Vlaams-Nederlands woordenboek(2004)–Peter Bakema– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende trunten trunten (truntte, getrunt) •niet opschieten, treuzelen, dralen •zeuren, jengelen ‘Loop niet te zeuren over kleinigheden. Loop niet te trunten als je pijn hebt, en probeer niet alles en iedereen te bekritiseren’, lacht ze. - HN, 08-05-1999 Vorige Volgende