De studietijd van R.C. Bakhuizen van den Brink door brieven toegelicht
(1969)–R.C. Bakhuizen van den Brink– Auteursrechtelijk beschermd
Bakhuizen van den Brink aan J. ter Meulen Hzn.
| |||||||||||
Amsterdam 9 July --30.Amicissime! Niet zoo zeer overvloed van nieuws als wel gevoel van schuldige verpligting noopt mij u eenige oogenblikken op het papier bezig te houden. Knor zoo veel gij knorren kunt over mijn nalatigheid in het schrijven, habes confitentem reum,Ga naar voetnoot9 die verzoekt dat gij zijne onderdanige boete in genade wilt opnemen en die reeds op het oogenblik zijne bereidwilligheid toont om het verzuimde goed te maken. Een tweede drangreden dat in uwe geeerde missive van verleden maand zooveel valsche hypothesen en ketterijen staan, dat de ijver voor de waarheid mij bijna zou dwingen UED een ellenlange brief te schrijven wel te verstaan indien ik stuk voor stuk UED brief wilde doorlopen. Het is mij echter aangenaam dat alle die hypothesen en ketterijen waarvan ik spreek ontstaan zijn uit de gunstige opinie | |||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||
omtrent mij, welke ik niet even zoo gaarne mondeling zou willen verminderen als ik het tans scripto doe: want litera non erubescit.Ga naar voetnoot10 Ik zeg een kind met een waterhoofd. Zeg jij: in eeuwigheid. Amen! Kortom dan Amice! is het begin van uwen brief valsch. Die felicitatie namelijk. Nu heb ik wel onlangs in een Philosooph daar ik de helft van begrepen heb gelezen dat tijd en plaats weg gedacht eene voorzegging even zoo wel eene geschiedkundige daadzaak is als een gebeurde zaak en ik zou dus om u te kunnen verdedigen aannemen dat gij bij wijze van voorzegging mij die felicitatie hebt gestuurd.Ga naar voetnoot11 Wat dunkt u ben ik daar niet regt wijsgerig? maar ik vrees maar dat men zoo ieder leugen waar zou kunnen maken. Ten minsten het is zoo wat de zeekapiteinstheorie als zij een refractaire jongen geslagen hebben ‘Heb je het aan mij niet verdiend dan zal je het wel eens aan je moer verdiend hebben’. Enfin Haec hactenus.Ga naar voetnoot12 De zaak is dat ik mijn Examen niet gedaan en om wijze NB. redenen besloten heb het niet te doen voor na de vacantie. Wat voorts de onderstelde verligting van mijn rug betreft, dat er mijn ruggegraad tot nog toe niet zwaar onder geleden heeft kunt gij begrijpen daaruit dat ik de moed heb om het pak zoo als gij wilt nog drie maanden langer te torschen. Voorts hartelijk dank voor het tweede Omnia faustaGa naar voetnoot13 indien dat ten minsten een gelukwensch en geen gelukkigheeting is. Wat zal ik zeggen? De patient laboreert aan de oude ziekte en zoo er iets was dat hem volgens uwe meening krom zou doen gaan dan zou het die ziekte en een donker vooruitzicht in deszelfs gevolgen zijn. Met dat al zooals gezegd accepteer ik gaarne uw Omnia fausta omdat ik geneigd ben altoos een goede wensch voor een goed voorteeken aan te zien. Tot dus verre over mijne situatie. Dat wij voorts weder in de wittebroodsdagen der groote vacantie zijn zult gij begrijpen. Rooyens heeft onder een snel jolletjeGa naar voetnoot14 gegarneerd met de noodige Rijnwijn St Jullien Io vivats en al wat verder tot een ordentlijke Professorsjol behoort de oude Cursus uitgeluid. Van zijne Theologanten gaat niemand naar Leiden dan van Vloten.Ga naar voetnoot15 In de vacantie ben ik met Cees Boon aan het werk over het principium religionis.Ga naar voetnoot16 Die jongen wordt te Groningen een excellent Theologant. | |||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||
Thans tot het beantwoorden uwer vragen
| |||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||
Nu heb ik u zoo ten naasten bij alle uwe vragen beantwoord. Maar zeg mij nu nog eens wat zit er in de Bodegraafsche lucht dat gij zoo gek waart van uw brief | |||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||
verbrand te willen zien of was het misschien eene navolging quae misluxitGa naar voetnoot30 van Vergilius die zijn Aeneis wou laten verbranden. Hoe het zij, Jan, zijt gij zoo mal ik ben des te wijzer. Ik [heb] hem eerlijk in dat groene lessenaartje op mijn kamer, wel bekend, gemoffeld, en daar blijft hij. Vooral daar ik overtuigd ben dat wij veel te goede burgers zijn (of worden zullen?) dan dat zij onze correspondentie zoo als die van de PotterGa naar voetnoot31 en TielemansGa naar voetnoot32 zullen ophalen en in druk uitgeven. Ik laat derhalve ook aan uwe beleefdheid om van mijn brief te maken wat gij wilt. Vale!
T.T. v.d. Brink
Errata si quae forte insunt benevolus corrigat Lector.Ga naar voetnoot33 |
|