Voorbericht
De kern van deze uitgave wordt gevormd door een 28-tal in het Nederlands
Letterkundig Museum en Documentatiecentrum berustende brieven, maar een groter
aantal van de hier uitgegeven brieven bevindt zich in de
universiteitsbibliotheken van Amsterdam en Leiden (inclusief de bibliotheek van de Maatschappij der
Nederlandse Letterkunde). Aan deze instellingen zij hier voor de
beschikbaarstelling van dit materiaal dank gebracht, gelijk ook aan andere
instellingen en aan personen, die bij enkele vraagpunten gegevens hebben
verstrekt: het Rijksarchief in de provincie Noordholland te Haarlem, de
gemeentelijke Archiefdienst van Amsterdam, Prof. Dr. J.N. Bakhuizen van den
Brink, Mej. Dr. N. Bakker, Prof. Mr. H. de la Fontaine Verwey, Jhr. F.J.E. van
Lennep, Prof. Dr. G.F. Pijper, Dr. H.J. Tiele en Mr. H.F. Wijnman.
Hoewel de inleiding tot de brieven natuurlijk allereerst daarop berust heb ik
toch ander bronnenmateriaal daarbij betrokken, teneinde aldus een schets van
Bakhuizen van den Brinks leven tot 1840 te geven,
die de reeds bestaande biografieën zou kunnen aanvullen. De
kenschetsing in de titel van deze periode als ‘studietijd’
scheen gerechtvaardigd, omdat Bakhuizen toen bij voortduring aan zijn
proefschrift werkte.
De brieven zijn bovendien, waar nodig, van een verbindende en inleidende tekst
voorzien. Steeds zijn daarbij aangegeven die plaatsen in Potgieters biografie, waar van een bepaalde brief gebruik is gemaakt
of gedeelten daaruit zijn geciteerd. Toelichting op de brieven zelf, ook de
verantwoording omtrent dateringen, zijn in de noten gegeven. Bijzondere aandacht
kregen hierbij de ongedateerde brieven aan J. ter
Meulen, die door hem zelf van dateringen werden voorzien, deels in inkt,
waarschijnlijk bij ontvangst, deels in potlood, blijkbaar toen zij aan Potgieter
ter inzage werden gezonden. Bovendien vertonen ze dikwijls ook nog dateringen in
potlood in een moderne hand, hoogstwaarschijnlijk die van Dr. Jacob ter Meulen,
de laatste bezitter van het familie-archief.
Het feit, dat de brieven ten dele over personen en politieke gebeurtenissen, ten
dele over theologische vraagstukken en ten dele over letterkunde handelden,
maakte zeer veel annotaties nodig. De talrijke Latijnse citaten zijn zoveel
mogelijk terecht gebracht en vertaald, zoals ik ook vrij ver ben gegaan met het
vertalen van Latijnse uitdrukkingen. Daarentegen zijn van enkele brieven van een
filologisch karakter de uitvoerige Griekse passages zonder commentaar afgedrukt,
zoals dit ook in de brievenuitgave van Mr. S. Muller Fz. is geschied.
Bakhuizen was een slordig scribent, die dikwijls woorden herhaalde, foutief
spelde of wegliet. In zulke gevallen heb ik de herhalingen weggelaten, de
storende spelfouten stilzwijgend verbeterd en tussen [] een of meer woorden
ingelast.
Een moeilijke vraag was het ten slotte, hoe de hoofdpersoon van deze uitgave aan
te duiden, wanneer men niet zijn volle, dubbele naam gebruikt. Hij zelf tekent
zijn brieven vrijwel altijd, als hij zich niet tot initialen beperkt, met zijn
eigenlijke naam, Van den Brink, en zo wordt hij ook in de brieven van zijn