optrekken
optrekken (trok op, opgetrokken)
• | vertrekken, opstappen |
• | naar zijn werk gaan |
- | zijn neus optrekken, zijn neus ophalen, ontevreden zijn |
Hoewel steeds meer vedetten de neus optrekken voor een wedstrijd als de Scheldeprijs Vlaanderen, nochtans categorie één op de UCI-kalender en rechtstreeks op televisie, blijft de massa opdagen voor de oudste wielerklassieker van Vlaanderen. - LN, 25-04-2002