Studiën en schetsen over vaderlandsche geschiedenis en letteren. Deel 4
(1877)–R.C. Bakhuizen van den Brink– AuteursrechtvrijWurm over F. en L. van AitzemaGa naar voetnoot1)Deze studien maken den inhoud uit van het Paaschprogram, door prof. C.F. Wurm als rector van het Hamburgsche aka- | |
[pagina 293]
| |
demische gymnasium in het licht gegeven. Het is zoo zeldzaam dat de lotgevallen en de letterkundige werkzaamheid van Nederlanders door buitenlandsche geleerden tot voorwerp van onderzoek worden gemaakt, dat wij ons als Nederlanders verpligt rekenen de beleefdheid van prof. Wurm met eene wederkeerige beleefdheid te beantwoorden en iets uitvoeriger van zijn arbeid nota te nemen. Ofschoon de namen van Foppe en Lieuwe van Aitzema in onze vaderlandsche woordenboeken, in Scheltema's Staatkundig Nederland, in de Wal's verhandeling de claris Frisiae ICtis met meer of minder breedvoerigheid vermeld worden, zijn echter nergens zulke uitvoerige levensberigten, althans omtrent Foppe, te vinden als hier. Om echter tot werkelijke aanvulling der levensberigten onzerzijds gegeven te dienen, zou een uitvoeriger uiteenzetting van de betrekkingen tusschen Nederland, Denemarken en de Hansesteden vóór en in de eerste helft van den dertigjarigen oorlog noodig zijn, dan ons hier gegeven wordt. Wurm hield zich, zoo wij wel onderrigt zijn, bepaaldelijk bezig met het onderzoek der pogingen in Noord-Duitschland, Scandinavië en Engeland aangewend om bij den aanstaanden geloofskamp éénheid en welgezindheid onder de Protestantsche staten tot stand te brengen. Dat de Staten-Generaal hierbij eene loffelijke werkzaamheid aan den dag legden was buitendien zijne meening, en vond hij in het Rijks-Archief alhier bevestigd, werwaarts het vermoeden hem geleid had van in Holland den sleutel te vinden voor velerlei staatkundige bemoeijingen van die dagen. Zien wij dus met belangstelling het grootere werk van Wurm te gemoet, waarin de diplomatieke werkzaamheid van Nederland op punten, waarop in het algemeen onze aandacht minder pleegt gerigt te zijn, in het licht zal worden gesteld, wij moeten het bejammeren dat de diplomatieke beteekenis van Aitzema's werkzaamheid door velen onzer lezers minder zal opgemerkt blijven, ten gevolge van de korte aanduidingen van Wurm, voor wien, met het plan van zijnen arbeid in het hoofd, vele dingen | |
[pagina 294]
| |
helder waren, die voor de meesten onzer geëmbrouilleerd blijven. Dat Foppe van Aitzema op het laatst zijn levens de zaak van Holland voor die des Roomschen keizers zou verraden hebben, was een gerucht, dat in den jare 1637, om de uitdrukking dier dagen te gebruiken, ‘over wagens en schuiten liep.’ De dood van Aitzema zelven smoorde het spoedig, en slechts bij enkele onderzoekers, die de lijvige Saken van staat en oorlog van Lieuwe van Aitzema doorworstelen, wordt de herinnering aan dat gerucht weder opgewekt. Wurm had zooveel voor Foppe van Aitzema gedaan, dat hij ook in dit opzigt diens nagedachtenis heeft willen zuiveren. Ik twijfel of hem dit gelukt zij, en ik mag mij op den zoon mijns geeerden voorgangers, den heer mr. J.K.J. de Jonge, beroepen, of de onderzoekingen, door ons op uitnoodiging van den heer Wurm op nieuw gedaan, ons niet tot eene tegenovergestelde overtuiging gebragt hebben, die namelijk, dat Foppe werkelijk, door giften en gunsten omgekocht, de belangen zijns vaderlands en zijner meesters aan die des keizers heeft opgeofferd. Ik zie van prof. Wurm dan ook eene palinodie van het hier door hem gestelde te gemoet. Niet onbelangrijk zijn de berigten van Wurm omtrent de eerste residenten van de Hansesteden bij de republiek der Vereenigde Nederlanden. Moge het intusschen ook waar zijn, dat eerst in 1645 Lieuwe van Aitzema als zoodanig Correspondent der stad Brunswijk zij geworden, altoos blijft het der moeite waardig te onderzoeken, in wiens of wier belang hij zijne briefwisseling reeds zooveel vroeger hebbe gevoerd. Een deel van zijn kort journaal van de jaren 1630-1639 ligt voor mij en ook daar vind ik zoo al niet dagelijks zeker wekelijks de door hem afgezondene brieven aangeteekend, met het geheimzinnige, ook door prof. Wurm opgemerkte: alli soliti. Hoogst nuttig en belangrijk zijn intusschen zijne ophelderingen omtrent de papieren-nalatenschap van Aitzema en het in beslag nemen daarvan eerst door de Staten van Holland, | |
[pagina 295]
| |
vervolgens het overbrengen daarvan ter griffie van de Staten-Generaal. Ik moet hier in naam van het Rijks-Archief prof. Wurm mijne hulde en dankbaarheid betuigen, dat hij ons door zijn vlijtig navragen tot het besef van onzen eigen rijkdom heeft gebragt. Met eene erkentelijkheid, die hem eer aandoet, vermeldt hij op eene inderdaad schilderachtige wijze, met hoeveel ijver hij door den verdienstelijken Commies-Chartermeester, den heer J.A. de Zwaan Cz., is bijgestaan. Het is mijne overtuiging, dat publiciteit en toegankelijkheid voor de Archieven zelve niet genoeg gewaardeerde voorregten zijn: ik voorzie dat de ontdekkingen op ons Rijks-Archief rassche en onverwachte schreden voorwaarts zullen doen, nu het door de gunstige beschikking des Konings in een lokaal is opgeslagen, dat den onderzoekers, zoo vreemden als vaderlandschen, in de materiele inrigting althans, alles aanbiedt, waardoor hun het navorschen gemakkelijk en aangenaam wordt gemaakt. De stijl van prof. Wurm onderscheidt zich ditmaal weder door den hem eigenaardigen humor. (Konst- en Letterbode, 1854, No. 21.) |
|