leden rijksarchivaris nog vrij wat geschriften aan het licht, wel onvolledig, maar toch, ook fragmentarisch, van belang.
Later, toen ik deze onverwachte vondsten mededeelde aan Van den Brink's oudsten zoon, verhaalde deze mij, dat ook hij nog wel een en ander van denzelfden aard bezat. En waarlijk bleken bij onderzoek onder hem nog verscheidene stukken te berusten, die ook wel grootendeels onvolledig waren, maar toch om verschillende redenen eene uitgave wel schenen te verdienen. Bovendien vestigde de heer Bakhuizen van den Brink mijne aandacht nog op papieren van zijnen vader, die berustten in het Potgieter-archief te Amsterdam. Ik vond daar de verloren voordrachten over de geschiedenis der philosophie terug, die ik op advies van prof. Heymans ook voor eene uitgaaf bestemde.
Zoo was langzamerhand eene collectie bijeengebracht, waarmede men kon voor den dag komen. Mijn aanvankelijk plan, om het derde archiefrapport te publiceeren in Fruin's Bijdragen, moest ik nu natuurlijk opgeven; de stof was thans voldoende om een geheelen bundel te vullen, en het denkbeeld lag nu voor de hand, om een vijfde deel der Studiën en schetsen te publiceeren. De firma Nijhoff bleek bereid, zich met de zorg daarvoor te belasten. Zoo toog ik dus aan het werk, en aanvankelijk ontmoette ik ook geene bezwaren; bijna alle eenigszins omvangrijke opstellen kende ik uit de Briefwisseling, zoodat ik gemakkelijk de toelichtende korte inleidingen kon opstellen. Maar een ander gedeelte mijner taak leverde meer bezwaren: bijna geen der stukken was geheel afgewerkt, en bepaaldelijk had Van den Brink in den regel de door hem uitgezochte citaten niet ingevuld. Ook scheen het nu en dan wel gewenscht, te controleeren, of eene opmerking of volzin, die niet definitief scheen neergeschreven te zijn, wel aldus gedrukt moest worden. Tot dit werk, dat eene grondige kennis van de geschiedenis van den tachtig-jarigen oorlog eischte, achtte ik mij niet bevoegd; gelukkig vond ik toen mijn vriend Bussemaker gaarne bereid, om de zorgen van de uitgaaf met mij te deelen, die wij dan ook verder gezamenlijk hebben ondernomen.
Terwijl wij de studies bespraken, die voor de uitgave in aanmerking kwamen, stuitten wij op de vraag, of een aantal stukken, betrekking