval, tante, kalmeerde hij haar.
Ze grijnslachte. Een dierengebit.
- Ik kondoleer je, jongen.
Oom stak ook een hand uit, werktuiglijk en zwijgend. Peter drukte de hand even krachtig als tante de zijne had gedaan. Oom kromp ineen; stond toen weer onbeweeglijk.
- Vader staat thuis opgebaard. Hij wilde geen drukte. Als u hem wilt zien?
| |
| |
Ze schoot nog verder naar voren.
- Ik schilder! beet ze.
- En oom...? hield hij zwak aan.
Oom ontwaakte en antwoordde charmant: - Mijnheer Dodewaard, een vriend van ons, zal bij de begrafenis aanwezig zijn. Hij neeg het hoofd.
- Wanneer?
- De veertiende......
Tante stond bruusk op en kloste zonder een woord weg. De schilderijen sloten als schilden achter haar zwaard.
- Het atelier is haar heiligdom, danste oom meteen los.
- Nog wijn?
Peter bedankte en zei, dat hij gaan moest. Er was nog veel te regelen. Oom glimlachte begrijpend en ging hem dansend voor.
- Ik hoop je nog eens te zien, zei hij bij de deur en boog, licht en gracieus.
| |
4
De jongeman stak de sleutel in het slot, maar aarzelde hem om te draaien. Er was niemand thuis. Zijn vader was gestorven. Hij trachtte door het ruitje van de deur te kijken of hij hem in de kamer zien kon. Er hing een gordijntje voor. Mijn-god! hij had de gordijnen vergeten te sluiten. Hij draaide de sleutel om, stapte binnen en trok overal de gordijnen dicht. Een lome warmte hing in het hele huis. Hij was doodmoe. Op de rand van een stoel liet hij zich neer. Een vreemde geur drong tot hem door. Had hij het gas open laten staan? Hij sprong op. Nee, geen gaslucht. Het kwam uit de suite, uit de
| |
| |
sterfkamer. Zou vader... zou het lichaam reeds... Hij sloop de kamer in. Het was geen onaangename lucht. Het lichaam lag daar, bruin en glanzend, met verchroomde doppen en handvatten. De geur kwam van het lichaam. Hij rook er aan: lak en hout. Zijn vader had anders geroken: tabak en kamfer! Zijn vader was hem altijd oud voorgekomen, 64, 50, 40. Bij zijn geboorte was zijn moeder gestorven, waardoor zijn vader een dubbele taak had gekregen die hem vroeg oud moest hebben gemaakt. Misschien was zijn vader nooit jong geweest. Peter kon hem zich niet voorstellen als jongeman, als knaap kattekwaad uithalend, als kind ravottend. Hij kende hem met vest en gouden ketting, een man die alles kon, wist en deed!
En nu was hij plotseling veranderd, had hij een nieuw bruin en glanzend lichaam gekregen, dat naar hout en lak rook. De huid van zijn vader was geel geweest, bruin van tabaksrook. Je kon er zijn ware wezen niet meer achter zien... De schilderijen van tante zouden zeker heel donker zijn, sommige zelfs zwart. Wanneer ze schoongemaakt zouden worden, de oude vernislaag eraf, zouden er misschien landschappen en stillevens van ongekende kleur en gloed tevoorschijn komen. De vorm zou zich duidelijk aftekenen tegen de oorspronkelijke achtergrond... Zoals bij zijn vader, die met zijn nieuwe zachtglanzende huid een nieuw lichaam had gekregen, een ander mens was geworden, overgegaan was in een andere dimensie...
Hij durfde het gezicht nu wel zien. Er hing geen gordijntje voor het glas. Hij kon geen harde trekken onderscheiden. Het voorhoofd was wasbleek, de wangen
| |
| |
droegen kleine blosjes. Er viel geen vernisje te bespeuren. Een vriendelijke man van oude stempel. De gelige doorrookte knevel sierde hem met een zekere fierheid en dekte hem als een vaderlandse vlag.
De jongeman wendde zich af. Zijn hand streek even langs de bruine gladde flank van het lichaam. Hoe iemand zo veranderen kon. De suite baadde in een gezeefd licht... Hij zweefde langs de boekenkast. De titels wilden hem niet te binnen schieten. Kleurige banden vervaagden. Bekende dingen die hij tegenkwam werden hem allengs onbekend: een sleutel, de klok, de grote hangkast. Vormen vloeiden in elkaar over tot een nevelige achtergrond. Een hard licht trof hem. Het was een kleine wandspiegel. Hij schrok niet van de vreemde die daar zweefde; wilde wel voor hem plaatsmaken om hem duidelijker te kunnen zien. Hij week weg, maar het beeld zweefde eveneens weg, half en onwerkelijk...
|
|