cafard
cafard (de, -s)
- | de cafard hebben, somber, triest zijn of een kater hebben |
Een liedje van Nana Mouskouri, vertaald door Johnny Hoes. Ik zong het vorige maand en ik kreeg ineens de cafard. De tranen sprongen in mijn ogen, liepen over mijn kaken en de mensen kéken... Ik dacht, Christiane, alsjeblieft, hou je in. Maar niks aan te doen. Ik zag mezelf in die rolstoel, dacht aan mijn ziekte en ik was vertrokken. - LN, 24-08-2002
|
|