pijltje
pijltje (het, -s)
• | spruit, sprietje, spier |
- | een pijltje gras/haar, grassprietje, haartje |
We werken per week zo'n vier uur in de tuin. Het mag geen verplichting worden. We kunnen een pijltje gras zien staan. - HN, 25-06-1999
- | pijltje trekken, strootje trekken |
|
|