Studiën en schetsen over vaderlandsche geschiedenis en letteren. Deel 1
(1863)–R.C. Bakhuizen van den Brink– Auteursrechtvrij
[pagina 494]
| |
Eerste vergadering der Staten van Holland,
| |
[pagina 495]
| |
vergunne mij echter de opmerking, dat de oorkonde zelve van zoo veel belang is voor het staatsregt van onze voormalige republiek en voor den band, welke tusschen Holland en het Huis van Oranje bestaat, dat daarom alleen een wèl gedocumenteerde tekst schijnt vereischt te worden. Welke ook de bron zij, waaruit bor zijne mededeeling moge geput hebben, hier en daar vertoonen zich kleine afwijkingen, die het regt verstand des geheels benadeelen: reeds de verdeeling der zittingen, door bor verwaarloosd, bevordert de heldere voorstelling van de gebeurtenissen. Bovendien ontbreekt bij bor alle berigt omtrent de latere zittingen te Rotterdam en te Delft, zoo als ook omtrent het belangrijk besluit wegens de voorloopige herstelling van het Hof van Holland. Ik wil echter niet ontveinzen, dat ik met de uitgave nog eene andere bedoeling heb. Zij is deze: Eerst sedert 1670 of daaromtrent schijnt het geregeld drukken van de Resolutiën der Staten van Holland een aanvang te hebben genomen: doch eerst drukte men slechts de resolutiën van de jongste jaren; langzamerhand gevoelde men de behoefte ook de vroegere te bezitten, en het is bekend dat de dagvaarten van mr. aert van der goes tot de zeer laat afgedrukte hebben behoord. Intusschen was het geene gemakkelijke taak de notulen van honderd en honderd-vijftig jaren vroeger bijeen te brengen. Van den advokaat van den eynde waren de meeste papieren, daaronder de minuten zijner notulen, in beslag genomen, en de vorm, waarin wij die nog op het Rijks-Archief vinden, bewijst, dat zij na zijne vrijspraak voetstoots terug gegeven en op goed geluk af door de staten zijn weggeborgenGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 496]
| |
Zijn opvolger mr. paulus buis behoort, ondanks zijne onmiskenbare bekwaamheid, tot de dubbelzinnige vermaardheden, en wij aarzelen niet met nog eene blaam zijne nagedachtenis te bezwaren: deze, dat hij zeer slordig in het bewaren en ordenen zijner papieren is geweest. Oldenbarneveldts werkzaamheid, ook in het nasnuffelen van vroegere regten en instellingen, schijnt onvermoeid te zijn geweest; maar het gevolg was, dat hij de belangrijkste papieren naar zijn kantoor overbragt, waar zij bij zijne inhechtenisneming werden verzegeld. Ik heb in het Overzigt van het Rijks-Archief, le st., bl. 78 en 79, de treurige geschiedenis dier papieren verhaald. Ik moet er nog bijvoegen, dat sedert van der wolff zijnen inventaris in 1631 had voltooid, men vooreerst genoeg meende gedaan te hebben. De zoogenaamde loketkast Holland werd met andere stukken van lateren tijd volgepropt: de commies cassa, die op het einde der vorige eeuw eenen inventaris maakte van de charterkamer van Holland, verledigde zich naauwelijks om aan die bundels behoorlijke opschriften te geven. Is het te verwonderen dat onder die omstandigheden de gedrukte zoogenaamde Resolutiën der Staten van Holland, van den jare 1568 tot 1578, vooral die van 1571-1574, een zeer krank verslag der verschillende dagvaarten opleveren, waaraan eenige plakkaten en ordonnantiën tot hoogst onvolledige aanvulling verstrekken? Eerst sedert weinige jaren is op het Rijks-Archief de aandacht meer bepaaldelijk op die zoogenaamde loketkast Holland gevestigd geworden. Onze arbeid aan het schiften dier verzameling is niet vruchteloos geweest. Telkens werden wij door de belangrijkste, nog ongekende staatsstukken verrast; maar vooral ook door de aanteekeningen omtrent onderscheidene dagvaarten, waarvan naauwelijks het aanwezen bekend was. Andere zijn in de memorialen van den Hove vervat. Ik geloof dat het een arbeid zou zijn, voor geschiedenis, staatsregt en burgerlijke instellingen van even groot gewigt, uit al die bouwstoffen en uit | |
[pagina 497]
| |
andere, die welligt in de archieven der stemhebbende steden te vinden zijn, een aanhangsel zamen te stellen tot de zoo onschatbare verzameling der Resolutiën van Holland. Dien arbeid nu weet ik niet beter in te leiden dan door den officiëlen tekst van de eerste zitting der staten van Holland, waarbij zij een werkdadig deel aan den opstand tegen Spanje namen en den grondslag legden van het vrij gemeenebest, in zijn geheel mede te deelen. Ik heb gemeend dit stuk zóó getrouw te moeten doen afdrukken, dat ik zelfs plaatsen onveranderd gelaten heb, welke bij bor beter worden gelezen, omdat ik aan het afschrift nog hoogere authenticiteit toeken dan van wijn heeft gedaan. Zoo als uit zijne boven aangehaalde aanteekening in de Nalezingen blijkt, beschouwde hij zijn handschrift als slechts ‘eenige Resolutiën van Holland bevattende, die van 't gebeurde op de voorgaande dagen der Vergadering niets leerden.’ Ik moet erkennen, dat ik aan geene vergaderingen op de voorgaande dagen geloove. De steller van het berigt zegt uitdrukkelijk, dat de vergadering op den 19den Julij begonnen is. Moge al in de redevoering van marnix gezegd worden, dat de staten tegen den 15den der maand zouden vergaderen; moge al uit de Vroedschaps-Resolutiën van Gouda, door van wijn aangehaald, blijken, dat de steden van Holland op den 14den der maand communicatie zouden houden te Dordrecht, de moeijelijke omstandigheden waarin zich het land bevond, waren oorzaak dat ligtelijk de aangewezen dag verschoven werd. De uitschrijving was waarschijnlijk tegen de week gedaan, waarvan de werkdagen met Maandag 15 Julij aanvingen. Doch ook nu werden de afgevaardigden van Delft, Schoonhoven, Woerden, op welke men scheen gerekend te hebben, gemist. Rotterdam en Schiedam waren nog in 's vijands handen. Lumey zelf, die zich, niet zonder anticipatie van regt, als onder-stadhouder deed gelden, was elders opgehouden en liet zich door een lid uit de Edelen vertegenwoordigen. Eindelijk de afgezant van den man, op wien alles aankwam, | |
[pagina 498]
| |
ten wiens behoeve en naar wiens voorschrift de vergadering was belegd, den man van wien zij haren uitslag verwachtte, de afgezant van den prins van oranje, was nog afwezig. Wij kunnen althans bijna met zekerheid zeggen, dat marnix eerst Vrijdags te Dordrecht zal zijn aangekomen, en dat het overleggen van zijnen credentie-brief het teeken zal geweest zijn, dat de vergadering een' aanvang had genomenGa naar voetnoot(1). Evenmin als ik den aanvang der vergadering vroeger kan stellen dan den 19den Julij, even weinig laat zich bevroeden, dat aan het verslag der zittingen zelve iets ontbreekt. Wat aan de orde van den dag was, om dus te spreken, werd in de zittingen van 19, 20, - de 21sten Julij is waarschijnlijk in het zuidelijk gedeelte van Holland een dag van beroering geweest, - 22 en 23 Julij afgehandeld. De band tusschen Holland en den prins was geknoopt; in het beheer der zaken gedurende zijne afwezigheid was voorzien; de aangevraagde gelden waren toegestaan en de akte van verzegeling in behoorlijken vorm opgemaakt; voor de maatregelen, welke de toekomst het dringendst vereischte, was gezorgd. Het reces zou dus met den 25sten Julij hebben kunnen aanvangen, ware niet eene heugelijke gebeurtenis tusschen beiden gekomen, die nieuwe voorzieningen noodzakelijk maakte. Onder de steden van eenig aanbelang hadden, gelijk wij reeds zeiden, Delft, Rotterdam en Schiedam aan de roepstem der overige niet voldaan. In de beide laastgemelde bleef het terço van Lombardye in bezetting. Delft lag in het middenpunt van die beide steden en werd bovendien uit zijne haven (Delfshaven), door eene andere afdeeling van het- | |
[pagina 499]
| |
zelfde korps in bedwang gehouden. Maar alva had zijne krijgsmagt elders noodig. De prins van oranje had tegen de Zuidelijke Nederlanden zijn wapenen gerigt, en tot elken prijs moest alva diens vereeniging met lodewijk van nassau, die zich in Henegouwen genesteld had, of althans beider vereenigde zegepraal, te keer gaan. De laatste strijdkrachten werden uit Holland opgeroepen en, omstreeks den 21sten Julij, ontruimde het terço van Lombardye Rotterdam, Schiedam en Delfshaven. Rotterdam koos, zoo het schijnt, terstond, zonder aarzelen, de partij van den prins en van de naburige steden. Te Delft haperde het partij kiezen iets langer. De stad bezat naast mannen, als dirk jorisz. de bye, die voorzeker der nieuwe orde van zaken ijverig waren toegedaan, in de regering anderen, zoo als den schout van der goes en den burgemeester groenewegen, die met het eerlijkste hart voor vaderland en vrijheid eene opregte verkleefdheid aan het voorvaderlijke Roomsche geloof paarden. Uit een en ander laat zich de eenigermate vijandige stemming verklaren, waarvan de overige steden (en welligt, schoon het niet uitdrukkelijk gezegd wordt, Leiden vooral) in hare resolutie van 20 Julij deden blijken. Pieter, adriaansz. van der werff was in de onderhandelingen, door hem te Delft namens den prins aangeknoopt, slechts bij een gedeelte der burgerij geslaagdGa naar voetnoot(1): en de eerste uitwerking van het ontruimen van Delfshaven door de Spanjaarden was bij den raad der stad deze geweest, dat er besloten was eenig volk derwaarts te zenden, ten einde die plaats niet door de geuzen mogt worden ingenomen. IJdele poging, om met schuwe voorzigtigheid tegen stroom op te roeijen! Dit besluit werd den 23sten genomen; maar reeds een dag te voren had het Hervormde deel der burgerij de overheid gedwongen, eenen predikant van zijne belijdenis in de stad te roepen. Die burgerij bleef des ondanks in de wapenen en noodzaakte hare regering tot eene overeenkomst, waarvan wij wel den | |
[pagina 500]
| |
tekst niet weten; maar waarvan de inhoud uit de gevolgen kennelijk is. Aan lumey, die zich toen te Rotterdam moet bevonden hebben, werden onmiddellijk afgevaardigden gezonden, ten einde op denzelfden voet te onderhandelen als met van der werff was aangevangen. ‘Ik zal wel zelf komen’ was zijn driftig antwoord, en den 26sten stond hij met 40 ruiters en zijne eigene lijfwacht voor de poort. Had de raad al intusschen een besluit genomen geene bezetting in te laten, het maakte het woeste geuzenhoofd des te grimmiger. Door bidden en smeeken verkreeg men, dat lumey zijn overig gevolg zou wegzenden en met slechts honderd man zou binnentrekken. Wat het verder gevolg was, leert ons het hierna volgende verbaalGa naar voetnoot(1). Vinden wij in de hierna volgende resolutie van den 25sten Julij melding gemaakt ‘van het afwezen en verloop’ van sommige leden der vroedschap te Rotterdam, wat in die stad gebeurde was algemeen. De aftogt der Spaansche bezettingen was in het tegenwoordig Zuid-Holland het sein ter vlugt, niet alleen voor alles wat Spaansch-, maar ook voor wat Roomschgezind was. In de beschrijving van Delft, bij boitet, bl. 351, is het kluchtige afscheid medegedeeld, dat de Minderbroeders van de van toen af ontheiligde plaats namen. mendoça schat het getal der ingezetenen, die destijds uit Holland naar elders vlugtten, op niet minder dan vierduizend; maar onder die vlugtenden behoorde het eerste ligchaam van het land: het Hof van Holland. Slechts twee raden, een buitengewone en de griffier bleven er over, en alle regtspleging stond stil. Was het de taak der verbondene steden en vloeide het uit haar besluit van den 20sten Julij noodzakelijker wijze voort, dat zij de omgeslagene steden in hare | |
[pagina 501]
| |
vereeniging opnamen, niet minder dringend was het, dat in het regtswezen voorzien werd, en dat bij de erkenning eens nieuwen stadhouders het wettig verband tusschen hem en den raad werd hersteld. Hoe daarin werd voorzien leert ons de resolutie van den 28sten Julij, en dat lumey zijnerzijds niet verzuimd heeft aan den inhoud daarvan te voldoen, blijkt uit zijne afkondiging van drie dagen later, welke kluit in het Ie Deel zijner Historie der Hollandsche Staatsregering, bl. 390 vlg., heeft medegedeeld. Te belangrijker is mij dit besluit in verband met de aangehaalde afkondiging van lumey voorgekomen, omdat het de eenige judiciële oorkonde is van hetzelfde jaar 1572, dat in de Resolutiën van Holland zoo schraal bedeeld is. Het laatste gedeelte van het zesde Memoriaalboek van den griffier barthold ernst, dat zich van 11 April 1571 tot 3 December 1572 zou moeten hebben uitgestrekt, wordt in de archieven van het Hof van Holland gemist; de Missiven- en Sententieboeken (met uitzondering der gepronuncieerde advyzen) vertoonen dezelfde gaping; en buiten de twee gemelde akten kunnen slechts eenige commissiën van den prins van de maanden November en December, waarbij raden, secretarissen, eerste deurwaarder en ontvanger van de griffie van den Hove aangesteld of bevestigd worden, tot aanvulling van het ontbrekende dienenGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 502]
| |
Met een enkel woord zij hier vermeld, dat, terwijl het besluit van 28 Julij bepaaldelijk voorziet in de ontstentenis van het Hof, het plakkaat van lumey van 31 Julij ook tot de leden van het Hof van Rekening, en zelfs tot de regering van 's Gravenhage betrekking heeft. Doch diezelfde resolutie had aan lumey eene zoo uitgebreide volmagt in alle zaken ‘staende ten Gouvernemente en depesche van Zijne Genade’ gegeven; de woorden waarmede het besluit eindigt en de benoeming van gecommitteerden, ten einde nevens den graaf van der mark de zaken te behandelen: een en ander toont aan, dat de zitting ten einde spoedde en daarmede het laatste besluit genomen was. | |
[pagina 503]
| |
Zoo wij hiermede de volledigheid onzer oorkonde hebben willen betoogen, wij mogen niet ontveinzen, dat de naauwkeurige wagenaar, met eenigen schijn van reden, op één punt opmerkzaam gemaakt heeft, dat, volgens hem, in deze bijeenkomst der staten zou zijn afgedaan. Het was de benoeming van een nieuwen advokaat van den lande, in den persoon van mr. paulus buis. Bij akte namelijk der staten van Holland van 14 September 1574, werd aan dien staatsman eene aanzienlijke geldsom toegekend: ‘alsoo hij’, dus luidde het besluit, ‘het gemeene land van Holland ten verzoeke van de Staten van denzelven Lande sedert Julij 1572 had gedient.’ ‘Vermoedelijk,’ voegt onze geschiedschrijver er bij: ‘waren de steden door hem beschreven, die te voren, meermalen, de Dagvaart waargenomen had en in deze zelfde Vergadering nog tot Advokaat des Lands aangesteld werd.’ Merkwaardig is het hoe staatkundige denkwijze onze beide beste geschiedkundigen, wagenaar en kluit, ondanks hun onderling verschil, tot eene gelijke dwaling verleid heeft, maar die dwaling anders gewijzigd naar de partij waartoe elk hunner behoorde. Wagenaar, de staatsgezinde, met zijn begrip van de almagt der staten in het hoofd, meent, ondanks hetgeen reeds door v. slingelandt (Staatk. Geschriften, Dl. I, bl. 79-81) was aangeteekend, dat die vergadering volle gezag had, naardien aan den vorm was beantwoord, volgens welken zij door den advokaat van den lande moest worden uitgeschreven. Volgens zijn monarchisch stelsel, handhaaft kluit het gezag dierzelfde Vergadering, omdat zij met bewilliging van 's konings stadhouder plaats had. - De een zoowel als de ander ziet over het hoofd, dat, èn de advokaat, èn de stadhouder vruchten waren dier zelfde bijeenkomst, wier oorsprong geen van beide regtens en volgens den natuurlijken gang van zaken kon regtvaardigen. Over kluit later! Thans tot wagenaar. Wanneer deze in paulus buis den waarnemenden advokaat, bij ontstentenis | |
[pagina 504]
| |
van van den eynde, ziet, en hem het beschrijven van de dagvaart meermalen toekent, is die voorstelling onjuist. Ééns, op den 29sten Januarij 1569, had buis het beleid der vergadering als advokaat op zich genomen, maar dit was geschied bij afwezen van den advokaat en, zoo als er uitdrukkelijk wordt bijgevoegd, ‘van den Pensionaris van Dordrecht.’ Ter oorzake van dezelfde afwezigheid, werd op den 6den Junij dienszelfden jaars het beleid niet aan buis, maar aan den pensionaris van Haarlem opgedragen. Op den 13den Maart 1570, werd bij besluit van de staten aan den pensionaris van Dordrecht pieter cornet opgedragen, een register te maken ‘van al hetgeene in der Staaten zaaken was gebesoigneert, zoo by hem als by Mr. willem schook (ook pensionaris van Dordrecht), en andere sedert de apprehentie van Mr. willem van den eynde’, en op den 4den April daaraanvolgende werd hem voor die diensten eene belooning toegekend. Wij vinden dan ook pieter cornet op de dagvaarten van 1571 voortdurend aanwezig, en eene akte van consent, door de staten in eene bede van den hertog van alva op den 15den September 1571 verleend, is door hem in die betrekking onderteekend. Moge ook mr. paulus buis, wat zijne geheime onderhandelingen met den prins betrof, aan de argwanende oogen van den stadhouder boussu en van den president van het hof, cornelis suys, zijn ontgaan, de ijver, waarmede hij zich verzet had tegen den Xden penning, maakte hem zeker niet tot den persoon, aan wien de toenmalige regering bij voorkeur het advokaatschap zou hebben zien opdragen. Ook was hij geenszins de man, die van hoogerhand aan de staten werd aanbevolen. Dat regt van den pensionaris van Dordrecht was van oude herkomst. Reeds bij afwezigheid van aert van der goes, was zijne betrekking door dien ambtenaar waargenomen. (Zie Dagv. van November 1529 en 18 en 19 Junij 1535.) Evenzoo werden gedurende de ziekte van zijn' zoon en opvolger, van | |
[pagina 505]
| |
3 September 1560 tot 11 Januarij 1561 (zie Resol. van 4 Febr. 1561), de besluiten opgeteekend en geëxtendeerd door den pensionaris van Hollands oudste stad. De uitdrukking in de Notulen van 20 April 1569 gebezigd is nog sterker. Maar zij is van belang, om den vorm der eerste statenvergadering voor ons geheel in het licht te stellen; zij bewijst dat de pensionaris zelfs van Dordrecht niet geacht werd eenig officiëel karakter als waarnemend advokaat te hebben, dan voor zoo verre het hem door zijne stad was overgedragen. De stadhouder boussu, wordt er gezegd, had den pensionaris van Dordrecht bij zich ontboden en hem bevolen ‘alzoo de Staaten geen Advokaat hadden en Dordrecht d'eerste stad was, die de zaaken van de Staaten by gebreke van den Advokaat moeste dirigeeren, Zijne Genade te zeggen de resolutie bij de Staten genomen omtrent den 10den en 20sten penning.’ Is door het medegedeelde het gevoelen van wagenaar omtrent de beschrijving der staten, hetzij door buis, hetzij door eenen advokaat (waarmede trouwens ook de brieven van de stad Dordrecht bij kluit, t.a.p. bl. 380-383, in strijd zijn) wederlegd, wij gaan nog een' stap verder en beweren, dat op welken tijd ook de benoeming van buis moge hebben plaats gehad, zij zeker niet tot deze dagvaart behoort. Pauli, wiens verbaal wij hier mededeelen, moet tot aan het einde van de dagvaart de taak vervuld hebben, die anders aan den advokaat toekwam. Het blijkt uit de wijze waarop de hier medegedeelde stukken door hem gewaarmerkt en onderteekend zijn. Wij kunnen niet beslissen voor wie zij gediend hebben; maar zeker was de handeling, welke pauli vervulde, die van den advokaat aan wien bij resolutie van 31 Januarij 1563 was opgedragen, ‘te leeveren de Resolutien geëxtendeert zulcx als hy die te boek zal stellen van woorde tot woorde tot kosten van 't Land, ende t'elke reyze als eenige van de steeden zullen begeeren haarlieder stukken te collationeeren met het Register van den Advo- | |
[pagina 506]
| |
kaat, dat hy dezelve collatie zal doen, het zy by hem, ofte by zijne klerken zonder kosten van 't Land en als dan dezelve Resolutien teekenen als 't behoort.’ Maar pensionaris of secretaris, zal men zeggen, maakt onderscheid, en pauli was, zoo als uit zijn eigen berigt blijkt, slechts het laatste bij de stad Dordrecht. Gelukkiglijk weten wij die bedenking op te lossen door een eenvoudig antwoord. Pieter cornet was als te voren pensionaris dier stad, maar hij was in hechtenis. Met een enkel woord teekent balen in zijne Beschrijving aan, dat hij in Julij 1572 in verzekering genomen is. Het zal niet gewaagd zijn te onderstellen, dat die man de Spaanschgezinde partij aankleefde en alzoo het slagtoffer werd der omwenteling, die op den 25sten Junij te Dordrecht haar beslag kreeg. Eerst in 1577 vinden wij bij balen een' nieuwen pensionaris vermeld. Gedurende de hechtenis van cornet verscheen jacob pauli in zijne plaats ter statenvergadering en vervulde op last der staten zijne betrekking als waarnemend advokaat van den lande. Was overigens jacob pauli of, zoo als zijn naam voluit geluid heeft, jacob hallincx pouwelszoon, als secretaris zelf niet anders dan eene schepping van dien revolutiegeest, welke met de inneming van Brielle zich van Holland en Zeeland meester maakte?- wij willen het niet ontkennen. Immers wij vinden op hetzelfde jaar 1572 eenen anderen als secretaris van Dordrecht vermeld. S. of g. michaelis onderteekende de brieven van beschrijving door burgemeesters, schepenen en raad der stad Dordrecht uitgevaardigd. Sedert vindt men dezen secretaris slechts eens terug. Zoo zou men dan in jacob pauli, wiens verdiensten ook (Res. Holl. 16 Aug. 1572 Res. p. 2) later erkend werden, toen hij als raad in den Hove van Holland optrad, een' persoon moeten zien, juist daarom met de volmagt van de stad Dordrecht toegerust, omdat hij als diep betrokken in de plannen, welke thans gesmeed werden, de statenvergadering, waarop die plannen werden ten uitvoer gelegd, zou kunnen leiden. | |
[pagina 507]
| |
Waarlijk, het kwam op eene enkele onregelmatigheid meer of minder niet aan, bij deze statenvergadering, waaraan kluit te vergeefs getracht heeft een' zweem van wettigheid te geven: het strekt der stad Dordrecht tot eer, dat zij door geen dergelijk voorwendsel hare handelwijze heeft trachten te bewimpelen. Wij laten ook voor het oogenblik de vraag daar of eene beschrijving der staten van stadhouder en raden 's Hofs of wel van den advokaat had moeten uitgaan; maar wordt de laatste meening aangenomen, dan kwam, volgens de verklaring, welke wij boven mededeelden, bij ontstentenis van den stadhouder, die taak voorzeker aan Dordrecht toe. Intusschen deed Dordrecht van dit gezag vrijwillig afstand; aan de willekeur der overige steden, die hare partij omhelsd hadden, droeg zij het regt van bijeenroeping over; het regt althans om zoo als, en in zulken getale als zij wilden, ter vergadering te verschijnen. Toen Gouda op hare beurt voor die verantwoordelijkheid terugdeinsde en Dordrecht, als ware het, dwong den pligt, die op haar als oudste en eerste lid der staten rustte, te vervullen, verklaarde die stad zeer vaderlandslievend, - wij moeten het erkennen, - maar tevens hoogelijk in strijd met alle bestaande orde, ‘dat in dese saecke geen consideratie en behoirde genomen te worden op die authoriteyt ende prioriteyt van d'een stede off d'andere, alsoo dese zaicke ons gemeenlicken aengaet.’ Nog erger wordt in dienzelfden brief de verwarring van begrippen, wanneer daarin gezegd wordt, dat de graaf van der marck, die bijeenkomst voor goed en aggreabel hield. De gedachte schemert er in door, dat die graaf, welke op den 25sten Junij een verdrag met Dordrecht in naam des konings en van den prins van oranje had doen sluiten, de vertegenwoordiger was van den stadhouder; maar de verhouding tusschen stadhouder en lid der staten wordt in dezelfde zinsneden weder allerschromelijkst verbroken in de woorden: ‘dat de eerste begeerde by ons (den raad van Dordrecht) van den dage ende plaetze geadverteert te worden, om Zijnder G. gedeputeerde mede | |
[pagina 508]
| |
aldair gezonden te worden; twelck’ - schrijven de Dordrechtenaars - ‘wij zulcx belooft hebben te doen.’ De beschrijver was dus de stad Dordrecht en wel niet als de eerste stad, die de zaken der staten bij ontstentenis van den advokaat moest leiden, maar als eenvoudig lid der staten, dat bij het algemeene welzijn belang had. Was dit overeenkomstig of strijdig met het bestaande regt? Het is eene der onvergefelijke eenzijdigheden van kluit het laatste te hebben beweerd. In 1566 waren de staten over andere dan louter ‘particuliere’ aangelegenheden bijeengekomen, omdat zij beweerden daartoe bij het privilegie van vrouw maria geregtigd te zijn. Wij hechten even weinig als kluit aan de regtskracht van dat herroepen privilegie; maar wij moeten erkennen, dat de staten zich in het bezit van dat regt van beschrijving hadden gesteld, zonder dat het hun feitelijk was ontnomen. De laatste beslissing, vóórdat alva's geduchte tegenwerking tusschen beiden kwam, was deze geweest (14 Maart 1567)Ga naar voetnoot(1): dat de staten bij de | |
[pagina 509]
| |
apostille der hertogin van parma zouden berusten: ‘dat alsoo de Vergaderinghe ende Daghvaarden niet en zyn geinterdiceert, maer haer Hoogheydt verklaert, dat men alle saecken van Beeden ende andere oude saecken sal mogen vorderen naer ouder gewoonte, supersederende alleenlyck van nieuwigheden voor eenen tydt, omme seeckere goede respecten, de Staten voor desen tydt daer mede sullen contenteren, sonder praejuditie van hare gerechtigheydt, daer van sy in tyden en wylen breeder sullen vertoonen.’ En welke was de zaak, welke altoos bij de hertogin hangende was en waarop hare onbeduidende apostille geen uitsluitsel gaf? Het beweren, door de staten van Holland reeds 13 October 1565 te berde gebragt: ‘dat het soo by getuygen, Brieven en oock eensdeels by een Chronyke mochten blycken, dat de Staten van dies en omme by haer selven te vergaderen, sonder eenigh consent van den Raede te behoeven, waren geweest van alle memorie van Menschen in possessie.’ Ik zal geenszins tegen kluit ontkennen, dat de staten door de aangehaalde resolutiën van 1565, 1566 en 1567 een' aanmerkelijken stap voorwaarts hadden gedaan, en hun regt tot beschrijving, zoo als zij dat nog in den jare 1564 bij monde van hunnen advokaat van den eynde hadden be perkt, in bijzondere aangelegenheden en loopende zaken (waaronder zij vooral processen, die af te doen waren, verstonden) uitgebreid tot een algemeen regt van beschrijving en bijeenkomst; maar de redeneringen, door den prins van oranje destijds tegen de bewering der staten aangevoerd, tastten niet diep door. Tegenover de oude herkomst door dezen beweerd, stelde hij niet anders over dan den inhoud zijner commissie. De regtmatigheid van dien inhoud kon voortaan een punt van strijd worden, en, gingen ook de staten te ver in het volhouden hunner onafhankelijkheid, die overdrijving was gestuit geworden door het tusschenkomend tiran- | |
[pagina 510]
| |
niek bestuur van alva, dat van nu af aan als onnuttig en verderfelijk werd gewraakt. De staten vatten van hunne zijde met alle regt den draad weder op, waar die wederregtelijk was afgebroken, en zoo veel was er in den loop van een zestal jaren omgegaan, dat de prins, die vroeger tegen hunne zoogenaamde aanmatigingen was opgetreden, thans den oorsprong van zijn eigen gezag van niets anders zou ontleenen dan juist van het onmiddellijk gevolg dier aanmatiging. Zonderlinge verwisseling voorzeker van rollen! Destijds was het de prins geweest, die zich tegen zulke eigenmagtige bijeenkomsten der staten had verzet; destijds had Dordrecht (onder den invloed van mannen als schoock, cornet en drenckwaert, die het oude stelsel waren toegedaan,) het beweren der regeringspartij tegen de verklaring der Edelen en der vijf groote steden ondersteundGa naar voetnoot(1); thans was het de prins, die onder de hand door zijne zendelingen zulk eene statenvergadering liet voorbereiden, waartoe (andere onwettigheid) alleen de Edelen en steden, die sy des toebetrouwen souden, zouden worden uitgenoodigdGa naar voetnoot(2); thans was het Dordrecht, die deze statenvergadering uitschreef, algemeen, zonder op de authoriteyt en prioriteyt van deze of gene stad acht te geven; thans verscheen de prins door zijnen gemagtigde in die vergadering niet als stadhouder, maar veeleer als voornaam lid der staten in voldoening aan de aanschrijving van Dordrecht, waaruit hij - zoo als marnix zich uitdrukte, - ‘tevens had vernomen hare begeerte te weesen, dat zijn V.G. in haeren naeme en van haeren tweghen oock eenen totten selvighen eynde zoude willen affscicken.’ Ik weet wel dat de stad Dordrecht, even als misschien andere steden, bij verdrag, tot de partij der vrijheid overgegaan was, en daarbij het gouvernement van den prins van oranje onder het gezag des konings erkend had, maar | |
[pagina 511]
| |
die erkenning droeg veel meer het karakter eener persoonlijke verbindtenis, dan van eene handeling, door haar als lid der staten voltrokken. Ik weet wel, dat de prins, in onderscheidene commissiën en akten van dat jaar en vroeger zich stadhouder en kapiteingeneraal over Holland enz. genoemd en hierdoor aanleiding gegeven heeft tot het besluit op deze statenvergadering zelve genomen; maar alle de redeneringen, door kluit t.a.p., bl. 488 en 489, aangevoerd, kunnen het onwettige dier aanmatiging niet wegnemen. Niets wisselde meer af naar de omstandigheden dan de titels, waarmede de prins als bevrijder des lands optrad. Rigtte hij zijn' aanval tegen Brabant, dan beschouwde zich de prins als een voornaam lid der staten van dat gewest, door de Blijde Inkomst zelve verpligt het zwaard op te nemen voor de oude voorregten; wierf hij zijne troepen in Duitschland, dan beweerde hij, dat hem als lid des Rijks het regt toekwam, met de wapenen het bezit van het zijne te handhaven en geleden onregt te wrekenGa naar voetnoot(1); maar van alle titels, door hem ter verdediging zijner handelingen aangenomen, was zeker deze het allerminst aannemelijk, dat hij, ondanks zijne uitwijking, ondanks alles wat sedert gebeurd was, stadhouder van Holland en Zeeland gebleven was en die waardigheid hernemen mogt, zoodra het hem goeddacht weder in het land te verschijnen. Wat de staten deden, had de prins hun voorgeschreven: het is waar, in 1567, toen hij het land verliet, had er geene wettelicke ende der costumen ende rechten des Lande gelycksamige afstellinge ofte verandering in zijne betrekking als stadhouder plaats gehad; maar hij had bij herhaling zijn ontslag aangeboden en het feitelijk genomen door het land te verlaten. Van 's konings zijde waren tegen dat ontslag | |
[pagina 512]
| |
twee bedenkingen gemaakt: de eerste, dat de prins zijne stadhouderschappen in denzelfden toestand van vrede en rust behoorde over te geven, waarin hij die ontvangen had: de andere, dat hij tevens van het stadhouderschap van Bourgondië moest afstand doen, welk stadhouderschap hij meende, dat hem niet ten gevolge van de aanstelling des konings, maar bij erfregt toekwam. Toen de prins des ondanks, vóórdat die vraag was opgelost, zijne betrekking had vaarwel gezegd, was daarin voorzien door, in zijne plaats en gedurende zijne afwezigheid, den graaf van boussu te benoemen. Hoe schijnbaar verzoenend die beslissing voor het uiterlijk was, zij verborg eene dieper liggende Spaansche loosheid. Werd een dergelijk ontslag als de prins verlangde verleend, het zou den schijn hebben verkregen, alsof hij ook van de verantwoordelijkheid voor het vroeger in die betrekking uitgerigte voor het vervolg ontslagen ware. Men had hetgeen men vermoedde, dat de prins later doen zou, niet meer als strijdig met zijn' ambtspligt, als misdaad van gekwetste majesteit kunnen beschouwen, en ieder weet hoe het er op toegelegd was, op grond van zulke beschuldigingen, zijn hoofd zoowel als dat van egmont en hoorne te doen vallen. Intusschen het is even zeker, dat de prins zijn ontslag als feitelijk genomen beschouwde, en tegen de duistere plaats, door kluit, bl. 489, uit de verantwoording des prinsen aangehaaldGa naar voetnoot(1), stellen wij de duidelijke over uit zijn Rescript et déclaration van 20 Julij 1568. ‘Est bien de merveilles de quelle audace nos adversaires osent proposer que nous ayons intenté à l'authorité de Sa Majesté, avec vouloir de nous saisir de ses pays, veu que sans autre excusation le contraire est assez notoire, par la | |
[pagina 513]
| |
volontaire résignation faite par nous de nostre charge et gouvernement du Pays de Hollande, Zélande et UtrechtGa naar voetnoot(1).’ Beschouwde de prins uit zijn standpunt, dat hij werkelijk van zijn stadhouderschap had afstand gedaan, van de Spaansche zijde moest het beschouwd worden, dat hij daarvan ten eeuwigen dage verstoken was, ten gevolge van het banvonnis op den 28sten Mei 1568 tegen hem uitgesproken. Dat de prins tegen de ongehoorde en ongewone regtspleging van den bloedraad in protest kwam, welk Nederlander zal zich daarbij niet op zijne zijde scharen? Maar al verviel daarmede ook het beweren, dat de prins eens vooral van zijne ambten ontzet was, het voorloopig stadhouderschap van boussu tot op zijne wederkomst was door dat protest niet weêrsproken. Boussu was aangesteld vóórdat nog de tirannij van alva en den bloedraad bestond, boussu had eene aanstelling van den koning en had in diens naam eed gedaan aan de landvoogdes en zitting genomen in het Hof van Holland. Boussu kon zich nimmer op de eenvoudige verschijning of aanschrijving des prinsen van zijn ambt ontslagen rekenen; hij moest zijn ambt nederleggen in de handen, waaruit hij het ontvangen had, die van den koning of van een' algemeenen landvoogd, met uitgebreider lastbrief voorzien dan margaretha van parma had gehadGa naar voetnoot(2). | |
[pagina 514]
| |
Moge het ook waar zijn, dat de last van boussu door margaretha, schoon op naam van filips, echter slechts bij toelating van dezen, of voorloopig gegeven zij geweest, die last was van vroegere dagteekening dan toen de Albanische tirannij in het land inbrak, en wij weten niet, dat immer de regtskracht en wettigheid van besluiten door margaretha genomen of van aanstellingen door haar gedaan in twijfel zij getrokkenGa naar voetnoot(1). Boussu was een man van eer, een opregt Nederlander, een vriend des volks, en toen hij ten grave daalde zweeg de partijgeest, om het woord te geven aan eene billijke erkenning van zijne verdiensten als veldheer, als staatsman, als burger en als mensch. Eens echter had hij zich zelven vergeten en wel, alsof het voorbeschikt was, dat in dit jaar de regeerders misslagen op misslagen zouden hoopen, ten einde het verzet der geregeerden te regtv̀aardigen, in ditzelfde jaar 1572. Te Rotterdam had hij door verraad en moord zijne spijt gekoeld over de moeijelijkheden, welke de onverwachte voorspoed der geuzen aan zijn bestuur in den weg wierpGa naar voetnoot(2). Een jaar later als gevangene te Hoorn binnengebragt, weêrgalmde in het wraakgeroep, dat het zamengeschoolde gemeen over hem aanhief, de stervenskreet zijner slagtoffers. Door dit heilloos oogenblik van zelfvergeten had hij zich de partij ten vijand gemaakt, aan welke thans de wind der fortuin toewoei en die zich in de staten- | |
[pagina 515]
| |
vergadering van Dordrecht gelden liet. Hij was de trawant, de medepligtige van alva geworden, en werd zonder verder nadenken als zoodanig met diens ‘goddeloos regiment’ verstooten. In de voortreffelijke dissertatie van mr. a. gordon, de potestate Gulielmi I, Hollandiae sub Philippo II Gubernatoris cum ordinaria tum extraordinaria, L.B. 1835, bl. 82 volg., is uitvoerig in het licht gesteld, hoe de staten van Holland in de vergadering van Dordrecht aan den prins eene magt opdroegen, verre over de grenzen van zijne ambtsbetrekking als stadhouder van Holland en Zeeland, verre, wij mogen het er hier voorloopig bijvoegen, buiten de bevoegdheid der staten gelegen. Het was de opdragt aan den prins van eene soort van ruwaardschap, welke waardigheid wij niet gelooven, dat in Holland immer regtens van de zijde der staten kon verleend wordenGa naar voetnoot(1), eene erkenning van hem als algemeenen landvoogd in stede van alva, een voorspel van hetgeen door de Vereenigde Noordelijke en Zuidelijke Gewesten later ten opzigte van den aartshertog matthias en den hertog van anjou zou worden gedaan. De staten echter, die zich dit regt meenden te mogen aanmatigen, zondigden dubbel in den vorm, wanneer zij die buitengewone magt als een toevoegsel tot, als een aanhangsel van de gewone magt, die zij den prins opdroegen, beschouwden. De groote stap éénmaal gedaan, de prins in 's konings afwezen als beschermer en hoofd des lands erkend, dan volgde daaruit voor dezen het regt, om het bestaande bestuur te ontbinden, den stadhouder bij voorraad en zijnen ganschen raad van hun gezag te versteken en eigenmagtig het gezag te hernemen, dat hij zelf vroeger in Holland geoefend of niet | |
[pagina 516]
| |
geoefend had, zonder dat men zich met de onbeduidende uitvlugt als regtsgrond behoefde te behelpen, dat het vroegere stadhouderschap niet overeenkomstig de costumen en regten des lands was opgeheven. Het is er echter verre van, dat wij die besluiten ten laste van de vinding der staten of van de verleidelijke welsprekendheid van marnix zouden willen brengen. Een magtiger geest blies ze aan de eenen, zoowel als aan den ander bijna woord voor woord in: de geest van willem van oranje. Toen de heer gordon het akademisch proefschrift in het licht gaf, hetwelk wij aanhaalden, bejammerde hij, dat het hem niet gelukt was de instructie van marnix op te sporen; de instructie, volgens welke de besluiten van den 20 Julij waren genomen, de instructie van welke, zoo als later gezegd wordt, ‘bij elcks van de gedeputeerden versocht ende genomen was copie.’ Er was een tijd dat wij het met hem betreurden en ons vergenoegen moesten bij gissing uit den inhoud der gehoudene beraadslagingen tot den inhoud der instructie te besluiten. Wij zijn thans zoo gelukkig op vaster bodem te staan. Eene der kopyen was in de beroemde verzameling van den weleerwaarden heer j.j. van voorst voorhanden, en berust thans op het Rijks-archief; eene kopy van gelijktijdigen oorsprong en even als de overige stukken, welke wij hierbij uitgeven, gewaarmerkt door jacob pauli, wiens betrekking tot deze vergadering wij hierboven in het licht stelden. Wordt door deze instructie de schuld der vergrijpen, welke zich de staten te Dordrecht tegen de bestaande regels van het staatsregt veroorloofden, van hen eenigermate afgeleid op den hoofdleider der gebeurtenissen van 1572, die instructie leert ons tevens den helderen blik waarderen, welken die groote staatsman in de toekomst wierp. Het programma van zijn bestuur ook voor volgende jaren is er in beschreven: het bolwerk van den opstand in Holland en Zeeland geplaatst en dat bolwerk verdedigd door Hollands nationale kracht, de | |
[pagina 517]
| |
vloot: uitbreiding van den opstand over alle de Nederlandsche gewesten, maar om de vruchten van dien algemeenen opstand te doen dienen tot versterking, van de kern: innige verbinding, solidariteit van al hetgeen zou gedaan worden, tusschen den prins van oranje en de gewesten van zijn oude stadhouderschap: eenheid echter in het beleid van den opstand verzekerd, waardoor Holland eerlang bijna gedwongen zou worden, een ander hoofd uit andere gewesten aan te nemen, dan hetwelk het aan deze achterblijvers zelven zou hebben willen opdringen en daarbij een handig aangebragt ontzag voor de algemeene staten in die om hare dubbelzinnigheid onnavolgbare uitdrukking, waaraan de staten van Holland trouwens zelve eene andere wending geven: ‘sonder die welcke Staten zijnde, V.G. haer nyet vervoirderen en wil yet te doene ofte te bevelen, dat de Generaliteyt der Landen zoude cunnen nadeelich sijn, ofte eenichsins aengaen.’ Wanneer men de instructie des prinsen naast de handelingen der eerste statenvergadering legt, dan zal men over het geheel bevinden, dat zij overeenkomt met de besluiten door deze genomen; maar tevens dat de instructie tot in hare bewoordingen toe, grooter stoutheid van plannen laat doorschemeren, dan waartoe de zamengeroepene steden zich aanvankelijk lieten bewegen. De uitdrukkingen in hare besluiten zijn over het geheel koeler, en de welsprekendheid van marnix, de drang der omstandigheden en de geuzen van lumey mogen het hunne hebben gedaan om der vergadering het hart te schoren. Met beleid zette marnix eerst op den voorgrond, wat ook de instructie der drie commissarissen van 7 Julij, medegedeeld door kluit, Dl. I, bl. 383, maar door hem verkeerdelijk als de grondslag der beraadslagingen van de eerste statenvergadering beschouwd, inhield: geld voor het aangeworven leger, dat ter bevrijding der Nederlanden van de Albanische tirannij moest oprukken. Het eerste besluit was welwillend maar zeer algemeen, zoodat de prins zich nog weinig ge- | |
[pagina 518]
| |
nolpen achtteGa naar voetnoot(1); maar vier dagen later viel er kloeker beslissing, toen Dordrecht de gevraagde 500,000 karolus guldens verzegelde. Even als aldegonde de artikels 12 tot 14 zijner instructie bij de behandeling der zaken op den voorgrond zette, zoo liet hij de punten 3-5, betreffende het luitenantschap van lumey, rusten, tot dat deze zelf op den 22 Julij in de vergadering verscheen en zijne commissie overlegde. Het schijnt wel dat enkele artikels der instructie onafgedaan zijn gebleven: eene enkele is in de instructie zelve doorgeschrapt, omdat men sedert genoegzame inlichting bekomen had omtrent den slotvoogd van Gouda, cornelis van der mijle, den zoon van den Dordrechtschen burgemeester adriaan van der mijle. Thans vooral echter komt het er op aan, te doen zien hoe de besluiten der Dordsche vergadering, welke ook hunne staatsregtelijke waarde moge zijn, de noodzakelijke gevolgen waren der in den drang der omstandigheden heerschend geworden denkbeelden, en om een stap terug te doén, ten einde de geschiedenis van den strijd door willem van oranje tegen Spanje ondernomen, de geschiedenis der partij aan wier hoofd hij geplaatst was, kortelijk mede te deelen. De eenheid van bestuur, de zamensmelting van de bevolking zijner Nederlandsche gewesten, door karel V gewild en gedroomd als de krachtigste steun van zijn gezag, bleek bij de ontijdige staatkunde, door zijn' opvolger gevolgd, het | |
[pagina 519]
| |
beste middel te zijn voor hen die verbetering en hervorming verlangden. De bijeenkomst der algemeene staten werd door filips als het dreigendste schrikbeeld voor zijn gezag geschuwd, en naarmate hij het meer vreesde, ontstond bij de verongelijkte partij de behoefte tot eene inniger vereeniging tusschen gewesten en stammen, wier belangen één waren of die onder gelijke verdrukking zuchtten. Had zich dat streven naar éénheid eenigermate in het verbond der Edelen geopenbaard; toen dit door margaretha's schrandere maatregelen verijdeld en ontbonden was, maakte zich een nieuw beginsel van éénheid geldig, te krachtiger naarmate de zaak die het gold te heiliger was. Dat beginsel was de eenheid des geloofs in alle gewesten en bij alle Nederlanders waar de leer der hervorming was doorgedrongen. De calvinische consistoriën, gesteund en gedeeltelijk beschermd door het verbond der kooplieden, die magtige klasse, welke meer dan eenige andere de zenuw van den staat uitmaakte, bevorderden krachtig de eenheid van den landaard in de zaak van den opstand. De zaak van den opstand: wij aarzelen niet het woord te bezigen, want wij zijn overtuigd dat alle pogingen mislukken moeten, om die partij van revolutionnaire beginselen en daden vrij te spreken. Begrippen, als die van languet en hotman, hadden bij de ijverigste voorstanders der nieuwe orde te diepen wortel geschoten; en wel verre van alleen tot lijdelijken tegenstand, tot de pogingen om een even dierbaar geloof te bewaren, zich te bepalen, was er reeds vroeger buiten die grenzen een stoute stap op het grondgebied des staatsregts gedaan. Het bewijs ligt in een besluit op den 1sten December 1566 door de vereenigde consistoriën genomen. Het is te belangrijk, te rijk in gevolgen geweest, om hier niet den aanhef mede te deelen: Question: Sy au pays-bas une partie des vassaulx avecq une partie des subjectz peuvent resister par force d'armes contre leur Magistrat en cas qu'il rompe et n'observe les priviléges faisant quelque tort on violence ouverte? | |
[pagina 520]
| |
Surquoy a esté advisé et résolu qu'il est licite de le faire, sy on trouve bons moyens pour le pouvoir exécuter. Lesquelz sont d'avoir chef ou chefz, argent et gens. Quand aux chefz, que le plus propre seroit Monseigneur le Prince, d'Orenge, moyennant qu'il promist conserver l'exercice publicq de la religion réformée, suyvant la confession des églises du pays-bas. En deffault de Monseigneur le Prince Monsr. de Hornes et Monsr. de Brederode ou l'ung d'eulx. Que lesd. chefz ou chef, soit Monseigneur le Prince ou aultre se serviront de six gentilshommes confédérez pour leur conseil sans riens faire d'importance sans leur avis, lesquelz six gentilshommes seront dénommez par les églises réformées du pays-bas. Oultre lequel conseil de gentilzhommes ilz auroient adjoinct six marchans députez au conseil et pour le faict des deniers, sans l'avis desquelz aucune somme notable ne se distribuera, ensemble quelques gens de conseil. - Men weet hoe de ijver der consistoriën op de voorzigtigheid des prinsen, op het onvermogen van hoorne schipbreuk leed; door zijne ijdelheid verleid liet zich brederode eene taak opdringen, welke boven zijne krachten bleek. Wat over de nadere verbindtenis met de consistoriën en het verdedigen harer zaak is gehandeld tusschen den prins, tusschen graaf lodewijk en brederode, kan gezien of opgemaakt worden uit de belangrijke bekentenis van daniel rensen, bij van hasselt, Stukken voor de Vaderlandsche Geschiedenis, IIe st., bl. 99 en 100. Voegen wij er bij, dat brederode zich niet als hoofd van het verzet opwierp, dan nadat eene poging van Edelen en kerkeraadsleden, om den prins tot het aanvaarden dier verpligting te bewegen, had schipbreuk geleden; maar van toen af treedt brederode werkelijk op als hetgeen de statenvergadering van Dordrecht, in navolging van den prins, later noemde: ‘hoofd en be- | |
[pagina 521]
| |
schermer des Lands.’ De troepen, welke de bedreigde hervormden moesten verdedigen, werden nu eens aangenomen en beëedigd om den koning te dienen en den heer van brederode als oppersten veldheer, dan weder werd er bovendien in hunnen eed gesteld, dat zij het evangelie zouden voorstaan. Brederode zelf benoemde uit kracht van zijn gezag filips van marnix tot thesaurier-generaal van de penningen, die voor het onderhoud van het verbond en andere onkosten zouden geheven worden. Ja de driekleur, waarmede in latere jaren de verdedigers des vaderlands in het veld verschenen, heeft misschien hare verbreiding te danken aan de kleuren, welke de lieden van brederode als hun kennelijk onderscheidingsteeken droegen. Over de lotgevallen van brederode sedert zijne uitwijking ligt een sluijer; wat daarvan echter te ontdekken valt, bevestigt de onderstelling dat de betrekking van brederode tot de Nederlandsche uitgewekenen en de Nederlandsche consistoriën heeft voortgeduurd. Wij deelen een' brief mede, door de uitgewekenen te Wezel in antwoord geschreven op eene bezending door brederode aan hen gedaanGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 522]
| |
Uit dien brief blijkt de toon van gezag, door dien edelman over de overige Nederlanders aangenomen; de erkentenis dat de vroegere verbindtenis tusschen hem en de onderdrukte hervormden niet door de omstandigheden was verbroken; de pogingen door hem in het werk gesteld, om met een nieuw leger de vorige orde van zaken in de Nederlanden te herstellen. Waar het geweten van tallooze veroordeelden het vonnis wraakt, dat over hen naar 's lands wetten werd geveld, waar zij ten gevolge van dat vonnis van voorregten en bedrijf, van haardsteden en gezin zijn beroofd, daar kan het niet anders of er vormt zich eene partij van ballingen, die de orde van het vaderland opoffert aan het denkbeeld dat zij voorstaan, het denkbeeld dat even vaderlandsch is volgens hunne overtuiging, als heilzaam voor dat vaderland zelf - en die partij der ballingen heeft een partijhoofd noodig. In de omstandigheden, van welke wij de beschrijving leveren, waren er drie, die als zoodanig konden optreden, de prins van oranje, de graaf van hoogstraten, de heer van brederode. Zoo het de laatste was, die het eerste optrad, het was omdat hij reeds vóór zijne ballingschap tegenover de uitgewekenen eenen titel had, waarvan hij de beteekenis en werkzaamheid slechts had te bevestigen en uit te breiden. Wij geven toe, dat brederode's bekwaamheden niet van dien aard waren, dat zij op een' goeden uitslag van zijne ondernemingen konden doen rekenen; wij geven | |
[pagina 523]
| |
toe, dat op dien grond de prins van oranje en zijne broeders, beter in persoonlijk en politiek crediet bij de hoven van Duitschland, eenigermate zich van brederode verwijderden, om met hunne eigene zaken, de zaken dergenen te behartigen, die op hunne bescherming rekenden; wij geven toe, dat het gedenkwaardig verbondschrift van sommige Edelen van het laatst van den jare 1567 of van het begin van 1568, door te water, Verb. d. Edelen, IVe st., bl. 60 en vlg. medegedeeld, in de mistroostige uitdrukking: ‘Ende hoewel dat zoe geringhe somme van ghelde niet so en is om kryck te voeren teghen onsen vyant Morisque, verhopen nochtans dat der goedegher barmhertiger God, deur Zijne godlicke genade onz nemmermeer werdt verlaten’ - het bewijs levert, dat men zich op dat tijdstip van alle aardsche verwachtingen verstoken zag. Het is evenwel niet minder waar, dat hetzelfde verbondschrift voor het bestaan getuigt van eene partij van Edelen, die zich aan brederode als hun hoofd aansloten: - leefdael, sonoy, crispyn van soltbrugge en anthonis van bombergen (want deze is de tot dus verre geheimzinnige a. domberch) gingen weinige maanden later allen in de gelederen des prinsen van oranje over; het is niet minder waar, dat brederode met die geringe middelen eene krijgsligting tot stand bragt, te midden van welke de dood hem van zijnen post riep; het is niet minder zeker, dat op dat oogenblik twee der hoofden van de latere ondernemingen tegen de Nederlanden, de graaf joost van schouwenburg en de graaf van hoogstraten, aan zijne zijde of naast zijn sterfbed stonden. De prins van oranje zou voorzeker binnen weinig tijd, door zijn aanzien, zijne bekwaamheden, zijne standvastigheid een' beschermer des lands in de schaduw hebben geschoven, die daartoe ter kwader ure geroepen was; maar zeker is het, dat hij die taak aanvaardde op dezelfde voorwaarden als brederode, dat hij zelfs na diens dood niet als eerste onder zijns gelijken optrad, maar eenigermate die waardigheid met hoogstraten deelde; zeker | |
[pagina 524]
| |
is het, dat de gronden waarop de prins van oranje zijn regt, om zich als bevrijder der Nederlanden voor te doen, vestigde, niet onderscheiden waren van die in wier naam brederode was opgetreden, en dat van alle die gronden de bescherming des Evangeliums op den voorgrond stond, zoo als ook willem I, bijna gelijktijdig met zijnen eersten inval, de zaak der hervormden tot de zijne maakte en calvinische predikers om zich schaarde, ten einde de gemoederen dáár te treffen, waar het zwaard niet reiken kon. Gedwongen om te staan aan het hoofd van ballingen, die hetzelfde ongeluk met hem deelden; geroepen door landgenooten, die onder vreemde verdrukking zuchtten; voorstander eener leer, die in hare innerlijke waarheid het regt vond, zich ook dáár te vestigen, waar zij niet verkondigd was; handhaver der oude voorregten als voornaam staatslid en, zoo als hij het (misschien ten onregte) noemde: ‘medegoeverneur in de Nederlanden’, vereenigde willem van oranje in alle die titels geene andere dan die, welke hem reeds in de jaren 1566 en 1567 waren opgedragen, maar voor welke hij toen was teruggedeinsd, in de hoop dat de moeijelijkheden langs een' wettigen weg zouden vereffend worden. De taak door hem opgegeven was in ongeschikter handen overgegaan; maar het beginsel, dat die taak als noodzakelijk had voorgeschreven, was binnen- en buitenslands levend gegebleven. Het schrikbewind van alva had slechts doen voelen in welk een' afgrond van onheil een staatsregt, zoo als dat in de Nederlanden aangenomen en regtens was, het volk kon dompelen; het had het bewustzijn opgewekt, dat volk en individus regten hadden, die niet geschreven, maar met de geschreven letter in luide tegenspraak waren; het had bewezen, dat die letter moest uitgewischt worden als ongeschreven, zoodra het behoud van die letter te staan kwam op de welvaart des lands en op de veiligheid en het leven van den ingezeten. Dat de statenvergadering van Dordrecht, toen zij willem van oranje als hoofd en beschermer des Lands, als den stadhouder van | |
[pagina 525]
| |
Holland en Zeeland erkende, naar regtsvormen omzag om haar besluit een schijn van wettigheid te geven, het was uit een' prijselijken eerbied voor het van oudsher bestaande, uit een heiligen afschuw voor de ordeloosheid, die in de Geuzerij zich dreigende verhief; maar de wettigheid, waarop zij aanspraak maakte, was niet meer dan schijn, was eene voortzetting van, eene aanknooping aan het werk der omwenteling in 1566 begonnen, en van hare handelingen kan men zeggen: het was allerminst eene restauratie, het was niet eens eene reformatie, het was eene revolutie!
(Overgedrukt uit het Nederlandsche Rijks-archief. Dl. I, 1856.) | |
[pagina 526]
| |
Copie.Instructie ende bericht voor Joncher philips van marnix, heere van st. aldegonde etc. gecommitteerde mijn genadigen heere ende voerst, den Prince van orangien, om in de stadt van Dordrecht van zijne V.G. wegen te trecken ende aldaer in de versamelinghe der staten sulck uyt te richten als zijne V.G. hem bevolen ende belast heeft.
I. In den eersten: nademael de staten ende gecommitteerde der omliggende steden in de stadt van Dordrecht tegen den XVden des maents July bescheyden ende verschreven voirgenomen hebben te verhandelen van de gemeyne regeringe des Landts, soo sal de voergen. gecommitteerde van weegen zijne v.G. bij hem aenhouden, dat zij eensamer ende gelijcker handt besluyten te bekennen sijne v.G. voer den generalen gouverneur ende lieutenant des Conincx, over Hollandt, Zeelandt, Vrieslandt ende Sticht van Vuytrecht alzoo hij te voeren geweest, ende daer toe van de Co. Mat. wettelijck ende behoerlijck is gecommitteert geweest, sonder dat naederhandt eenyge wettelijcke ende der costumen ende rechten des landts gelijckformighe afstellinge oft veranderinge sy naegevolght. II. Item dat daer beneven zij besluyten, hoedat zij sich metten anderen landen ende provincien zullen vergelijcken ende overeendragen des aengaende, dewijle de andere landen noeyt en hebben sijne v.G. voer haeren gouverneur gehadt ende nyettemin als een voerneempste gelidmaet der generale staten des Lants, schuldich wesende het landt van de vreempde tyrannen ende onderdruckeren in zijne oude rechten ende privelegien te beschermen ende te beschutten, hem als haren beschermer ende in affwesen der Co. Mat. als haer hooft oyck bekennen ende daervoer aensien. | |
[pagina 527]
| |
III. Item dat zijne v.G. meyninge ende begeerte is dat zij den welgeboren Grave van der marck, Heere van lumey etc. bekennen ende ainnemen voir den generaelen Lieutenant ende Stadthouder in der Graeffschepe van Hollandt, als daer toe gecommitteert ende ingevest wesende van wegen Sijner V.G. IV. Met sulcker conditie ende aenhanck, dat de voorser. Grave van der marck sal gehouden sijn sich te schicken ende reguleren nae inhoudt der commissie, die zijne v.G. hem tot dyen eynde heeft toegeschickt. V. Ende dat zijn Lieutenantsampt tot geenen nadeel strecken en sal den anderen particulieren gouverneurs die van zijne V.G. besundere commissien van gouverneurs in eenyge steden hebben ontfangen. VI. Item zullen oick de vergaerde staten ende gedeputeerde van de steden beraetslagen ende ordonneren de beste ende bequaemste middelen om te verzien op 't faict van de oirlogheschepen zijn v.G., op dat deselve ende over de gecommitteerde op deselve schepen goede wettelijcke ordeninge ende politie worde gestelt ende onderhouden; desgelycken oick over de gouverneurs, capiteynen, bevelhebberen ende andere gecommitteerden; item over de crijchsluyden ende andere op het landt, die binnen de graeffschepe van Hollandt van zijne V.G. eenich bevel ofte commissie hebben, ofte anderssins zijne V.G. ten dienste staen, eene goede loflijcke ordeninge ende politye tot bescherminge ende beschuttinge des lants, tot de alderminste overlastinge der ingezetenen ende borgeren, ende tot eene goede vereeninghe ende accordt aller standen onder den anderen werde ingestelt ende onderhouden. VII. Ende dat tot dien eynde alle Gouverneurs, lieutenanten ende bevelhebberen, zoo generale als particuliere, onder malcanderen eene goede overeencominge ende correspondentie houden ende desselven gelijcken oyck die steden onder malcanderen. | |
[pagina 528]
| |
VIII. Item sullen voorts beraetslagen ende ordonneren over de beste ende bequaempste middelen, daerdoer de oude privelegien, rechten ende usantien der steden, die haer deur de Albanische tyrannie ofte anderssins onttrocken ende afgescheydicht mochten zijn, wederom in heure wesen, bundicheyt, cracht ende onderhoudinge gebrocht ende gestelt mochten worden, navolgende die privelegien ende rechten, dye de Coninck de landen heeft geswoeren; sal daerenboven de voergenoemde gecommitteerde van sijner V.G. wegen der vergaderinge voerhouden ende aengheven zijner v.G. meeninge nyet anders te wesen, dan dat onder de wettelycke ende loffelijcke regeringe des Conincks van Spaingnien, als Hertoege van Brabant, Lothringe, ende Lemborch, Grave van Vlaenderen, Hollandt, Zeelant etc. de macht, auctoriteyt ende aenzien der Staten wederom mach in haer oude wesen gebracht ende gestelt worden, navolgende de privilegien ende rechten, die de Coninck den landen heeft gesworen, sonder dewelcke Staten zijne v.G. haer nyet vervoerderen en wil yet te doene ofte te bevelen dat de generaliteyt der Landen zoude cunnen nadeelich sijn ofte eenichzins aengaen. IX. Begerende oick daer tegen, dat zij de staten aldaer vergadert sich verobligeren ende verbinden ende oick bij den anderen zullen aenhouden, in eghien accoort, appoinctement ofte vergelijcken te treden, het zij met den Coninck zelven, of met eenyge, die bevel oft Commissie van zijner mat. zouden willen oft cunnen voorwenden, noch oick yet anders te doen ofte te besluiten, het welcke de generaliteyt der Leden mochte aengaen, sonder zijne voersz. G. advys, consent ende verwillinghe daer op te hebben ende zijne v.G. daer inne te begrijpen, zoeverre zijne V.G. voir goet aensaege dat men zulcx dede. X. Alsoo oyck zijne v.G. van zijnen weegen sich verbinden ende verobligeren wil sulcx nyet te doen noch te laeten doen, sonder advys ende consent der staten, oft immers des | |
[pagina 529]
| |
meestendeel der zelve, ende zonder de zelve staten ende landen daer inne te begrijpen, indien ende bij alzoo zij zulcks begeeren. XI. Tot desen eynde sullen de staten aldaer vergadert ende de gedeputeerden der steden zijne v.G. eedt doen in handen des gecommitteerden zijner v.G., hem getrouw te wesen ende nyet te verlaten tot den eynde toe, maer hem bij te staen ende te hulpen met allen middelen, die hem moegelick zullen sijn ende dese voergenoemde poincten getrouwelijck te achtervolgen in alle heure deelen. Alzoo oick de voergenoemde gecommitteerde van zijner v.G. hun allen schut ende scherm ende onderhoudinge der voergehaelde puncten respectivelijck, soo vele als het zijne v.G. belangt, met eedplicht sal beloven ende toeseggen. XII. Voirder sal de voergenoemde gecommitteerde van zijner v.G. den voergenoemden Staten ende gedeputeerden aldaer vergadert voirhouden ende particulierlijck verhalen de staet ende gelegentheijt zyner v.G. Item die conditien op de welcken hij vergelijcken is met den Oversten ende Reutmeesters. XIII. Ende daer op versoecken dat zij willen voir de stat van Dordrecht tsamen metten anderen gedeputeerden, een ieder voer de zijne, borgen wesen voer de betaelinghe van drye maenden, ofte immers an die steden aen houden dat zulcx in alle neersticheyt ende haest verricht worde. XIV. Ende hyer en tusschen oick zoe vele penningen in haest met alder diligentie, elck eene stadt voer haer deel, up brenghen als het immer moegelijck is tot behoeff zijner voirscr. G. om de voirscr. betaelinghe aen te vangen. XV. Verstaende dat zijne v.G. den voorscr. steden, die alzoo sullen borghe zijn, verbinden sal ende verobligeren alle de penningen, welcke men zoo te Vliessinghen, tot Berghen in Henegouw ende elders waer het zij, sal cunnen, het zij bij bueten op den vijanden ofte andersins, becomen, | |
[pagina 530]
| |
soo verre tot dat zij hare betalinghe ende remborerseringhe daer op verhaelt zullen hebben. Ende dat alles wat zijnder v.G. van de voirscr. penningen lichten sal ende gebruycken tot de voergenoemde betaelinghe van den zelven, in afcortinge der principaele somme sal gereeckent worden. XVI. Item dat zij zullen alle goede middelen overleggen ende te wercke stellen dat up wisselbrieven van zijne v.G. ghelt macht gelichtet werden tot behoeff der betaelinghe, het zij van wegen des ghelts, dat van elderen getelt mochte zijn, ofte eenyge waren ende coopmanscheepen dye op eenyghe andere plaetsse van zijner v.G. ware gelevert. XVII. Sal him voirder de voergenoemde gecommitteerde voirhouden van weegen sijner v.G. dat zij willen goede correspondentie ende overeencominge houden met den anderen steden in Brabant, Vlaenderen, Henegouw ende in Gelderen, Overyssel, Vrieslandt etc. ende anderen landen liggende. XVIII. Deselve vermanende met brieven ende andere bequaeme middelen ende met allen vliet aenhouden dat zij de vrijheid ende welvaerts des vaderlants willen behertighen ende sich mede in den gemeyn verbondt ende accord begeven ende vuyt den handen der Spaignaerts, navolgende hare oude rechten ende privilegien, onder de gehoersaemheyt des Conincx ende bescherminghe zijner v.G. stellen. XIX. Hun wel te verstaen ghevende den vasten onverbrekelycken bandt ende de nutticheyt, die dese eenicheyt den gantschen Lande brengen sal. XX. Sal met hen oyck verhandelen over de beste ende bequaemste middelen om de andere overblijvende steden als Vuytrecht, Amsterdam, Rotterdam etc. hyer toe te brenghen ende te beweegen. XXI. Item sal met hem oick verhandelen van regeerders ende gouverneurs der steden in Hollandt, begeerende daer in haeren raet ende advys ende dat sij zelve Edellieden noemen, die daertoc zouden bequaem wesen ende hem voirtdragende dengenen dye by zijne v.G. voirhanden zijn. | |
[pagina 531]
| |
XXII. Item van de beste middelen om dye schepen die voer Amsterdam liggen van daer te crijgen.Ga naar voetnoot(1) XXIII. [Sal hun oyck antwoorde gheven aengaende den zone des Borgemeesters tot Dordrecht die ter Gouwe casteleyn is.]Ga naar voetnoot(2). XXIV. Sal oick met hen verhandelen hoe men op het alderbeste ende bequaemste sal moegen met den geestelickheyt ende anderen, dye sich deze zaecke openbaer vianden vercleert hebben, sal moegen handelen, soo wel aengaende hare goederen als de personen. Aldus bij zijne v.G. gedaen tot Aldekercken in de voogdije van Geldren opten derthiensten dach Julii anno vijftienhondert tzeventich ende twee. Ende was ondergeteyckent guille de nassau, onder stondt noch geschreven bruyninck. Naer voergaende collatien gedaen tegens synen originale is daer mede bevonden accorderende bij mij
J. Pauli. VERGADERINGHE gehouden binnen der stede van Dordrecht begonnen opten xixen July ano. xve lxxii, alwaar vergaedert zijn geweest jacob Heere van wyngaerden vuyt der Ridderscap van Hollandt, Joncheer aerdt van duvenvoerde als gecommitteerde van den Grave van der marck etc., adriaen van blienburch adriaensz., cornelis henricxz., mr. adriaen van blienburch adriaensz. Oudt Raeden, jacob muys pietersz. Raedt ende mr. jacob pauli, Secretaris ende Gedeputeerden der Stede van Dordrecht, Joncheer jan van vliet, Borgemr. ende mr. gerardt van der laen, Secretaris ende Gedeputeerden van Haerlem, jan van brouckhoven, Borgemr. ende mr. pouwels buys, | |
[pagina 532]
| |
Pensionaris ende Gedeputeerden der Stede van Leyden, mr. jan jacobsz. Burgemr. ende mr. pieter van asperen, Gedeputeerden van der Goude, jan snouck, Burgemr., mr. sebastiaen van loese, Pensionaris ende servaes adriaensz., Scepen ende Gedeputeerden van Gorchum, jacob van waerdendeel, Borgemr. ende claes hercxz. Vroetscap, Gedeputeerden van Alcmair, cornelis willemsz. de lange, Burgemr. ende job pietersz. van kattemeer, Gedeputeerden van Oudewaeter, jan berckhoudt, Burgemr. ende pieter reijnierszoen, Gedeputeerden van Horen, anthonis symonszoen, Borgemr. ende rijckaert claes zoen, Gedeputeerden van Enchuijsen, anthonis claesz., Gedeputeerde van Medenblick, pouwels pietersz., Gedeputeerde van Eedam, ende reijnier cornelisz., Gedeputeerde van Monickendam. In de voersz. vergaederinge is gecompareert Joncheer philips van marnix, Heere van Sinte Aldegonde, met zeeckere brieven van credentie van de Excie. van Mijn Heere die Prinche van Oraengnen etc. Ende heeft te kennen gegeven ende geproneert als hier nair volcht. Eedele, eersame, discrete, goetgunstige L. Heeren ende vrienden: Alsoe mijn genaedige Heer de Prinche van Oraengnen vuyt die missive deeser stadt Dordrecht verstaen heeft dat de Staeten alhyer teghen xven deeses maents zouden vergaederen ende van zaecken tot die gemeene regeringe, policie ende regeringe des lants streckende te verhandelen, ende met eenen vernoemen haere begeerte te weesen, dat zijn V.G. in haeren name ende van haeren tweghen oock eenen zoude willen totten selvighen eynde affscicken, Soe heeft zijne V.G. nyet willen nalaeten uwer lieden goede begeert ende versoucken nyet connen afslaen; heeft derhalven mij belast ende bevolen tegen voers. xven alhyer te compareren om aen te hoeren | |
[pagina 533]
| |
het ghene, dat hier in de vergaederinge der Staeten zall werden voirgehouden, ende met eenen oock van zijner V.G. weghen sommighe saeken, tot gemeyne welvaert des Lants grotelicx dienende, aen te gheven. Waartoe mij zijne V.G. eene credentie brieff aen deese jegenwordighe versamelinge mede gegeven heeft welcke U L. zall gelieven alhyer te doen lesen ende hoeren.
Naedien nu U L. den goeden wille Zijner V.G. aengaende deese vergaederinge genouchsaem hier vuyt hebt connen vermercken ende die commissie aengehoert die mijn Zijne V.G. belast heeft, zoe wil ick U L. Zijner G. meninghe een weynich breeder verhaelen; als namelick dat sijne V.G. genouchsaem bericht is geweest ende oock metter daet claerlick gesien ende bemercket heeft die goede getrouwicheyt ende goetwillicheyt, die de steden in Hollandt Zyner V.G. draegende zyn, daer in dat zy hemluyden te deeser tijt zoe vrijmoedelick ende openhertelick verclaert hebben teghen den Hartoghe van Alba ende zijnen aenhanck, met sijnen V.G. als met haeren wettigen ende rechten Gouverneur onder den Coeninck van Spaengnen te willen houden ende met hem goet ende bloet opsetten tot verlossinghe haers vaederlants vuyt deese wrede ende gruwelicke tyrannije der vremde Spaensche knechten, die dit Landt nu ettelicke jaeren jamerlicke onderdrucket ende gespolieert hebben ende noch daegelicx soucken van alle haere welvaart te berooven ende ontblooten. Soe heeft Zijne V.G. nyet willen nalaeten mij alhyer te scicken ende in zijnen naeme ende van zijnen tweghen U L. ende de voirn. steden vriendelick daer over te bedancken ende gunstelick te bidden dat ghij ende deselve steden wilt daar inne volherden ende altijt voortgaen. Daer en teghen oock U.L. aen te dienen die groete getrouwicheyt, lieffde ende oprechte goetherticheyt van Zijne V.G. tot alle deesen Nederlanden ende in zunderheyt tot | |
[pagina 534]
| |
Hollandt en andere provincien onder sijnen gouvernement resorterende altijt gedraegen heeft ende nu draeget. Begerende oock U.L. aen te dienen, dat ghijlieden sulcx sijner V.G. van ganser harten wilt toebetrouwen, dat hem in zijn herte leedt geweest is ende noch leet is den groeten moetwil, onrecht ende gewelt, die den Hertoge van Alba ende sijnen aenhanck den voers. landen ende steden heeft aengedaen, om deselve van alle haere privilegien, rechten ende gerechticheyden te berooven ende te spolieren, van alle haere welvaert te jaegen ende brengen se in eenen schandelicke ende jammerlicke slavernije, onder sijne Spaensse knechten, die doch van manyeren ende conditien altijt vijanden deeser Nedelanden geweest zijn ende selve altijt gesocht hebben onder haere tyrannelicke subjectie te brenghen. Ende en soude zijne V.G. nyet lievers in deese werelt zien dan den dach dat deesen Nederlanden wederomme in haere ouden fluer ende voerspoedicheyt ende tot haere oude vrijheyt, daerse onse voorvaeders doer huere vrome loflicke daden ingebrocht ende onderhouden hebben, mochten wederkeeren. Tot deesen eynde heeft Sijne V.G., van d'eerster vuyre dat den Hertoge van Alba in de voerscrevenLanden met sijne Spaenssche knechten ingevallen is, alle middelen, oncosten, arbeyt ende moeyte met grooter neersticheyt ende aller getrouwicheyt aengewendt. om deselve Landen van dese gruwelicke tyrannije ende geweldige moetwillicheyt te moegen ontslaen ende bevrijen. Waartoe zijne V.G. over drye jaeren herwaerts met groote sware oncosten eenen schoonen hoop ruyteren ende knechten opgebracht heeft ende is daer mede in't Lant gevallen. Doch overmits daer geene alsulcke correspondentie en was van de steden als zijnen V.G. wel gehopet hadde, ende daer billicx zoude geweest zijn, ende is daer mede nyet vele vuytgericht geweest. Alleen heeft zijn V.G. alle 'tgene dat hem nog overgebleven was daeraen gehangen, ende hem zelven | |
[pagina 535]
| |
gantselick vuytgeput ende ontbloot van alle middelen, die hem nog waeren overgebleven. Nyettemin doen heeft zijn V.G. daerom den moet nyet verloren gegeven, noch en is oeck zijne getrouwe goetwillicheyt tot de ingesetenen des Lants dieshalven nyet vermindert geweest, maar heeft met alle middelen nacht ende dach gepractiseert ende zijn eerste voernemen streckende tot verlossinge des Lants te wege te mogen brengen. Ende nadien het God Almachtich nu gelieft heeft nae vele swaere verdruckingen ende onverdrachelicke beswaringen de oogen der ingesetenen te openen, ende haer een hert te geven dat vele onder haere steden sich opentlick hebben verclaert zijner V.G. toegedaen, ende den tyran vijant te wesen, waer toe zij hulpe ende bijstant bij zijner V.G. in alle onderdanicheyt zeer vlijetich versocht hebben. Soe is zijnen V.G. met een hertgrondelick medelijden over haer beweecht geweest. Doch nadien hij van alle middelen berooft was ende derhalven de macht nyet en hadde om eenen crijch tegen den Hartoge en zijnen aenhanck te voeren, heeft hij hun menichmael verclaert hem zulcx onmoegelick te wesen, waerop zij willen zeer ernstichlick ende op versceyden tyden oetmoedelick gebeden ende versocht hebben, datse zijnen V.G. in eenen alsulcken noot nyet en wilde verlaten, met gewisse toesegginge ende belofte dat, zoe wanneer zijnen V.G. met Ruyteren ende knechten op den tocht waere, daar geen gelt en zoude ontbreecken, waer op zijne V.G. in zijn hert beweecht wesende over haer aenstaenden peryckel, heeft wederom op een nyeuwe alle diligentie, moeyte, arbeyt ende vlijeticheyt aengeleyt ende alle zijne vrienden ende maegen aengesproecken ende ten laesten met groote swaricheyt zoe vele te wege gebracht, dat hij nu ter tyt eenen schoonen hoop van vuytgelesene ruyters ende knechten heeft in 't velt gebracht ende al genoech bereyt is om daer mede in het lant te vallen, ende dit aengevangene wercke Gods der ge- | |
[pagina 536]
| |
wensschede verlossinge des lants gantsselick te volbrengen ende vuyt te richten. Maer dewijle het nu gantselick van nooden is dat men de zelve ruyteren ende knechten monsteren zal ende in den eedt brengen, verstreckende hun haere behoorlijcke betalinge: Soe is zijner V.G. ernstich begeren ende gunstich bidden aen Ulieden, Ghij willet doch aensien die groete getrouwicheyt ende goede genegentheyt, die zijne V.G. hier inne tot ulieden bewesen heeft, ende in stede van de zelven te verschulden niet verstreckinge der voergenoemde betalinge en willet zijnen V.G. in eene euwige schande ende u zelven met het gantsse vaderlant in eene euwich verderff, jammer ende ellende nyet brengen. Maer u zelven ende uwe steden met een vrijmoedicheyt des herten daertoe verwecken dat zij alle dingen terugge stellende, een yeder naer zijn vermogen, zijne goetwillicheyt bewijse om zijne V.G. vuyt desen noot te helpen. Gewis wesende, dat zoe ghijlieden het nyet en doet, ende dat doer gebreck van gelde zijner V.G. ruyteren ende knechten tot den vijant wijcken ofte immers zijne V.G. verlaten. Soe zult ghij dat gantse Lant ende u zelven in die allerjammerlicste cattivicheyt ende ellende brengen, die noyt gesien noch gehoert en is geweest. Daerentegen zoe ghij lieden u hier inne gewillich thoent ende zijner G. de middelen reycket dat hij voert in het lant vallen mach, eer den vijant hem meer stercke, Soe is onze verlossinge voer handen ende wij staen in gewisse hope, dat het lant in corten tijden in groote voorspoed, fleur ende welvaren comen zal dan het oyt geweest is. Ende opdat ghy moget beter weten waer op dat ghij lieden u te schikken hebt, Soe is zijner V.G. verhandelinge met den ruyteren ende knechten aldus geweest, dat hij hun op de monsterplaetsse, eer zij zouden voort trecken, zoude ofte de gantse betalinge van drye maenden op de hant ge- | |
[pagina 537]
| |
ven, ofte neven de betalinge van een maent enige verscrijvinge ende verzeeckeringe van vremde potentaten in der Christenheyt ofte immers enige steden des Nederlants tot borgen stellen. Aengaande het eerste punct, dat is nu heel onmoegelick, alsoe ghij gehoert hebt; het andere en is op dit pas noch oerboerlick noch doenlick; want, zouden wij bij vremde potentaten als den Coninck van Vranckrijck ofte Engelant zulcx versoecken, soe zoude het lant in groot ende opentlick peryckel staen onder vremde Heeren te comen, dewijle zij dat gelt nyet en zouden willen tellen, of zij mosten wel verseeckert zijn op enige steden, dat zijder nyet en zouden aen verliesen, waerdoer zij eenen voet in 't lant zouden crijgen, ende namaels daer vuyt nyet te brengen zijn, alsoe bij menige exempelen zoude connen bewesen worden. Beneven dat Zijnen V.G. genoech versocht heeft dat zulcx op dit pas nyet doenlick en is. Derhalven en blijft er anders geen middel dan dat de steden haer verbinden ende verobligeren voor de betalinge van de drye eerste maenden aen den Oversten ende Ritmeesteren zijner V.G. ende hierentusschen alle middelen aenwenden om promptelick ende zonder vertreck op te brengen een somme van hondert dusent croonen tot betalinge des eersten maents. Dit is het gene dat Zijne V.G. op ulieden zeer ernstelick versoect ende begeert, verhopende dat ghij lieden, in aenmerckinge zijner getrouwicheyt, ende goede genegentheyt tot uwaert ende oeck uwer eygen zalicheyt ende welvarens, hem dat zelve geenssins en zullen willen afslaen noch weygeren. Hier op begere ick dat de Heeren haer beraet nemen ende mij haere antwoerde willen verclaeren. Naer dat bij d'voernoemde gedeputeerden gelet en gecommuniceert is op 't gundt bij den voers. Joncheer Philips Heere | |
[pagina 538]
| |
van St. Aldegonde den voern. gedeputeerden van Hollandt voergehouden is omme d'Exc. van Mijn Heere den Prinche van Oraengien te assisteeren met de somme van hondert dusent croonen promptelick ende in gereeden gelde ende voerts bij obligatie ofte versegelinge van vijf hondert dusent karolus gulden etc.: Is geresolveert dat omme, die nootlicheyt ende gesteltenisse der zaecken groote acceleratie behouvende een yegelick in den zijnen voer 't eerste tot furnissemente van de voers. gereede penningen, zal versouck doen onder den rijkdom ende anderen ingesetenen omme te hebben leeninge van penningen, zilver oft gout oft andere juwelen die een yegelick hebben zal, ende zullen moegen lichten de penningen van de imposten ende loepende beeden van de lande onder den collecteurs berustende ende dat den zelven imposten voerts loep hebben zullen ende den onwillygen daer toe bedwongen zullen worden, volgende d'ordonnantie daer van zijnde: Ende voerts zal men moegen leenen de gereede penningen van den incomen van de kercken, cloesters, gilden ende broederschappen; die men zal connen gevinden ende voerts het goudt ende zilver van de kerken, cloesteren ende andere Ligchaemen oft collegiën, zulcx hebbende meer tot chiragie dan tot noodicheyt, ende dat over zulcx by generale edicte bevolen zal worden, dat alle der voers. kercken, cloesteren ende diergelicke goeden als boven gebracht zullen worden onder den Magistraten ende Overicheyt van de steden onder behoorlicke Inventaris ende recepisse, Doende altijts den dorpen d'selve gueden in heuren bedrijve brengen in den naestgelegen steden, omme des te beter verseeckert te zijn van de roovers ende vagabunden nyet geplundert, maer ten gemeenen oerbaer inder noot geemployeert te moegen worden, Ende belangende die geproponeerde ende versochte versegelinge dat die zelve ter voers. somme bij den steden tot deser vergaderinge gecomen voer 't eerste gedaen zal worden opte belofte ende conditie van indemniteyt inder voers. propositie verhaelt. Welverstaende dat 't gundt wes bij desen | |
[pagina 539]
| |
geaccordeert, geconsenteert ofte opgebracht, wordt elck inden zijnen, namaels wederomme genyeten ende proffyteren zal, in alsulcke zoe particulieren als generale contributie, die over Hollandt ofte den gemeenen landen van herwaerts over zoude moegen vallen, zonder den Landen van Hollandt in der Generaliteyt tot hoeger quote ofte portie te brengen dan die van oudts hebben gestaen ende dan oeck over den steden ende dorpen van Hollandt egeen regardt en zal worden genomen opten ouden schiltalen ende verpondingen, zoe die zelve verstaen wordt zedert die gesteltenisse van Hollandt zeer verandert ende mitsdien d'selve verpondinge ende die contributien opten voet van dien zeer ongelijck te zyn, als 't selfde kennelijck is dicmaels bij diverssche Lichamen van steden ende dorpen geremonstreert ende geclaecht te wesen. | |
Den XXen Julij.De gecommitteerde voers. heeft d'voernoemde gedeputeerden voergehouden ende geopend zeeckere zijne instructie, inhoudende versceyden poincten ende artikulen, daer op versouckende der staten advys ende resolutie, van welcke instructie bij elcks van de gedeputeerden versocht ende genomen is copie ende daer op gesamentlick tstaetsgewijs geresolveert, als hier naer volcht. Ende eerst hebben d'voers. gedeputeerden eensamentlick ende gelijckerhandt besloten: Dat zij bekennen de Vorstel. G. van Mijn heere de Prinche van Oraengen voer den generalen gouverneur ende Lieutenant des Conincx over Hollandt, Zeelandt, Westvrieslant ende 't Sticht van Utrecht, alsoe zijne Exc. te voren geweest ende daertoe van de Co. Mt. wettelicke ende behoerlick gecommitteert geweest, sonder dat naerder handt eenige wettelijke ende der costumen ende rechten des Lants gelijcksamige afstellinge ofte veranderinge zij nagevolcht. Item hebben mede besloten daer beneffens, dat zijluyden hem metten anderen landen ende provincien willen vergelijc- | |
[pagina 540]
| |
ken ende over een draegen zoe veel hemluyden belangt, Zijnen V.G. als een voernempste gelidtmaet der Generale Staten des Nederlants ende mitsdien recht hebbende om 't selve Nederlant van allen invasien ende onderdruckingen der vremden te bescermen als daertoe bij eere ende eedt verbonden wesende voer bescermer ende hooft deszelven lants in afwesen der Co. Mt. bekennen ende aansien ende daer voer houden willen. Voerts op 't voerhouden van Zijne V.G. gecommitteerde omme te beraetslagen de bequaemste middelen omme te voersien op 't feyt van de oorloechschepen zijnre V.G. hebben geadvyseert omme de navigatie ende zeevarige neringe te conserveren ende voerderen, dat men alle de commissien ter zee zoude moegen casseren ende dat Zijne V.G. stellen zoude eenen Souverain Admirael, die andere Capiteynen, op schepen daer toe bequaem wesende, aen nemen zoude, die onder den Admirael dienen ende van den zelven heure bestellinghe hebben zouden; Ende dat men den Capiteynen ende haer volck aannemen zoude op soldije ofte anders zoedat Zijne Exe dat best dunken zal, Ende dat den Admirael de Capiteynen zoude moegen aennemen naer voorgaende informatie ende advys van de watersteden, Ende dat Zijne Exe zoude mogen stellen commissarissen, die kennisse nemen zouden op de zaecken ter zee vallende. Voerts van goede oerdeninge ende policie te stellen over de Gouverneurs, Capiteynen, bevelhebberen ende andere gecommitteerden, Item over de crijchsluyden ende andere op het Lant, die binnen den Graefscappe van Hollandt van Zijne V.G. eenich bevel ofte commissie hebben ofte anders Zijne V.G. ten dienste staen tot bescherminge des Lants, tot de alderminste overlastinge der ingesetenen ende borgeren etc.: Is geresolveert dat men hier van handelen zal met Mijn Heer de Grave van der Mark etc. Ende dat men enige gedeputeerde scicken zal aen Zijnen V.G. omme hier van ende allen anderen gesteltenisse ende andere nootelicheyden | |
[pagina 541]
| |
des lants Zijnen V.G. aen te dienen ende daerinne behoerlick voersien te worden naer der gelegentheyt van den tijde ende gesteltenisse der zaecken. Ende tot dien eynde zijn gedeputeert die van Dordrecht, Leyden ende Enchuysen. Ende beroerende 't beraetslagen over de beste ende bequaemste middelen daer doere de oude privilegien, rechten ende usantien, de steden doer de Albanissche Tyrannije ontrocken, weder in heure onderhoudinge ende wesen gebrocht te moegen worden etc.: Is voer dese tyt best geraeden gevonden, dat men zal gecrijgen openinge van de Chartres van Hollandt, berustende op 't slot ter Goude (daer men voer dese tijt nyet en heeft toe connen geraecken) ende dat men aldaer zal visiteren alle de privilegiën, stucken ende munimenten den Lande van Hollandt aengaende aldaer berustende, ende van de zelven zal maecken Inventaris ende daer naer copien van de principale privilegien ende zaecken van 't gemeen lant voers., omme die gelevert ende gesien, den steden van Hollandt daer naer voerder in desen gedaen te worden, zoe naemaals best te dienen bevonden zal worden. Ende omme tselve geëffectueert te worden zijn geordineert ende gecommitteert vuyt der Ridderschap Mijnheer van Noortwijck, ende voerts vuyt elcke stadt van de vergaderinge voers. eenen gedeputeerde. Des zullen de gedeputeerden dit zelve zijne V.G. aendienen, ende daer toe versoucken zijne consent, omme tselve van heml. verstaen hebbende, alsdan de gecommitteerden daerop bescreven te worden. Is mede geresolveert dat men Mijn Heere de Grave van der Marck etc. aendienen ende ernstelick versoucken zal, dat zijne G. gelieve ordre te stellen ende doen voersien, zoe dat best dienen zal, dat de camer van der Reeckeninge, de Registercamer, ende de Greffe binnen 't hoff in den Hage in't geheel onbescadicht blijven moegen. Mitsgaders de camer van de Staeten van Hollandt staende aen't cloester van de predicaeren in den Hage, opdat allen registers, memorialen reeckeningen, stucken ende pampieren, daer den Lande groete- | |
[pagina 542]
| |
lycx aen gelegen is, in goeder wesen behouden ende wel bewaert blijven moegen. Voerts belangende de vereeninge ende verbundtenisse in de voers. Staeten geproponeert, hebben d'voers. gedeputeerden gesamenderhant ende eendrachtelick hem zelven verobligeert ende verbonden in egeen accordt, appoinctement ofte vergelijckinge te treden, het zij mitten Coninck zelve, oft met enige die bevel oft commissie van zijnen Mt. zouden willen ofte connen voerwenden, noch oeck yet anders te doen ofte te besluyten hetwelcke de generaliteyt der leden mochten aengaen, zonder Zijne V.G. advys, consent ende verwillinghe daerop te hebben ende zijne V.G. daer inne te begrijpen, zoe verre zijne V.G. voer goet aensaege dat men zulcx dede. Ende tot dien eynde hebben de gedeputeerden handtastinge gedaen aen de voers. Heere gecommitteerde van Zijne V.G. met beloeftenisse ende verclaringe bij elcx van hemlieden gedaen zijne V.G. getrouwelick bij te staen, ende nyet te verlaten tot den eynde toe, maer te helpen bij allen middelen die hem moegelick zullen zijn. Alsoe oeck d'voers. Heere gecommitteerde van Zijne V.G. van zijnentwegen verbunden ende verobligeert heeft in gelijck accoerdt appoinctement ofte vergelijckinge nyet te doen nochte laeten doen zonder advys ende consent der Staten oft immers des meestendeel derzelver; Ende zonder de zelve Staten ende Landen daer inne te begrijpen, indien ende bij alsoe dat zij zulcx begeren ende voerts den voers. Staten allen schut ende scherm ende onderhoudinge van 't gundt voers. is, respestivelick zoe vele als het Zijne V.G. belangt, met eedt verplicht beloeft ende toegeseyt heeft. Nopens de correspondentie ende overeencominge te houden met den anderen steden in Brabant ende elders zullen d'voers. gedeputeerden heur debvoir ende naersticheyt doen bij scrijvinge ende vermaninge aen de andere steden zoe binnen als buyten Hollandt gelegen, ende aenhouden dat zijl. | |
[pagina 543]
| |
de vrijheyt ende welvaert des vaderlants willen behertygen ende hem mede in 't gemeen verbondt begeven ende anderen middelen gebruycken, naer gelegenheyt der zaecken. Belangende de omleggende steden daer mede toe te brengen ende te bewegen; Is geresolveert, overmits die van Delft noch in gebreecke blijven, dat men mede aen de ander zijde beletten zal haere vuytvaert op Waterlant, omme hemluyden te benauwen, ende die van Leyden, als daer toe de bequaemste middel hebbende, hebben aengenomen 't selve te procureren ende bestellen, ende voerts een yegelick in den zijnen naer de occurrentien. Ende beroerende Amsterdam dat Zijne V.G. gelieven zal te scrijven in de Zonde in Denemercken, ende d'andere Oesterssche steden, doer ernstich versouck van de Staten ende steden van Hollant, dat die van Amsterdam, overmits haere groete viantscap ende tegenstant der vrijheyt ende welvaren des gemeen vaderlants, gheen toevaert van hemluyden gedaen en worde, maer dat zijluyden willen arriveren ende haere vaert maecken op Enckhuysen, Hooren, ende de steden daer ontrent ons toegedaen zijnde ofte in de Maese ende op Dordrecht, alwaer zijlieden de plaetssen ende alle andere gelegentheyt zoe bequaem vinden zullen als tot Amsterdam. Ende van d'andere steden als Rotterdam, Scoenhoven, Woerden ende anderen zullen de gedeputeerden met Zijne V.G. verhandelen, mitsgaders van de Gouverneurs ende Edeldom van Hollandt etc. Voerts heeft de voers. Heere Gecommitteerde verclaert d'intentie van Zijne V.G. te wesen, dat gehouden zal worden vrijheyt der religien, zoe wel der gereformeerde als der roemssche religie, ende dat een yegelick in den zijnen in't openbaer ende in eenige kercken ofte capellen (zoe dat gevouchelicste bij de Overicheyt zal geordineert worden) zal gebruycken vrije exercitie der zelver, zonder dat daer inne yemant empeschement, hinder ofte moeyenisse gedaen zal worden ende dat de geestelicke personen in haeren staet ende onbecommert blijven zullen Ten ware zijlieden hem | |
[pagina 544]
| |
verthoenden vianden ofte hem mishandelden tegens 'tgundt voers. is. Ende dit al ter tijt ende wijle dat bij advys van de gemeen generale Staten der lande van herwaertsovere anders zal zijn geordineert, welcker zijner V.G. intentie d'voers. gedeputeerden in als hem geconformeert hebben. Is mede geresolveert dat d'oncosten dienende tot defensie van 't gemeen lant als de bevrijdinge van de rivieren ende wegen, de onderhoudenisse van sloten ende huysen ende d'oncosten tot onderhoudenisse van de soldaten ende crijchsknechten ende diergelicke, alreede gedaen ende die noch gedaen zullen worden over de steden ende 't plattelant van Hollandt, bij alsulcke contributien als namaels daer toe gevonden zullen worden. Ende dat de steden van Hollandt van nu voertsaen correspondentie houden zullen met Zijne V.G. ende onder malcanderen, met zeeckerlick overscrijvende alle gelegentheyt ende gesteltenisse van elckes plaetse, en hebben die gedeputeerden aengenomen elcx in den heuren daer toe te deputeren, daer toe bequaem wesende, een ofte twee omme tselve te effectueren volgende 'tconcept daer op genomen. | |
Den XXIIen Julij.Is in de vergaderinge gecomen mijn Heere den Grave van der Marck, Heere van Lumey etc., alwaer geopent ende gelesen is die commissie bij den Prinche van Oraengien hem verleent totten Gouvernemente ende als bestelde overste over Hollandt met versceyden poincten van zeeckere instructie daer beneffens der regieringe des lants ende des crijchsvolcks aangaende, naer breder inhoudt derzelver commissie ende instructie, daervan elcx van de gedeputeerden voers. versocht hebben copien. Ende alsoe naer d'voers. openinge ende lecture Mijn Heere den Grave den Gedeputeerden heeft gedaen voer houden, | |
[pagina 545]
| |
omme bij hemlieden opter zelver commissie ontfangen ende gekent te worden, mits dat hij tevreden was ende verclaerde ter presentie van den commissaris de Heere van S. Aldegonde zijne meeninge vuyterlick te zijn van de voers. commissie in der voers. forme t'aenvaerden ende te volcomen: Soe is bij den zelfden gedeputeerden verstaen ende geresolveert, dat zijlieden mijn Heere den Grave opte voers. commissie ende instructie, mits zijnder G. toesegginge van de zelfde in als te willen achtervolgen, als Overste in Hollandt zouden ontfangen, houden ende aensien met alder reverentie dienstwillicheyt ende behoorlicke obedientie, doende over zulcx zijne G. over sijnder zijde daer op aen handen der voern. commissaris van wegen den Prinche van Oraengien, ende der Gedeputeerden van Dordrecht van wegen den anderen steden ende 't lant van Hollandt zeeckerheyt ende verplichtinge bij hantastinge, als wederomme ter ander zijde de voern. gedeputeerden al 'tsamen gedaen hebben de hantastinge ende beloften aen zijnder G., volgende de puncten van de instructie beneffens d'voersr. commissie overgeschict. | |
Den XXIIIen Julij.Is d'voers. resolutie van de Staten opgelesen ter presentie van mijn heer de Grave van der Marck etc., die de zelve geavoyeert heeft ende verclaert heeft te vreden te zijn mede met den anderen gedeputeerden te schicken enige gedeputeerde van wegen ende vuyt den naem van zijne G. Die van Dordrecht hebben versegelt een oblegatie aen allen vursten, potentaten, steden, cantoren, coepluyden ende anderen voer hondert vijftich dusent Karolus gulden, te betalen binnen den tijt van drye maenden in gelde alsdan onder coopluyden loep hebbende. Ende d'andere gedeputeerden voers. hebben die van Dordrecht gegeven renverse ende beloeft die van Dordrecht te vrijen ende t'ontheffen. Voerts hebben d'voers. gedeputeerden te samen ondergeteekent zeec- | |
[pagina 546]
| |
kere oblegatie van vijf hondert dusent Karolus gulden aen de Oversten, Ritmeesteren, Hopmannen ende Bevelhebberen van Zijnen V.G. met beloeftenisse van versegeltheyt daervan te leveren. Aldus gedaen binnen der stede van Dordrecht bij den Gedeputeerden voers. ende is belast bij den zelven den Secretaris van Dordrecht desen over hemluyden te onderteykenen. Als ick mitsdien in kennisse gedaen hebbe. (geteekend) Pauli. | |
Copie.Opten xxven Julij voers. hebben die gedeputeerden der voern. steden van Hollandt als Dordrecht, Haerlem, Leyden, Goude, Gorinchem, Alcmaer, Oudewater ende Hoorn binnen Rotterdam opt Stadthuys aldaer, Quirijn Jansz. van der Haven, Pieter Allartsz. van Huytshouve, Heyndrick Dircxz. van Neck, Jan Euwoutsz. van der Stock, Jan Pietersz. Kievit, Cornelis Joestensz. van Bijenburch, Willem Cornsz. van Muylwijck, Niclaes Willemsz. Clinckebel, ende Niclaes Cornsz. van Dryel, als representerende voer dier tyt die vroetscappe der voers. stede in't afwesen ende verloop van zommige anderen, gecommuniceert ende voergehouden 't gundt bij heml. gehandelt ende besloten was mitten Grave van der Marck ende den Heere van Sinte Aldegonde als gecommitteerde van de Prinche van Oraengien. Ende eerst nopende 't Gouvernement ende regieringe der landen achtervolgende twee d'eerste articulen van de instructie, d'welck mitter commissie van de voern. Heere Grave van der Marck dezelve van Rotterdam geopent ende voergelesen zijn geweest, om volgende dien t'ontvangen, ansien ende bekennen den voern. Heere Prince van Orangien ende den Grave van der Marck respective zulcx t'selve bij den anderen steden van Hollandt binnen Dordrecht eendrachtelick was gesloten, ende daerop | |
[pagina 547]
| |
mitten Heere Prince, den Grave ende den steden onder den anderen belofte ende verplichtinge ten wederzijden was gedaen: Waerop bij de voers. van Rotterdam verclaert is, dat inder vougen ende forme als bij den anderen steden binnen Dordrecht was gedaen, zijl. oeck den voers. Heere Prince mitsgaders die commissie van Mijnen Heere den Grave naer zijne forme ende inhouden annaemen ende bekenden, ende de behoorlicke reverentie ende gehoersaemheyt, ende dat zijl. hem voerts wilden houden dies aengaende in vereeningen mitten anderen steden van Hollandt, zulcx die onder den anderen vereenicht waren, doende daerop mitter daet hantastinge aen handen van mr. Pauwels Buys daertoe verordineert, ende dat ter presentie van de anderen gedeputeerden. Waer naer hemlieden van Rotterdam geëxhibeert zijnde de besongnen ende resolutie van de voern. gedeputeerden, volgende tvoers. gescrifte, hebben zijl. naer voergaende visitatie ende communicatie op alle tselve mitten anderen binnen heure camere alleen ende apart van de anderen gedeputeerden gehouden, verclaert dat zijl. hem daermede gelijck maecten, mit approbatie van alle de voers. besongnen ende resolutien. Hebben voerts de voern. van Rotterdam ten zelven dage op heure voers. verclaringe hantastinge gedaen an handen mijn heere den Grave van der Maack, ende over zulcx mij ondergescreven als Secretaris der voers. stede belast desen te onderteyckenen, als ick mitsdien in kennisse gedaen hebbe. Ende was onderteyckent Van der Strijen.
Gecollationeert tegens sijnen originale ende accordeert bij mij
(geteekend) Pauli.
Op den xxviien Julij ao xvc twee ende tseventich de gedeputeerden voers. vergadert zijnde binnen der stede van Delft zijn bij die van Delft versocht te compareren op't Stadthuys aldaer, omme in de vergaderinge van den gerechte ende vroet- | |
[pagina 548]
| |
scap de voergaende besonge van de Staten dese voerleden dagen, zoe tot Dordrecht als tot Rotterdam gevallen, hemlieden aldaer gecommuniceert te worden, volgende welcks, zijn aldaer voer den middage gecompareert geweest Joncker Arent van Duvenvoerde vuyten Edelen, Jacob Pauli, Secretaris der Stadt van Dordrecht, Joncheer Johan van Vlyet, Burgemr. van Haerlem, Mr. Pouwels Buys, Pensionaris van Leyden, mr. Jan Jacobsz., Burgemr. van der Gouwe, Jan Pietersz. Kievit, Burgemr. van Rotterdam, als bij den anderen van de Staten daer toe gecommitteert, alwaer eerst bij den voers. Joncheer Philps verhael gedaen is van de commissie van den Grave van der Marck (daer van die zelfde van Delft eenige voerleen dage geleverd was copie) dat hij mede van zijne commissie ende instructie hem bij de Exe van den Prince van Oraengien mede gegeven, omme daernavolgende op die poincten van dien met die Staten in heure vergaderinge geleyt den xven deser maent binnen Dordrecht te handelen: Is over zulcx den voern. van Delft collegialiter mit haeren Wet ende vroetscap vergadert zijnde recueil gedaen van al die voers. instructie mit den besonge ende resolutie van de Staeten op elcke articule van dien gevolcht, zoe dat het zelve bij hemlieden gehoort ende daer of versocht zijnde copien, omme des te rijpelicker bij hemlieden op als in der heur daer nae oeck gelet ende geadviseert te werden; ende hebben zulcx nae die middage ter voers. plaetse ter presentie van den Grave van der Marck etc. verclaert bij monde van den Burgemr. Huych Jansz. van dat zijlieden hem nopende te kennen ende (?) Overicheyt ofte Gouvernement der Landen, volgende die twee eerste poincten van de voers. des Heere van Aldegonden voers. Instructie hemlyeden confirmeerden mit het gundt dies aengaende bij andere steden tot Dordrecht ende Rotterdam was besloten, ende dat zijlieden te vreden waren hem mit den anderen steden daer inne houden vereenicht ende verbonden, hebben voerts daer beneffens aen handen van den Grave van der Marck, die voern. Burgemrn. | |
[pagina 549]
| |
mit den anderen van den Collegie van de wet ende vroetscap aldaer present gepresteert den eedt in forma gestelt inder instructie van Mijn Heere den Grave van der Marck, die hemlieden vorens in't openbaer aldaer bij de voern. Heer van Allegonde opgelesen was geweest in jegenwoerdicheyt van enige gedeputeerden van den anderen steden.
Opten xxviien Julij zijn tot Delft de Staten vergadert geweest: Alwaer gecompareert geweest Joncheer Oth van Egmond, Heere van Keneborch, de Heere van Wijngaerden, de Heere van Benthuysen, Joncheer Aert van Duvenvoerde vuyt den Edelen van Hollandt, de gedeputeerden van Dordrecht, Haerlem, Leyden, Goude, Rotterdam, Gorcum, Alcmaer, Oudewater, Hooren met Dirck Jorisz. de Bye ende Symon Gerritsz. Storm, Scepenen ende mr. Gherardt Biese, Pensionaris ende gedeputeerden van Delft: Alwaer geproponeert is, dat alsoe overmits de verstroijinge van de Raeden ende anderen Officiers van den Hove van Hollandt, de Justitie gants stille stondt, 'twelk causeerde in 't lant van Hollandt groote confusie ende desordre daer inne grootelijcx versien diende, Oft nyet geraeden en waere daer inne bij den Staten enichsins voersien te worden. Ende naer communicatie is geadvyseert dat men zoude moeghen insinueren van wegen zijne G. den Greffier ende Secretarissen omme onder 't Gouvernement van der Exe van Mijn Heere den Prinche van Oraengen hemlieden te begeven tot exercitie van heure offitie, omme de justitie enichsins te brengen in treyn, ende dat men Zijne G. aendienen zoude dat hem gelieven zoude te nemen possessie op 't Hoff in den Hage. Ende dat men enige zoude spreecken moegen, die tot coste van 't lant hem onderwinden zoude, de administratie van de justitie bij provisie, in absentie van den Raedt, omme te eviteren allen voerder confusie, ende dit ter ordonnantie van Zijne G. op de nominatie van de Staten; Ende dat men de Raeden ende andere Officiers van Justitie vuyt den Hage | |
[pagina 550]
| |
vertrocken zijnde zoude insinueren bij edicte omme weder te comen in heuren Staet binnen den tijt van drye weecken naer de insinuatie. Voerts is mede geadvyseert, overmits de menichfuldige affairen dagelijcx voervallende, dat men eenighe gequalificeerde personen daertoe nut ende bequaem wesende, stellen zal neffens zijne G. omme met Zijne G. te besongeren ende depescheren de zaecken staende ten Gouvernemente ende depesche van Zijne G. ende dit tot coste van 't Gemeen lant, ende omme enige te spreecken ende daer toe te verwilligen zijn gecommitteert de gedeputeerden van Dordrecht ende Delft.
Aldus gedaen ter plaetse ende presentie als voeren in kennisse van mij
(geteekend) Pauli. |
|