kundige faculteit staat te Leiden open, en aan curatoren is volgens de nog bestaande onderwijsregeling toevertrouwd te beslissen, welke vakken aan den nieuw te benoemen leeraar ter behandeling zullen worden opgedragen. Het Semitische Oostersch is door de H.H. Rutgers, Dozy, Kuenen volkomen vertegenwoordigd. Een vak wordt echter als bijvak behandeld, het Sanskriet met de daaraan verbonden Indo-Germaansche vergelijkende taalstudie. De tijdgeest, geleid en gedwongen door nieuwe ontdekkingen op het vergelijkenderwijze nieuwe veld, drijft Nederland om bij de beweging van naburige staten, van naburige hoogescholen, eershalve niet achter te blijven: nog weinige jaren en een leerstoel in dat vak zal, niet meer wenschelijk, maar onmisbaar zijn. Thans biedt zich een gelegenheid aan voor het introniseren van de gewenschte studie, en dit kan plaats hebben, zonder nieuwe verhooging van het Akademisch budget, zonder ingrijpen in eene te verwachten regeling van het hooger onderwijs. Maar niet slechts de plaats staat ledig, waarop de studie van het Sanskriet zitting kan nemen: ook de naam van hem, welke die studie kan vertegenwoordigen, wordt van vele zijden gemompeld. Er is in Nederland een man, wiens bekwaamheid in het Sanskriet buiten 's lands zoo gewaardeerd wordt, dat hij tot medewerking aan het groote Sanskriet-Woordenboek is uitgenoodigd, dat aan hem met drie anderen de taak om te voltooijen, wat door Wilson werd achtergelaten, is opgedragen: ja, zijn wij wel onderrigt, dan staat hem de gelegenheid open, zich met Junij aanstaande naar Oxford te verplaatsen op betere voorwaarden dan ons vaderland hem aanbiedt. - Door de openbaarmaking dezer omstandigheden wenschen wij voor ons land een voordeel te behouden, dat naderhand niet, of slechts ten halve, of met opofferingen zal herkregen worden, en de regering voor een eersten stap te waarschuwen in eene rigting, welke haar nu reeds zal depopulariseren
en naderhand tot blijvend en welverdiend verwijt zal verstrekken.
(De Ned. Spectator, 1862, No. 7.)