plekken
plekken (plekte, geplekt)
• | vlekken krijgen, vuil worden |
• | vlekken maken, vuil maken |
‘Opportuniteit, zegt Geldof, gelijk hij in een zoete peer bijt. De plakkende stroop die langs zijn lippen loopt, die van zijn kin druipt. Op uw kostuum, Geldof, op uw versgewassen wit hemd. De opportuniteit maakt plekken die er nooit meer uitgaan.’ - Knack, 03-04-2002