nagelen
nagelen (nagelde, genageld)
• | (vast)spijkeren, timmeren |
Zo'n twaalf Filippijnen, onder wie één vrouw, zullen zich vandaag vrijwillig aan het kruis laten nagelen. Daarmee willen ze Christus' kruisiging zo'n 2.000 jaar geleden op Goede Vrijdag herdenken. - DS, 29-03-2002