‘Is hij dood....?’ fluisterde Fraukje met een huivering in haar stem.
‘Afwachten’, bromde de dokter.
Meneer Vermaas paste bij Reier de kunstmatige ademhaling toe. Geen der omstanders sprak een woord. Alleen Ome Hannes, droevig naar Steef kijkend, murmulde zachtjes: ‘Verhoor mai, o Here, want uwe goedertierenhaid is goed, zie mai aen naer de groothaid uwer barmhartigheden....’
Een man staarde verwezen naar Steef en brak uit in een nerveus gesnik. Dat was Salome, de polderjongen.
‘Niet snottere’, zei Ome Hannes. ‘Daer is het veel te ernstig voor.’
Bij reder Arends stond niemand meer.
Hannes loste dokter Hagens af. Een harde energie straalde van het gerimpelde gelaat. Hij moest en zou Steef in het leven houden.
Schuw keken de vissers naar Fraukje, de redersdochter, die Steef Paauwels liefkozend streelde, of het een kleine jongen was en die zo vreemd uit haar ogen keek.
Na een kwartier sloten de driehoek-oogjes van Ome Hannes zich tot een kiertje en een triomferende lach kwam op zijn lippen.
‘Dokter!’ riep hij met schor geluid. ‘Dokter, er komt weer leven in z'n laif! Ik voel het!’
Fraukjes handen vouwden stil om Steef's wangen en zij keek Hannes in blijde ontzetting aan.
‘Jae maid!’ zei Hannes, ‘je kraigt 'm terug!’
Krachtiger bewoog hij de armen van Steef. Zijn bruine tandstompjes beten op de onderlip.
‘Hael de rhum oit de boot!’ gelastte hij.
Een roeier rende weg....
Het eerste, wat Steef zag, waren de lachende ogen van Hannes. Toen hief hij de blikken verder en hij keek in