uit een Duitsch tijdschrift, onder vergeefsche pogingen, om ons van lagchen te onthouden. In een vlaag van nog niet genoeg verdrongen bijgeloof, dat alle wijsheid uit Duitschland moest komen, werd, bij de vestiging van het koningrijk der Nederlanden, prof. Fuss, uit, ik weet niet welk, gymnasium, naar België beroepen. Voor de regtsgeleerdheid deed men bijzonder gelukkige grepen, door mannen als Birnbaum en Warnkönig aan de nieuwe universiteiten te verbinden, maar voor de philologie vestigde men de keus op een paar fossilen, die geene andere leerlingen gemaakt hebben dan Baguet en Roulez; - den naam des laatsten als archaeoloog willen wij niet te na gesproken hebben; maar door zijne uitgave van Ptolemaeus Hephaestionis heeft hij alle aanspraak op den titel van Hellenist verbeurd. Op die fossile Duitsche philologen maakte alleen Bernhardy eene roemvolle uitzondering; maar hij was ook in des te lager betrekking bij de hoogeschool van Leuven aangesteld. Fuss daarentegen was een echt specimen van het genus, dat den Belgen het, sedert het inbreken der Jesuiten verwaarloosde, Latijn moest onderwijzen. Wie in die jaren aan eene Noord-Nederlandsche hoogeschool zijne opleiding genoot, herinnert zich met ons het leerboek van Fuss over de Romeinsche oudheden, een boek dat de voortreffelijke Reuvens gebruikte, omdat het iets bruikbaarder was dan de versleten Antiquiteiten van Heineccius; maar dat Reuvens leerlingen al spoedig achter de bank smeten, deels omdat wij aan beter Latijn gewend waren dan het ongenietbare van Fuss, deels omdat onze jeugdige begeerlijkheid zich uitstrekte naar de verboden vruchten uit de plantingen van Niebuhr en Zachariae. Het laatst, dat wij van Fuss, die door de omwenteling van 1830 aan ons vaderland vreemd werd, ontvingen, waren zijne Latijnsche gedichten. Fuss maakte gedichten van allerlei soort: oude en nieuwe, zelfs Grieksche. Maar de nieuw-Latijnsche waren het voorwerp van zijne keuze en hij
schreef eene opzettelijke verhandeling om der Belgische jeugd het maken van rijmende verzen in