koekenbak
koekenbak (de, -en)
• | pannenkoek |
• | feestje waarop pannenkoeken gebakken worden |
- | het is koekenbak, er is ruzie, er is heibel, het is weer zover |
Vorig jaar liep de straat acht keer onder. Acht keer alsjeblief. En vorige week was het weer koekenbak. - LN, 26-02-2002
|
|