Besluit
Aan het eind van onze beschouwingen over het muziekleven in de 17de en 18de eeuw gekomen, moeten wij erkennen dat niet alles is gegaan, zooals wij bij een harmonische ontwikkeling hadden mogen verwachten. Het zal den lezer reeds zijn opgevallen, dat de twee zijden die het openbare muziekleven heeft, het concertwezen en de muziek-dramatische kunst, zich bij ons niet hand aan hand hebben kunnen ontplooien. Samenwerking in die twee takken kenden wij niet; van een evenwicht, dat zoo stimuleerend had kunnen werken op een gezonde ontwikkeling van het muziekleven, is nooit sprake geweest. Het concertwezen stond geheel op zich zelf, en ook de muziek-dramatische kunst heeft een eigen weg moeten zoeken, maar wij hebben gezien hoe alle pogingen, op dat gebied iets goeds tot stand te brengen - van den tijd van Buysero en Bidloo af - ten leste toch tot mislukking hebben geleid zoodat het muziekleven hoe langer hoe meer geconcentreerd werd in het concertwezen.
De 19de eeuw, die zoo geweldig veel nieuwe vindingen heeft gebracht, op zoo menig terrein een heelen omkeer heeft bewerkt, liet dit alles onveranderd voortbestaan, en nog op het oogenblik laten wij ons eigenlijk voortdrijven in de richting, die de 17de en 18de eeuw hebben aangegeven. Vergelijken wij dat eens met onze naburen. In de meeste landen bestaat deze bedroevende eenzijdigheid niet, zelfs in kleine steden zorgt gewoonlijk de Overheid ervoor, dat zoowel goede concertinstellingen als ondernemingen op operagebied een bestaan kunnen vinden door den eenigen vruchtbaren weg te volgen, dien der samenwerking: concurrentie tusschen de beide kunstrichtingen zou beide of althans een van de twee kunnen