jong om nu al zoo ernstig te worden. Het is voor ons beiden een erg harde slag geweest, m'n jongen, maar we mogen aan ons verdriet niet al te veel toegeven.’
Doch Wim dacht steeds aan de woorden van zijn vader. Hij moest voor moeder gaan zorgen! Hoe jong hij ook was, die plicht, welke hij heelemaal vrijwillig op zich had genomen, zou hij nakomen, zoo goed hij kon!
Ook in zijn verhouding tot Miesje was een kleine wijziging gekomen. Wat eerst een onschuldige, kameraadschappelijke genegenheid was geweest, zoo'n echte kalverliefde, dat werd nu dieper, ernstiger. En Miesje zelf voelde zoo'n medelijden met Wim, dat ook haar gevoel er anders door werd.
Het eindexamen kwam ten slotte, en Wim slaagde ditmaal met vlag en wimpel. Zijn ijzeren wil had hem een resultaat doen bereiken als nooit tevoren. Nooit had hij er ook zoo weinig tegen op gezien.
En toen hij door de leeraren gefeliciteerd werd, gebeurde er iets zeer eigenaardigs, iets, waarover Wim zich erg verwonderde. Toen meneer Grootenhuis hem namelijk de hand drukte, hield hij hem even staande.
‘De Haas, jongen,’ zei hij, ‘wij hebben het wel eens minder goed met elkaar kunnen vinden, maar je hebt je den laatsten tijd kranig gehouden! Doe altijd zoo je best, jongen, ik wensch je van harte succes toe. En.... sans rancune, nietwaar?’
Wim drukte hem stevig de hand. Bij al zijn gebreken en zijn weinige tact om met jongens om te springen, bleek meneer Grootenhuis toch lang nog zoo kwaad niet te zijn. Op dit oogenblik kreeg Wim een heel anderen kijk op den leeraar, die nooit zijn leerlingen be-